Start Omhoog

Verzwegen tv-geweld

Bewezen effect op agressie dringt moeilijk door in samenleving

TV-geweld leidt tot agressiviteit, meldde Science vorige week. In de psychologie wisten ze dat allang. De vraag is: wat kun je er tegen doen? Betrokkenheid van de ouders helpt.

Patti Valkenburg, 
Beeldschermkinderen, Theorieën over kind en media, 
Boom, 2002

Hoe lang mag je een peuter van anderhalf televisie laten kijken? Kan het kwaad als zevenjarigen graag naar gewelddadige films kijken? En moet je een meisje van 12 naar een gruwelijke horrorfilm laten kijken? En zijn de antwoorden anders als de ouder meekijkt en er over praat? Het zijn vragen die de Amsterdamse hoogleraar kind en media dr. Patti Valkenburg al jarenlang moet beantwoorden. En ze doet het geduldig, tijdens een gesprek in haar huiskamer in een fraai Amsterdams grachtenpand.

Inderdaad, kleine kinderen moet je niet naar geweld laten kijken, legt ze uit. En te veel tv kijken is altijd verkeerd, maar met nuance: 

"Voor kleine kinderen is half uurtje per dag niet zo erg. Er is zoveel mooie en leuke kindertelevisie! Er is ook niets mis als kinderen van twaalf een uur kijken. Als je maar weet wáár ze naar kijken. En je moet er met ze over praten. De betrokkenheid van ouders bij het tv-gedrag van hun kinderen is cruciaal, zeker nu sommige programma's zo verschrikkelijk gehyped worden dat er geen ontkomen aan is.''

Een uur tv-kijken. In werkelijkheid kijken kinderen van 6 tot 12 jaar gemiddeld twee uur per dag. Sinds 1989 is het tv-kijken door kinderen in tijdsduur verdubbeld. Valkenburg: ``Maar zo lang ze voldoende andere ervaringen opdoen in hun dagelijks leven, wat dan nog? Alles draait om variatie. Maar naar tv-geweld kijken is wel slecht. Het is bewezen dat veel kinderen daar angstig en agressiever van kunnen worden.''

En dan zegt ze: "Als je nadenkt, ligt dit allemaal voor de hand, vind je niet? Moet je daarvoor nou naar een hoogleraar Kind en Media?'' Het moet Valkenburg van het hart dat het een beetje merkwaardig is dat al deze praktische vragen nog altijd zo indringend worden gesteld door ouders en journalisten: "Dat tv-geweld agressie op kan roepen klinkt in de media niet door. En dus krijg ik telkens dezelfde vragen: kan het ècht kwaad?''

In de pers wordt de invloed van tv-geweld op agressiviteit vrijwel altijd behandeld als een kwestie die niet opgelost is. Of als een effect dat te verwaarlozen is, zo valt Valkenburg op. Twee Amerikaanse psychologen stelden vorig jaar zelfs vast dat het wetenschappelijk bewijs voor het verband tussen tv-geweld en agressiviteit sinds midden jaren zeventig alleen maar toeneemt, terwijl het gemelde verband in de Amerikaanse media sindsdien lager wordt (`Media violence and the American public', in American Psychologist juni/juli 2001). De psychologen Anderson en Bushman spreken daarom zelfs het vermoeden uit dat de media-industrie een duidelijk belang heeft bij het verzwijgen van het negatieve effect van tv-geweld op kinderen. De grote media-concerns verdienen er namelijk miljarden aan. Hier en daar duikt zelfs al de gedachte op dat de mediaconcerns om die reden voor de rechter moeten worden gedaagd, in navolging van de tabaksprocessen.

In Nederland speelt vaak de weerzin van journalisten tegen censuur en betutteling een rol, vermoedt Valkenburg. Tenslotte worden op grond van de negatieve effecten van tv-geweld allerlei beperkende maatregelen ingevoerd, zoals een verbod op het vroeg in de avond uitzenden van bepaalde programma's.

De media hoeven overigens niet ver te zoeken om het tegengeluid te vinden, niet bij de sociale wetenschappen maar bij de cultural studies. Want de wetenschappelijke consensus dat er een 'middelgroot' effect is van tv-geweld op agressiviteit bestaat alléén onder psychologen en communicatiewetenschappers, zo geeft Valkenburg toe. In de zogenoemde cultural studies, de kritische cultuurwetenschap die vooral sterk is in Engeland, zetten wetenschappers zich sterk af tegen de negatieve effecten van tv-geweld op kinderen. "Ze kraken elk empirisch onderzoek dat zoiets vindt af, experimenten geloven ze gewoon niet'', zegt Valkenburg. En de uitspraken van deze ándere deskundigen leiden natuurlijk gauw tot stukken in de pers dat de wetenschappers het nog altijd niet eens zijn over het effect. Gek genoeg, vindt Valkenburg, zijn veel cultural studies-onderzoekers het er wel over eens dat de televisie een patriarchaal en racistische denken versterken bij kinderen. 

"Maar die conclusie ontlenen ze dan aan analyse van de inhoud van de programma's, niet aan empirisch onderzoek in een laboratorium of in het 'veld', met echte kinderen.''

Een goed voorbeeld van de tegenkracht die de cultural studies opwerpen is de bundel Ill effects. The media/violence debate, in 1997 uitgeven door de Britten Martin Barker en Julian Petley. In hun inleiding 'ontmaskeren' ze het effect van tv op de gewelddadigheid van jongeren als een vervolg op bezwaren van de elite tegen goedkope romannetjes in de negentiende eeuw. Daar zouden de lagere klassen maar opstandig van worden. En ook nu weer: 

"degenen die het meest 'beïnvloed' worden door tv-geweld zijn jongeren, en vooral arbeidersjongeren [...] Zij worden gezien als de slachtoffers van een mythische 'losbandigheid' die leidt tot het uit elkaar vallen van families die zich de hele dag gek laten maken door gewelddadige video's en dan naar buiten gaan om verschrikkelijke misdaden te plegen als een direct gevolg daarvan'', zo sneren ze. 

Kern van het bezwaar tegen de invloed van de televisie is dat kinderen geen passieve ontvangers van de boodschappen op televisie zijn, maar dat ze deze boodschap zelf construeren.

Overigens schrijft de vooraanstaande cultural studies onderzoeker David Buckingham in dezelfde bundel dat de vaardigheid van kinderen om de tv-beelden naar hun hand te zetten duidelijke grenzen kent, afhankelijk van hun opvoeding en opleiding. 

"En we kunnen nu eenmaal niet bewijzen dat de televisie géén effect heeft. We kunnen daarom maar beter voorzichtig zijn met kinderen en media.'' 

De uitersten van het debat lijken elkaar te naderen, want ook Valkenburg spreekt warme woorden over de cultural studies in haar recente boek Beeldschermkinderen. 

"Beide tradities erkennen dat de sociale context een belangrijke rol speelt in de manier waarop kinderen met media omgaan en wat ze eruit oppikken.''

'De fout ligt meer in onze woonkamers en klaslokalen dan op onze televisieschermen' zo valt te lezen in Ill effects. Valkenburg beaamt dat: 

"Inderdaad, want met goede sociale strategieën kun je als opvoeder kinderen beschermen tegen de schadelijke invloed. Door op het onrealistische van tv-geweld te wijzen en aandacht te vragen voor het slachtoffer en door in te gaan tegen de heersende tv-norm dat geweld beloond wordt als het maar voor een goed doel is.''

Agressievergrotend

Dat tegenmaatregelen effect kunnen hebben is niet verbazingwekkend. Want het verband tussen tv-geweld en agressiviteit is niet enorm groot. Valkenburg verwijst voor de omvang van het effect naar een grote meta-analyse uit 1994 (Communication Research 21, 516-546). 

"Daarin is vrij overtuigend vastgesteld dat geweld op televisie een agressievergrotend effect heeft. En dat effect is middelgroot. Het gaat om een correlatie van 0,30. Dat zou je zo kunnen vertalen dat kinderen die bovengemiddeld vaak naar geweld op televisie kijken 65 procent kans hebben om gewelddadiger te worden.''

Er zijn verschillende experimenten die het negatieve effect van tv-geweld aantonen. In laboratoriumexperimenten zijn groepen kinderen blootgesteld aan geweldfilms of gewone films en na afloop geobserveerd. Er zijn ook veldexperimenten, zoals in de jaren tachtig in Canada, waar de kinderen in een afgelegen stadje waar geen tv-ontvangst mogelijk was, werden vergeleken met kinderen in vergelijkbare steden mét tv. En het stadje werd opnieuw onderzocht toen het eindelijk ook televisie kreeg. De kinderen bleken er agressiever te zijn geworden, maar in de andere steden was alles hetzelfde gebleven.

Zoveel onderzoeken over verband tussen tv-geweld en agressief gedrag, en toch publiceerde Science vorige week een fors artikel waarin dat allemaal ook nog eens wordt vastgesteld. Het gaat om gegevens uit een langlopend medisch onderzoek, waarbij kijkgedrag op veertienjarige leeftijd kon worden verbonden met agressief gedrag op latere leeftijd, gecontroleerd voor allerlei andere belangrijke factoren als opleiding en inkomen. Zowel NRC Handelsblad als Trouw schreven erover op de voorpagina. 

"`Voor insiders is het gek, dat Science zo'n onderzoek publiceert en dat het dan ook nog zoveel publiciteit krijgt'', zegt Valkenburg. "Want zo'n artikel zou in een vooraanstaand communicatiewetenschappelijk of psychologisch tijdschrift waarschijnlijk helemaal niet geaccepteerd worden. Het is theoretisch erg simplistisch en de uitkomsten zijn ook niet erg verrassend. In de echte psychologische tijdschriften moet je tegenwoordig verklaren hóe tv-geweld invloed heeft op het gedrag. Klopt bijvoorbeeld de sociale leertheorie, dat kinderen zien hoe anderen door geweld hun zin krijgen en dan dat gedrag imiteren? Of is het een kwestie van gewenning aan geweld? Of is het afstomping? Of juist een verhoogde opwinding? Daarover gaan nu de debatten in de empirische sociale wetenschappen.''

 

Start Omhoog