Citaten uitJongens zijn geen meisjesIneke Westbroek, 0-25, juli 2004 Langzaam maar zeker dringt binnen instellingen die met kinderen werken het besef door dat jongens geen meisjes zijn. Jongens willen stoeien en slopen, en daar is niks mis mee. De verschillen
[...] Jongens kunnen eigenlijk nergens echt jongens zijn. Partijtjes straatvoetbal eindigen vaak in aanvaringen met boze buren. Niet iedere jongen is bestand tegen de beperkingen die de maatschappij hem oplegt. Onderzoeken van de afgelopen dertig jaar tonen aan dat jongens psychologisch anders in elkaar zitten dan meisjes. Dat jongens meer hebben met Spiderman dan met Barbie hangt samen met de hoogte van hun testosteronniveau. Het mannelijke hormoon testosteron zet aan tot actie en beweging. Rond het 4e jaar leidt dit tot actiever en wilder gedrag en in de puberteit tot concentratiegebrek, rusteloosheid en agressieve gevoelens. De psycholoog Martine Delfos en haar Britse collega Simon Baron-Cohen constateren dat bij meisjes de belangstelling voor ruwe spelletjes afneemt, onder invloed van een stijgend gehalte aan het vrouwelijk hormoon progesteron. [...] Tijdens de zwangerschap ontwikkelen de hersenen van jongens zich langzamer dan die van meisjes. Er ontstaan minder verbindingen tussen de linker en de rechterhersenhelft. Na de geboorte groeit de linkerhelft bij jongens langzamer dan bij meisjes. Omdat de linkerhersenhelft nog niet is volgroeid op het moment dat cellen van de rechterhelft proberen verbindingen aan te leggen met de linkerhelft, worden in de rechterhelft nieuwe interne verbindingen gemaakt. Daardoor hebben jongens, vergeleken met meisjes, gemiddeld meer interne verbindingen in de rechterhersenhelft. En die hersenhelft regelt. simpel geformuleerd, voor een belangrijk deel de lichamelijke en ruimtelijke oriëntatie en beweging. [...] Instellingen die met kinderen werken worden overheerst door vrouwen, die eerder de neiging hebben om jongens als lastig te beschouwen. Vrouwen. maar ook mannen die in een feminiene omgeving werken, zien het uit elkaar halen van speelgoed als slopen, niet als experimenteren met materiaal. Stoeipartijen, die jongens nodig hebben om de onderlinge rangorde te bepalen, worden voor vechtpartijen aangezien. Zijn jongens lastiger geworden, of reageert de maatschappij afwijzender op hen? Dit laatste, denkt Lauk Woltring, docent Jeugdzorg 12+ aan de Hogeschool van Amsterdam en verbonden aan het bureau Werken met jongens, dat instellingen adviseert en trainingen organiseert. Volgens Woltring reageerden opvoeders dertig jaar geleden meer ontspannen op jongensgedrag. Nu zien ze het vaker aan voor een symptoom van ADHD.
Zonder reële stoornissen te willen bagatelliseren - in het speciaal onderwijs, opvangprojecten en jeugdgevangenissen vormen jongens de meerderheid - stelt Woltring dat problemen met jongens worden aangewakkerd wanneer hun ontwikkeling wordt beperkt door volwassenen die op voorhand uitgaan van kwade bedoelingen.
Om dat patroon te doorbreken, is het nodig om in de kinderopvang, het onderwijs en het kinderen jongerenwerk methodes te introduceren die jongens recht doen. Deskundigen als Martine Delfos, Lauk Woltring en Louis Tavecchio, , hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam, roepen in diverse publicaties op tot inlevingsvermogen in de dagelijkse opvoedingspraktijk. Professionals moeten sekseverschillen erkennen en ruimte scheppen voor actie en onderzoeksdrang. Ze moeten jongens niet al te snel op hun donder geven als ze schreeuwen of stoeien. Verder moeten ze grote speelruimten creëren en sportieve activiteiten organiseren, zodat jongens hun energie kwijt kunnen. Jongens kunnen volgens Woltring baat hebben bij de cursus Rots en Water, vooral als zij uit hun evenwicht zijn geraakt. Rots en Water is gericht op de ontwikkeling van fysieke, mentale en sociale vaardigheden. Opvoedingsdeskundigen als Delfos, Woltring en Tavecchio wijzen ook op de noodzaak van mannelijke rolmodellen. Om zich goed te kunnen ontwikkelen, hebben jongens volwassen mannen nodig die hen de weg wijzen. Maar kinderen kunnen steeds minder een beroep doen op mannen. Veel kinderen groeien op in eenoudergezinnen met alleen een moeder. Ook in de crèche, op school en in het buurthuis komen jongens nauwelijks in aanraking met volwassen mannen. Tavecchio, Delfos en Woltring pleiten daarom voor actieve werving van mannelijk personeel bij opvoedende instellingen, en voor het versterken van de rol van vaders in gezinnen. In Rotterdam wordt aan versterking van de vaderrol gewerkt met het project Vaders, een initiatief van stichting De Meeuw, een stedelijke instelling die scholen ondersteunt op het gebied van welzijn. [...] Een ander doel van het project is vaders te stimuleren om als vriend met hun kind op te trekken. De achterliggende gedachte is dat kinderen zich zekerder voelen en meer ondernemen als hun vaders zich betrokken tonen bij hun doen en laten. [...] De eerste Vaderweek was een succes. Volgens het evaluatieverslag van De Meeuw deden 162 instellingen mee en reageerden vaders en beroepskrachten enthousiast. Ook Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam heeft oog voor de vaderrol. Het bureau betrekt vaders nadrukkelijk bij de oplossing van problemen.Als die ontbreekt, zoekt bureau jeugdzorg in de omgeving van het gezin naar vervanging, in de vorm van een opa of oom. [...] Dat beroepsopvoeders zich langzamerhand realiseren hoe belangrijk sekseverschillen zijn, blijkt uit de toenemende interesse voor Rots en Water. De Stichting Parlan, een organisatie voor jeugdzorg in Noord-Holland, is al langer doordrongen van de noodzaak jongens anders te benaderen dan meisjes. Ben Vitalis, die veertien jaar als een van de weinige mannelijke werkers jongens begeleidde in internaten van Parlan, leerde het in de praktijk. Vitalis merkte dat hij tijdens een ruige overlevingstocht beter tot een jongen doordrong dan tijdens het gebruikelijke 'goede gesprek' in een kantoortje.
Daarom betreurt Vitalis het dat die werkwijze nog zo weinig binnen instellingen is ingebed.
Om dat te voorkomen brengt Vitalis zijn vroegere internaatscollega's in contact met Rots en Water.
Bertha Verschueren, werkzaam bij de jeugdsector van Punt Welzijn in Weert, deelt de inzichten van Vitalis. In haar vroegere werk bij de jeugdhulpinstelling Widdonck en bij de residentiele instelling Vreekwijk stond zij alleen in haar opvattingen over sekseverschillen. Toch trok zij er met haar pupillen op uit, als maatje.
Ook kinderen jongerenwerkers merken het belang van mannelijke rolmodellen. Kinderwerker Leon Collignon organiseert een jongensclub in activiteitencentrum Arend en Zeemeeuw in de Rotterdamse wijk Carnisse. Daar kunnen jongens in de basisschoolleeftijd zich na schooltijd uitleven met zaalvoetbal, tafeltennis, PlayStation-games, gezelschapsspelletjes en de computer. Collignon ziet er veel kinderen die een vader missen en voor wie hij het enige volwassen mannelijke voorbeeld in de omgeving is. Het gemis aan mannelijke rolmodellen en aan ruimte voor jongens om zich uit te leven in de buurt waren de voornaamste redenen om de jongensclub op te zetten.
Hij betreurt het dat in het sociaal-cultureel werk zo weinig mannen werken. Het naschoolse project Tweede Thuis Carnisse, waar de jongensclub onder valt, wil meer investeren in sport en spelactiviteiten voor jongens. Die worden nu begeleid door stagiairs van de opleiding Sport en bewegen. Collignon vindt dat het sociaal-cultureel jeugdwerk in de toekomst meer mogelijkheden moet creëren om sportdocenten aan te trekken.
Ook de kinderopvang ziet het belang van mannelijke rolmodellen,al heeft die sector op dat terrein weinig te bieden: slechts 3 procent van het personeel bestaat uit mannen. Charles van Harling, groepsleider bij kinderdagverblijf Het Pinguinnest in Ypenburg, wil daar verandering in brengen. Samen met hoogleraar pedagogiek Tavecchio en Liesbeth Schreuder van het Expertisecentrum Kinderopvang van NIZW Jeugd bezint hij zich op een campagne om mannen voor de kinderopvang te winnen. Via de lokale omroep in Delft, waarvoor hij een programma over kinderopvang maakt, maakt hij daarmee een begin. Van Harling merkt dat ook 2-jarige jochies mannelijke uitdaging nodig hebben.
Ze onderschrijft het belang van een groter aantal mannen in werksoorten die op kinderen zijn gericht, maar vindt ook dat vrouwelijke werkers zich beter in jongens moeten verplaatsen. Ze moeten jongens ruimte bieden voor hun beweeglijkheid, hun behoefte aan actie en hun onderzoeksdrang. Lauk Woltring heeft de indruk dat het mannelijke element grotendeels uit de sociaal-agogische opleidingen is verdwenen.
Ook met het wezen van jongens houden opleidingen volgens Woltring te weinig rekening.
De Hogeschool Rotterdam besteedt wel aandacht aan het fysieke element. Sinds 2001 kunnen studenten Culturele en maatschappelijke vorming (CMV) die met jongeren willen werken facultatief de cursus Recreatie sportleider-A volgen. In deze cursus leren studenten sport -en spelmethodieken. Eric Trinconi, directeur CMV aan de Hogeschool Rotterdam, constateert een toenemende belangstelling voor de cursus, omdat die kans biedt op werk. Volgens hem groeit in grote steden de behoefte aan jonerenwerkers die sportactiviteiten kunnen organiseren.
Straatvoetbalfestijnen op stedelijke pleinen hebben een gunstig effect, vindt hij.
|