Start Omhoog

De Verlichting - Sapere aude! 

(Durf te denken! - Kant) - Dr  Frans E.J. Gieles, 2005 

Inhoud

Inleiding 

De islamitische Verlichting 

De Europese verlichtingsfilosofen 

Desiderius Erasmus (1469 - 1536)

Michel de Montaigne (1533 - 1592)

Francis Baco of Bacon (1561 - 1626)

Thomas Hobbes (1588 - 1679)

René Descartes ( 1596 - 1650)

Blaise Pascal ( 1623 - 1662)

Baruch de Spinoza (1632 - 1677)

John Locke (1632 - 1704) 

Isaac Newton (1642 - 1727) 

George Berkeley (1684 - 1753) 

Montesquieu (1689 - 1755) 

Voltaire (1694 -1778) 

David Hume (1711 - 1776) 

Denis Diderot (1713 - 1784) 

Immanuel Kant (1724 - 1804) 

Rousseau en de Romantiek 

Conclusies 

Kant

Bronnen 

Inleiding

Modern Links beroept zich op De Verlichting, modern Rechts is verdeeld: sommigen adoreren De Verlichting, anderen verketteren 'm. Zelfs zij die De Verlichting verafschuwen zeggen dat de islam eend door De Verlichting heen moet gaan. Alle reden om eens te bezien wat De Verlichting nu eigenlijk inhoudt. 

Algemeen wordt Immanuel Kant gezien als de filosoof van De Verlichting. Zeker in het Kant-jaar 2004 lazen we dit vaak. Er werd gesproken over "Europa als Kantiaans werelddeel" na "de Kantiaanse wending". Dit was een wending van het denken van de mens over zichzelf, vergelijkbaar met de Copernicaanse wending die de mens als een stipje in het heelal neerzette in plaats van in het centrum ervan. Maar Kant was niet de eerste, anderen gingen hem voor. Kant voltooide de Verlichting. 

De Verlichting omvat een lange periode van onze geschiedenis, van 1500 tot 1800, die in vele landen plaats vond, vaak met eigen accenten per land. 

Kant en zijn voorgangers bevinden zich in een traditie die teruggaat tot Plato, Socrates en Aristoteles. Deze wisten al dat de aarde om de zon draaide en dat de mens over zichzelf moest durven denken. Deze Griekse filosofen acht ik bij de lezer wel enigszins bekend. Wat velen ontgaat is dat er ruim voor 'onze' Verlichting al een Verlichting plaats vond in de islamitische filosofie. Hierover schreef ik al iets

De islamitische Verlichting

Deze vond plaats tussen 800 en 1400. Het begon ermee dat de werken van Plato, Aristoteles, Pythagoras en Plotinus in de dertig (!) buyuut al hikma, de 'huizen der wijsheid' - modern gezegd: universiteiten of vertaalhuizen - van Bagdad vertaald werden. Met de handelskaravanen waren deze werken meegekomen. Van Bagdad uit zijn ze via Noord-Afrika en Spanje met de islam meegekomen naar Europa gekomen en daar, o.a. in vertaalhuizen in Toledo, vertaald in het Latijn en van daar weer in het Grieks herontdekt en in de andere landstalen vertaald. 

Ibn Al-Rawani (rond 840) 

wordt wel "de Voltaire van de islam" genoemd omdat hij de menselijke rede als voornaamste en betrouwbaarste bron van kennis verkoos boven de openbaringen, predikers en de heilige boeken. Dit is het cruciale punt van de Verlichting. In zijn tijd was dit een revolutie: al zijn werken zijn vernietigd door de toenmalige machthebbers. We kennen zijn werk door de kritieken erop. 

Abu Hamid Al-Ghazali (1058 - 1128) 

zocht eerst in alle toen bestaande filosofie naar bewijsbare kennis over het bestaan en wezen van het goddelijke. Hij werd er overspannen en depressief van en raakte in een crisis. Hij sloot zich aan bij de Sufi en vond daar wat hij zocht: godservaring langs de meditatieve en mystieke weg - met behoud van zijn kritische verstand. Zijn uiteindelijke standpunt werd dat het verstand op zichzelf niet in staat is het bovennatuurlijke te bevatten n te bewijzen. Maar er zijn andere wegen: die de meditatie, visoen, profetie, mystiek. Daarna echter komt het verstand weer in actie als laatste beoordelaar van de opgedane kennis. Het verstand voorkomt religieuze en emotionele excessen en velt het laatste oordeel over wat ware kennis is. Al-Ghazali zegt hier rond het jaar 1100 wat Kant zo tegen het jaar 1800 zei. 

Ik noem verder - en besprak ze al eerder

Jakub Inb Ishak Al-Kindi (800 - 866 of 870),
die het eerste vertaalhuis in Bagdad leidde; 

Abu Nasr Al-Farabi (gest. 980),
die Plato goed las; 

Abu Bakr Mohammed Ibn Zakarija  Ar-Razi (865 - 925), 
de Rogeriaanse psychotherapeut avant la lettre,  die een duizend jaar voor Kant al zei: "Denk zelf!"; 

Abu Ali Ibn Sina of Avencienna (980 - 1037), 
de encyclopedist en neo-platoonse volgen van Plotimus' gnostische leer; 

Muhji Al-Din Ibn Arabi (1165 - 1240), 
die het goddelijke zag afgedaald en de mens weer wilde zien opklimmen; 

Ibn Tufail (1106-1185), 
die een filosofische roman schreef in de stijl van Voltaire; 

Abu Al-Walid ibn Ahmad Ibn Rushd of Averoës (1126-1198), 
de vrouw-vriendelijke filosoof die in Aristoteles en in de rede geloofde; 
en

Ibn Khaldun (Geb. 1332), 
de vader van de geschiedkunde als wetenschap, geheel in de lijn van Voltaire - nee: andersom dus!

Allen hadden ver ontwikkelde encyclopedische kennis, waaronder die van de toen bekende kosmos. Het waren veelzijdige wetenschappers, wel gelovig, maar geen predikers. Geen van hen ontkent het godsbestaan. Globaal genomen zeggen zij dat het godsbestaan moeilijk of niet bewezen kan worden, maar wel ervaren kan worden, bijvoorbeeld door profeten en mystici. 

De meeste Arabische filosofen volgen de neo-platoonse lijn van Plotimus. Deze zegt dat God de kosmos niet uit het niets heeft geschapen, maar dat de schepping een emanatie van God is: de manier waarop hij zichzelf kenbaar maakt. God is de hoogste Geest die afdaalde via andere geestelijke wezens tot de diepste trap: de 'dode' materie. God is dus overal te vinden. De mens zit juist in het midden tussen materie en geest, hij is beide en de mens is zo in staat de weg terug, het pad omhoog af te leggen, terug naar waar hij vandaan kwam: God. Deze gedachten komen we ook tegen in de gnostiek en in het (islamitisch) soefisme, maar ook bij Spinoza. 

Het woord "pad" komt vaak voor in de Qur'an. De Nederlandse vertaling biedt slechts "pad", maar de Qur'an kent er drie woorden voor, ofwel drie paden naar God: 

At-tariq: het pad van de mystiek;

As-sjariah: het pad van de wetsgetrouwheid: volg de regels''; en

Al-ma'arif: het pad der kennis en wijsheid. 

Omdat het waarnemingsvermogen en het verstand van de mens beperkt is, kan het menselijk verstand het goddelijke niet vatten. Er zijn dan ook andere wegen om iets van het goddelijke te ervaren: visioen, profetie, meditatie, mystiek, vergelijkingen, symbolen, beelden, beeldspraak of ook getallen, maar ook kennis en wijsheid, de weg dus van de rede. Uiteindelijk zal het de menselijke rede zijn die oordeelt wat waar is of kan zijn. Het verstand kan de menselijke, plaats- en tijdgebonden elementen uit de godskennis, dus ook van de openbaringen, wegzeven en tot Het Licht komen. Het verstand dient de ervaringen te onderbouwen, te toetsen en in laatste instantie te oordelen. Bij hen won de menselijke rede het dus in laatste instantie van de goddelijke openbaring: het cruciale punt van de Verlichting. 

De Europese verlichtingsfilosofen

Wie daar nu precies wel en niet bij horen is natuurlijk enigszins arbitrair. Het is niet chauvinistisch om het begin in Nederland te leggen, en wel bij Gerrit Gerritsen, alias Desiderius Erasmus. Daar begin ik dan ook mee, om daarna in chronologische volgorde een hele rij verlichtingsfilosofen langs te lopen. Ik doe dit in mijn eigen woorden. Veel citeren is onbegonnen werk - ik schrijf een essay, geen naslagwerk en noem slechts de voornaamste bronnen. In die rij vaan filosofen zal het opvallen dat er heel wat in Nederland hebben gewerkt - al dan niet erheen gevlucht of verbannen - juist vanwege het open en tolerante intellectuele klimaat hier. Is dit er nog? Laten we er dan zuinig op zijn.

Desiderius Erasmus (1496 - 1536)

Geboren te Rotterdam als zoon van een kennelijk niet celibataire priester, zelf ook priester geworden maar hij verliet het klooster, bleef wel gelovig en volgde met name De Bergrede als levensregel. School gegaan in Deventer, later werkend in Gouda.

Juist daar in Deventer maakten de mensen van de Moderne Devotie zich los van de regels van de toen almachtige Katholieke Kerk en begon met zelf na te denken over wat goed is. Zelf nadenken, sapere aude, is de crux van de Verlichting. Men ging zelf de Bijbel lezen. Erasmus vertaalde 'm opnieuw en corrigeerde meteen de vertaalfouten van de Vulgata, de toenmalige vertaling in het Latijn. Met Erasmus zeggen we de Middeleeuwen vaarwel.

Gallileï en Copernicus moesten nog geboren worden, maar de basis van het denken werd al gelegd. Men ziet Erasmus als de grondlegger van het Humanisme - en de vredesbeweging. Hij leefde in een tijd van heftige godsdiensttwisten. Hij koos geen andere partij dan voor de redelijkheid, en wel zonder zendingsdrang en verkettering van de ander. Hij koos voor tolerantie en relativering, soms voor ironie, om het machtsspel van zijn tijdgenoten aan de kaak te stellen. Zijn Lof der zotheid gaat over die machthebbers van zijn tijd. Hij bestrijdt ze met het woord: de ironie en de rede. De Verlichting is begonnen.

Michel de Montaigne (1533 - 1592)

Ook deze wordt gezien als een der grondleggers van het humanisme. Hij schreef essays, probeersels, zelfreflecties of denkoefeningen. Hij was rechter te Bordeaux en hij diende 'dus' heksen te vervolgen. Wie dit niet volgens de richtlijnen deed, was natuurlijk zelf een heks. Montaigne weigerde en trok zich terug van zijn functie en uit het openbare leven. In zijn essays toonde hij de waanzin en onjuistheid van deze processen aan. Hij bestrijdt het religieus fanatisme van zijn tijd vol godsdienstoorlogen.

Hij schrijft over vriendschap, over zichzelf, over kritisch zelfonderzoek, over de menselijke emoties, over de eenheid van lichaam en geest, over de waan van elk soort fundamentalisme en over de bescheidenheid, bedachtzaamheid en matigheid die de mens zou moeten sieren.

Francis Baco of Bacon (1561 - 1626)

Bacon was een Engelse rechter en politicus, redenaar en pragmaticus. Hij schreef in zijn vrije tijd in een voortreffelijke stijl. Hij was een van de eerste empiristen, mensen die vinden dat je kennis slechts moet baseren op waarneming van feiten. Hij wantrouwt gedachtespinsels: die zeggen meer over de mens dan over hetgeen hij waarneemt. 

Hij is bepaald geen fan van Plato: diens leer zegt meer over Plato dan over de werkelijkheid. De mens houdt van zuivere begrippen, bijvoorbeeld echte cirkels, en wil die dan ook zien in de banen van de planeten om de aarde. Maar ga nu eens meten en je ziet geen cirkels maar ellipsen. Ga dus uit van ervaringen, overdenk ze kritisch met strenge logica, en kom zo tot ware kennis - die pas kennis is als je er iets mee kunt doen, bijvoorbeeld zieken genezen. 

Hiermee is Bacon de vader van de empirische wetenschap en de inductieve methode. Die methode bestond al, maar Bacon heeft 'm op wetenschappelijk niveau gebracht door de cyclus van onderzoek te beschrijven: 

Vragen stellen >> waarnemen >> hypothesen opstellen >> daarmee classificeren >> experimenteren >> toetsen >> correlaties zien >> kritisch redeneren >> concluderen. 

Omdat men zo niet alles tegelijk kan onderzoeken, bepleit hij het bestaan van vakgroepen die met elkaar samenwerken. 

Kort voor zijn dood schrijft hij zijn utopie: een eiland met een regering zonder politici. Geleerden regeren het eiland. De im- en export bestaat niet uit goederen, maar uit 'licht', kennis. We zijn in de Verlichting beland. 

Thomas Hobbes (1588 - 1679)

Een wandelende filosoof zonder vaste woonplaats. Zijn wandelstok bevatte in de knop een pen en inkt om invallende gedachten op te kunnen schrijven. 

Nog steeds waren er godsdienstoorlogen. Hij behoorde tot een kring van geleerden, waaronder onze Hugo de Groot, die zich aan die oorlogen ergerden en die naar nieuwe regels zochten om vreedzaam samen te kunnen leven. Zij zochten deze in de natuur, dus niet in de religie. Zij verzetten zich tegen religieus fanatisme. 

Nu is het in de natuur ook niet altijd pais en vree, dus mensen hebben wel een politiek gezag nodig, maar ook rechten: gemeenschapsrecht en volkenrecht - en dus rechters. Dit maakt vreedzamer coëxistentie tussen mensen en volken mogelijk: acceptatie van verschillen en erkenning van elkaars soevereiniteit. De staten die zo ontstaan worden streng geleid door een machtig machthebber. Dat moet wel, omdat anders een oorlog van allen tegen allen zou ontstaan, dus het is in ieders belang. Mensen zijn redelijk, maar ook eigenwijs en verschillend, dus is er redelijk gezag boven hen nodig.

René Descartes ( 1596 - 1650)

Ook een echte empirist, dit maal een wis- en natuurkundige met groot vertrouwen in de menselijke rede, mits deze kritisch is en eerst durft te twijfelen. Voor twijfel had hij alle reden: zo weigerde hij als arts af te studeren omdat hij geen enkel vertrouwen had in de geneeswijzen van zijn tijd.

Peinzend bij het houtvuur kwam hij op de gedachte dat wat hij dacht niet juist hoefde te zijn, maar dat het feit dat hij dacht niet onwaar kon zijn en dus het bewijs vormde van zijn bestaan als mens: Cogito ergo sum, ik denk dus ik besta. Zo ontstond het prototype van de Verlichting: de autonoom denkende mens, wars van welk dogma of wonder dan ook.

De natuur moet te verklaren zijn door deze te bestuderen. Zo ontdekken we dat een wolk een wolk is en niet de troon van God. De wonderen in de bijbel ging hij allemaal op natuurkundige wijze verklaren. Hij moest ook niets hebben van astrologie; hij verkoos de astronomie, de wiskunde, de natuurkunde, de logica. Niet dat er geen God bestond - maar niet die God, die van de Kerk, nee: een logisch bewijsbare God.

Descartes wilde zo de wetenschap, het onderzoek en vooral het onderwijs hervormen in de richting van 'zelf uitvinden, niet op (kerkelijk) gezag aannemen'. Met name wilde hij de opleiding van de artsen zo verbeteren: experimenteer in plaats van dogma's aan te hangen. Neem niets zo maar aan van een ander, onderzoek zelf. Dus kwam hij in conflict met het onderwijs van zijn tijd. Hij mocht zich er niet meer mee bemoeien. Ook met de kerk kwam hij in conflict omdat hij aantoonde dat Galieï en Copernicus gelijk hadden dat de aarde om de zon draait en niet andersom. 

Descartes verkoos zijn vrijheid en ging naar ... Nederland, Franeker, waar vrijheid van denken heerste en niet, zoals in Frankrijk, de katholieke orthodoxie. Vrijheid is een keuze, de keuze ook om je neer te leggen bij wat waar blijkt te zijn. Dat is mijn vrije wil, en mijn wil is nog altijd mijn wil. Ziehier de autonoom denkende mens, de verlichte mens. 

Er blijft een probleem in Descartes' leer, namelijk de sterke dualiteit van lichaam en ziel. Qua lichaam is de mens weinig meer dan een dier, en dieren waren voor Descartes veredelde machines. De mens echter heeft daar bovenop ook nog een ziel, geest of bewustzijn, dat dan heel andere eigenschappen had dan het lichaam. Dit dualisme blijft de gehele Verlichting spelen: enerzijds zien we de mens als machine, dus gedetermineerd, anderzijds als met rede begaafd, dus als vrij. 

Blaise Pascal ( 1623 - 1662)

Pascal, wiskundige, zieke en begaafd schrijver, deed iets wat nog nooit iemand had gedaan: het bestaan van God en de bewijzen daarvan in twijfel trekken. Men kan Zijn bestaan niet bewijzen, zei hij, maar Zijn niet-bestaan evenmin. Dus is geloof een persoonlijke keuze, een gok die men waagt, die men durft te ervaren - of niet. 

Na zijn dood werd in de voering van zijn jas een document aangetroffen waarin pascal zijn eigen godservaring in 1654 beschrijft. Het geloof als persoonlijke zaak: de eerste moderne mens. 

"De mens is een riet - maar een denkend riet."

Pascal is de uitvinder van o.a. de rekenmachine, de luchtdruk, het vacuüm, de barometer en hoogtemeter, de kansrekening, van het binaire rekensysteem waar onze computers nu op draaien, van het openbaar vervoer en in zekere zin van het onbewuste. 

Mooi wiskundig werk, maar, zei hij, de echte levensvragen kun je daarmee niet beantwoorden. Daarvoor moet men het hart openzetten voor intuïtie, voor God en voor de naaste. Dit is wat er toe doet. 

Frank Ankersmit vertelt van 

een brief die Pascal schreef in 1661, een jaar voor zijn dood, over precies dit probleem. Het is een korte brief van minder dan vier pagina's, maar die desondanks gerekend wordt tot het allerbeste dat ooit geschreven werd over het probleem hoe met elkaar samen te leven in een maatschappij die religieus en cultureel tot op het bot verdeeld is. 

Kern van Pascals redenatie is dat in die omstandigheden niet waarheid maar gedrag beslissend is. Gewoonlijk is waarheid de arbiter in onze conflicten en meningsverschillen met anderen. We zijn het met elkaar oneens - en beslissen dan over ons meningsverschil op basis van wat we allebei voor waar houden.
Maar, zo zegt Pascal, als je geen gemeenschappelijke waarheid hebt, dan werkt dit niet. Met meningen en waarheid kom je er dan niet uit. Het enige alternatief is dat je dan de `diepte' van waarheid en opinie verruilt voor de `oppervlakte' van het gedrag. Waar de alledaagse omgang met elkaar probleemloos verloopt, is dat dan de enige basis waarop je terug kan vallen. Vandaaruit kun je proberen hoever je kunt komen op het terrein van opinie en van waarheid. Dat zal niet makkelijk zijn en zal zeker op korte termijn weinig resultaat opleveren.
Helaas, het is niet anders. Maar het is in ieder geval veel beter dan met de waarheid te beginnen. Want dat maakt de de kloof dieper, en het misverstand erger.
(NRC 30 november 2005)

Baruch de Spinoza (1632 - 1677)

"De Heeren des Kerkeraads doen U te weten, hoe zij sedert langen tijd kennis hebbende van de slechte meeningen en werken van Baruch d'Espinoza, hem op verschillende wegen en beloften poogden terug te brengen van zijn slechten weg en, hem niet kunnende genezen, maar integendeel dagelijks meerder kennis krijgende van de afschuwelijke ketterijen, die hij deed en leerde en de ijslijke werken die hij wrocht, daarvan velerlei geloofwaardige getuigen erlangden, die spraken en getuigden van den gezegden Spinoza, waardoor hij overtuigd werd. 

Hetwelk alles onderzocht in tegenwoordigheid der HH. Wijzen, beraadslaagden zij met hun goedvinden, dat gezegde Espinoza zou gevloekt en gebannen worden uit het volk van Israël, gelijk zij thans in banvloek stellen en met den volgenden banvloek doen: met het oordeel der engelen en de uitspraak der Heiligen, vloeken, bannen, verwenschen en vervloeken wij Baruch d'Espinoza, met goedvinden der kerkelijke rechtbank en van deze geheele heilige gemeente, ten aanzien der heilige boeken, naar de zeshonderddertien voorschriften die daarin geschreven staan, met den banvloek waarmee Jozua Jericho vloekte, met de verwensching waarmee Eliza de kwajongens verwenschte en met al de vervloekingen, die in de wet geschreven zijn. 

Hij zij verwenscht bij dag en bij nacht, hij zij verwenscht in zijn liggen en verwenscht in zijn opstaan, hij zij verwenscht in zijn uitgaan en verwenscht in zijn ingaan; nimmer moge de Heer hem vergeven en voortaan de woede des Heeren en zijn ijver op dezen mensch branden, en hem opleggen aIle vloeken, geschreven in het boek dezer wet; en de Heer zal zijn naam verdelgen van onder den hemel en de Heer zal hem uitstooten ten verderve uit aIle stammen Israels, met al de verwenschingen van het firmament, geschreven in het boek dezer wet; en gij de verkleefden aan den Heer uwen God, blijft heden allen behouden! 

Waarschuwende, dat hem niemand mondeling mag spreken, niemand bij geschrifte, niemand hem eenige gunst verleenen, niemand onder een dak met hem verblijven, niemand op vier ellen afstand van hem vertoeven, niemand eenig papier lezen, door hem gemaakt of geschreven". 

Den 27sten Juli 1656. 

Kort na deze banvloek uit de Amsterdamse Joodse gemeente werd Spinoza door een jongeman met een dolk aangevallen. Met een wond in zijn nek verhuisde hij naar Ouderkerk nabij Amsterdam, betrok er een zolderkamertje en veranderde zijn naam in Benedictus. Later ging hij wonen in Rijnsbrug bij Leiden, en pas veel later weer in Amsterdam, Voorburg en Den Haag. Hij gaf er les en sleep er lenzen. Hij deed er veel vrienden op, onder andere Jan de Witt. 

Dit was in vrijdenkend Nederland, waarheen zijn ouders vanuit Portugal gevlucht waren. Na het zachte juk van de islam leefden de Joden daar onder het zware juk van de Inquisitie van de Katholieke Kerk. Het volk dat zelf overal in ballingschap leefde, verbande hem nu ook vanwege zijn afwijkende ideeën. In 1668 werd er nog iemand tot tien jaar veroordeeld omdat hij aan Spinoza verwante ideeën had gepubliceerd. 

Wat waren die ideeën dan? 
Het ging natuurlijk vooral om zijn theologie. Volgens Spinoza is God niet een Persoon die ergens is, nee, het goddelijke is overal aanwezig: de begrippen God, universum en natuur vallen bij hem samen. God, noch het universum of de natuur maken fouten: alles is zoals het moet zijn. Er is in principe geen goed of kwaad. Er is geen toeval en er is eenheid in alles. Alles is bezield. ook lichaam en geest zijn twee kanten van eenzelfde zaak. 

We hebben geen profeten nodig; we kunnen zelf waarnemen en denken. We kunnen onze verbeelding, onze rede en onze intuïtie gebruiken en zo komen tot eenheid met al het bestaande. Dit is de hoogste vorm van kennis. Slechts met onze intuïtie kunnen wij dingen in een oogwenk zien in al hun aspecten en relaties.  

We horen hier een naklank van de filosofie van Ibn Rusd, alias Averroës, de islamitische filosoof. Ook in de gnostiek treffen we deze gedachte aan, evenals bij het Soefisme en Giordano Bruno, Zo ziet ook Spinoza Jezus niet als (zoon van) God, maar als wijsheidsleraar met een hoogstaande ethiek. 

Zo kunnen we zelf ook tot ethiek komen. Het kwade komt voort uit onjuiste ideeën, negatieve gevoelens en onjuiste daden. Dus: vermijd onjuiste ideeën - denk zelf! -,  negatieve emoties en onjuiste daden. Vrijheid is het vrij zijn van ongeordende hartstocht en individualistische instincten.

Spinoza's belangrijkste boeken zijn na zijn dood uitgekomen. Tijdens zijn leven gaf hij zijn Tractatus theologico-politicus uit, welk boek meteen op de Index Exporgatorius (lijst van door de kerk verboden boeken) werd gezet - ook in die tijd al een goede reclame ervoor.

Spinoza betoogt in dat boek dat het niet de taak van de staat is om de mensen te onderdrukken, maar om ze vrij te maken, in de zin van: redelijk denkende wezens die primitieve gevoelens als haat overwonnen hebben, mensen die de rede, de ander en de ethiek getrouw zijn. Spinoza bepleit ook de vrijheid van het woord. Hoe kan men anders goede wetten maken en aanvaarden als er geen kritiek mogelijk is? De staat mag geen gedachten vervolgen, alleen daden. Spinoza bepleit een radicale vrijheid van denken en publiceren voor allen zolang men de ander er niet mee dwars zit. Over kerk en staat zegt hij dat de kerk zich niet te bemoeien heeft met de staat, terwijl de staat de speelruimte bepaalt die de kerk heeft. Die speelruimte moet wel uit tolerantie bestaan.

De beste regeringsvorm is de democratie, die de stem van de meerderheid wetgevende macht geeft, maar die de politieke ambten laat uitvoeren door geschoolde krachten die boven de grilligheid van de massa staan. Hoe actueel is dit in onze tijd van mediacratie en populisme... 

John Locke (1632 - 1704)

Ook John Locke week vanuit Engeland uit naar het vrijdenkende en tolerante Nederland, waar hij zijn grote werken schreef. Beroemd werd zijn Brief over de tolerantie waarin hij de scheiding van kerk en staat - een typisch Verlichtingsidee - propageerde.

Wat Bacon met zijn inductieve methode was voor de natuurkunde, was Locke met dezelfde methode voor de psychologie. Als rechtgeaard Verlichtingsfilosoof wijst hij op de waarde van het menselijk denken, de rede, maar ook dit denken zelf wil hij onderzoeken. Dit kan onder andere via introspectie: nadenken over ons eigen denken.

Hoe vergaren wij kennis? Door onze ervaringen te ordenen, dus via onze ervaringen. Er is niets in de geest wat niet eerst in de zintuigen is geweest. De geest begint leeg en is bij de geboorte een tabula rasa, een lege lei, waarop de waarneming en de herinnering gaan schrijven en het denken gaat ordenen. 

Omdat ons denken uit waarneming ontstaat en er zaken zijn die wij niet kunnen waarnemen, kunnen we ons daarover geen rationele kennis vormen, bijvoorbeeld niet over het godsbestaan en over goed en kwaad. Daarover dient een rationeel mens dan ook te zwijgen. Goed en kwaad is er wel: het ontstaat op grond van de ervaringen in het leven. Zo bezien wordt de mens dus 'gemaakt' tot wat hij is door de omstandigheden waarin hij leeft. In het strafrecht en de psychologie is deze gedachte gemeengoed geworden. 

Isaac Newton (1642 - 1727)

Newton is vooral beroemd geworden door zijn zwaartekrachtwetten. Hij heeft de natuurkundige wetten uitgedrukt in wiskundige vergelijkingen en heeft zo een grote bijdrage gegeven aan de wis- en natuurkunde. De aanleiding hiertoe was het verschijnen van een komeet in 1681. Hij wist de baan te berekenen en de terugkeer te voorspellen. En inderdaad: in 1759 verscheen de komeet weer, precies volgens Newton's voorspelling. Naast de wetten der beweging bestudeerde hij het licht. Dit deed hij goeddeels in zijn eentje in een dorp. Pas later kwam hij aan de universiteit te werken. Hij werd ook nog lid van het parlement.

Zoals menig andere verlichtingsfilosoof had Newton nog een andere kant: hij was ook religieus en theoloog, en wel een eigenzinnige theoloog. Deze geschriften zijn, met een grote stapel dagboeken, pas later gevonden, verzameld en bestudeerd door de econoom Keynes. 

Al die wetten die hij ontdekte waren voor hem de wetten van de Intelligente Schepper. Deze had de kosmos geschapen als een levend organisme met een ziel. En nee, lang niet alles is wiskundig te verklaren. Newton zocht ook naar oude wijsheden, verborgen in de tempel van Salomo en in bijbelse profetieën en alchemische processen. 

Zo zien we dat de Verlichting een langzaam voortlopend proces is waarin nog lang middeleeuwse elementen te vinden zijn en pas gaandeweg de typische Verlichtingsideeën postvatten.

George Berkeley (1684 - 1753) 

Deze Engelse bisschop vormt het bewijs dat de verlichtingsfilosofen bepaald geen eenstemmig geluid lieten horen. Bestudeerde Newton de materie, aannemende dat die er ook was, van een bisschop mag verwacht worden dat hij de nadruk legt op het geestelijke aspect van de mens. Hierin ging hij vrij ver. Het bestaan van materie, zegt hij, is onbewijsbaar. Het enige wat we hebben zijn onze ideeën over de materie, en dat zijn niet meer dan interpretaties; daar moeten we het mee doen. Materie is niet meer dan een bundel gewaarwordingen en herinneringen. Stof is niet meer dan een toestand van de geest van de mens; onze geest is het enige wat wij kunnen kennen. 

Montesquieu (1689 - 1755) 

Charles Louis de Secondat, Baron de Montesquieu is vooral beroemd geworden door zijn stelling over de scheiding der machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. Hij was een jurist, natuurkundige en medicus. Hij verzet zich tegen het bestaan van natuurwetten, op twee wetten na die jij als aangeboren en noodzakelijk ziet: de gelijkberechtigdheid en de redelijkheid van de mens. Alle andere wetten zijn gebonden aan tijd, plaats en cultuur. Op die culturen, dus de verschillen tussen mensen en groepen, heeft hij een deterministische visie: die zijn ontstaan, veroorzaakt zelfs, door macrosociale factoren en door andere factoren buiten de mens zoals het klimaat van een land. 

Hier zien we dus de tweeslachtigheid van het verlichtingsdenken: de mens is bepaald (hier spreekt de medicus), maar ook redelijk - dus verantwoordelijk en tot kiezen in staat - en gelijkberechtigd (hier spreekt de jurist). Beide visies combineert hij als hij zegt dat criminaliteit veroorzaakt kan worden door maatschappelijke omstandigheden en uitgelokt kan worden door de machthebbers en hun wetten. Men mag de dader dus wel verantwoordelijk achten, maar niet streng straffen. Beter kan men de maatschappij veranderen. Hoe? In de richting van verdergaande humanisering en dus redelijkheid. 

Voltaire (1694 - 1778)

Voltaire is hét boegbeeld van de Franse Verlichting, tot op heden 'onsterfelijk' en veel gelezen. Dit heeft hij vast niet zelf kunnen bedenken toen hij in de Bastille gevangen zat en meermaals verbannen werd. Ja, dat ging zo, in die tijd, als je je verzette tegen de macht van de geestelijkheid, de monarch en de aristocratie, want juist dit deed Voltaire, geboren als Fançois Marie Arouet. Hij schreef een kleine honderd werken: boeken, toneelstukken, gedichten en talloze kleinere uitgaven als pamfletten. Bijna al die boeken werden verboden door kerk en staat. "Mijn beroep is te zeggen wat ik denk" is een beroemd citaat van hem, waar menig huidig populist zich nog op beroept. 

Fançois was een tenger ziekelijk kind van een notaris en een adellijke moeder die bij zijn geboorte stierf. Zijn leven lang was hij ziekelijk. Van jongs af aan een studiehoofd, maar ook een erg levendige student. Zijn eerste verbanning was die door zijn vader, weg van de grote stad, later naar Den Haag waar hij verliefd werd en 'dus' maar weer werd teruggestuurd. 

In 1717 belandde hij in de Bastille naar aanleiding van een beledigend gedicht tegen de Regent van Frankrijk, dat hij niet geschreven had, maar daar kwam de regent pas elf maanden later achter. Hij schreef er een beroemd gedicht, de Henriade.  

Er volgde een tijd dat hij de salons van de aristocratie kon bezoeken. Hij kwam echter in conflict met een edelman die hem in elkaar liet slaan. Een duel ging niet door: Hij belandde weer in de Bastille, vanwaar hij werd verbannen naar Engeland. Hij ontsnapte aan het escorte en het verhaal herhaalde zich, waardoor hij toch in Engeland belandde. 

In ongelofelijk korte tijd leerde hij daar Engels en las in no time de werken van Bacon, Hobbes, Locke en Newton. Wat hij in Engeland zag was vrijheid van godsdienst, van denken en publiceren. Dit volk had zijn godsdienst hervormd, zijn koning gedood en een parlement ingesteld. Dit sprak hem aan en hij schreef het op in vele brieven. Deze werden in Frankrijk als boek uitgegeven en vrijwel onmiddellijk verbrand. Dat was het Frankrijk van zijn tijd. 

Voltaire ging maar weer op de vlucht, dit maal naar het Franse platteland, naar een kasteel in Cirex, van Madame du Châtelot, die Newton in het Frans vertaald had. Daar schreef hij zijn beroemd geworden novellen, verhalen dus, die vooral bedoeld waren om de almachtige clerus te bestrijden. 

Inmiddels was hij per briefwisseling bevriend geworden met Frederik (later: De Grote) van Pruissen. Deze verlichte monarch nodigde hem uit in zijn paleis in Potsdam te komen wonen. Dit deed hij in 1750. Hij nam er deel aan letterkundige soupers met het Frans als voertaal. Maar ook hier kwam hij in conflict met de vorst, naar aanleiding van een belegging van geld, waardoor hij naar Frankfurt vluchtte. Ook daar werd hij min of meer gevangen gehouden naar aanleiding van een gedicht, en vervolgens verbannen uit Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van een geschrift, Les Essays du Moeurs

Les Essays du Moeurs is een filosofische beschouwing van de geschiedenis. Geschiedenis is niet een reeks van feiten, al zeker niet van veldslagen, en al helemaal niet van koningen, priesters en christendom. Nee, het is een geschiedenis van ideeën en culturen, van leef- en denkwijzen van de gewone mens, de burger. Dit boek bereidde de val van het koninklijk huis van Frankrijk al voor. Dit beviel de priesters en de koningen dus niet erg, dus, hup, verbannen die man. 

Hij belandde in Zwitserland in Ferney. Hier ontving hij de groten der aarde en onderhield hij een omvangrijke briefwisseling, ook weer met Frederik de Grote, die zich bedacht had. Maar de levenslustige student was nu een ontgoocheld, verbitterd en somber man geworden. 

Dit werd er niet beter op toen Lissabon in 1755 weggevaagd werd door een aard- en zeebeving. Dit gaf in heel Europa een besef van de kwetsbaarheid van de mens, maar ook twijfel aan de goedheid van God. Toen een franse priester schreef dat een straf was voor de zonden, schreef Voltaire een beroemd geworden gedicht over de onmacht van de mens ... en van God. Rousseau reageert hierop, en daarop reageert Voltaire weer met zijn novelle Candide ou l'Optimisme, die zich gedeeltelijk in het Lissabon van de aardbeving afspeelt. Het is een felle aanklacht tegen de Middeleeuwse theologie en de geestelijkheid. 

Uiteindelijk kon men deze beroemde man niet verhinderen zich weer in Parijs te vestigen, waar hij deel nam aan het werk van de Encyclopedisten, en zelf een filosofische encyclopedie schreef. Hij werkte onder andere de filosofische implicaties uit van Newton's natuurwetten en diens godsbeeld als, modern gezegd, Intelligent Designer,  ook wel genoemd De Grote Horlogemaker. Intussen verschijnt God in de materie - alles is materie, ook de ziel - en is de geschapen mens de maat aller dingen. De mens is autonoom, kan zelf denken, en zich een ethiek ontwikkelen. Die ethiek gaat al in de richting van vrijheid, gelijkheid en broederschap, de leus van de Franse Revolutie van 1789, die Voltaire dus niet heeft kunnen meemaken, maar wel heeft voorspeld en mogelijk gemaakt. Het verhaal wordt saai: de draagbare uitgave ervan werd meteen verboden en verbrand. 

In Frankrijk werden de weinige protestanten ernstig gediscrimineerd en vervolgd. Er vonden enkele incidenten plaats waarbij protestanten ernstig werden mishandeld, op pijnbanken verhoord, en na een 'bekentenis' onmiddellijk gedood werden. Nu verloor Voltaire zijn filosofische kalmte en begaf zich in heftige polemieken en een bitter compromisloos anti-clericalisme. Hij doopte zijn pen in gif en schreef Ecrasez l'Infame (Vernietig de onwaardige) en Traité sur la Tolerance (Tractaat over de tolerantie). Daarnaast schreef hij een stroom van felle publicaties, pamfletten die in vele duizenden exemplaren werden verspreid en door iedereen die lezen kon gelezen werden. In feite riep hij min of meer op tot opstand, tot revolutie. 

"De komende generatie zal aan ons de heerschappij der rede te danken hebben."

Politiek gesproken had hij in Engeland met de democratie kennis gemaakt. Hij zag dan ook liever een republiek met parlement en politieke partijen regeren dan de monarchie en de aristocratie. Wel een vertegenwoordigende democratie, want 

"Als het volk begint te redeneren is alles verloren". 

Let wel: Voltaire zet zich niet af tegen de godsdienst op zich, alleen tegen de kerk, de geestelijkheid, de godsdienstoorlogen en het bijgeloof. 

"Als God niet bestond zou men hem moeten uitvinden." 

Hij geloofde in de God, de Intelligent Designer  van Newton en in de God van Spinoza die identiek was aan De Natuur en De Kosmos. Evenals voor Spinoza was de Bergrede (Matteus 5, Lucas 6) voor hem de richtlijn. Hoe fel en verbitterd hij in zijn geschriften was, zo mild en vrijgevig was hij in het dagelijkse leven. 

Voltaire keerde weer terug naar Zwitserland. Voltaire, de man van de rede, botste nogal eens met Rousseau, de man van het hart. Voltaire was min of meer liberaal, Rousseau min of meer socialistisch. Maar toen de Zwitserse regering een boek van Rousseau liet verbranden, viel hij de regering hier fel op aan, nam de vluchtende Rousseau op in zijn huis, en sprak de beroemde woorden:

"Ik beaam met geen woord wat ge zegt, maar ik zal het recht dat ge hebt om het te zeggen tot de dood toe verdedigen."

Hij wilde aan het eind van zijn leven per se weer naar Parijs, waar hij dan ook gestorven is. De Parijse priester weigerde hem in gewijde aarde te begraven. Vrienden brachten hem naar elders, waar een priester hier wel toe bereid bleek. Pas na de Franse Revolutie brachten de nieuwe machthebbers hem over naar het Pantéon. Op de lijkwagen stond geschreven:

"Hij gaf de menselijke geest een krachtige stoot; hij bereidde ons voor op de vrijheid".

David Hume (1711 - 17776) 

David Hume studeerde in Edinburgh rechten, maar ging over tot de studie van de filosofie, dus vooral van de klassieken. Druk hiermee bezig, verviel hij in een depressie die vijf jaar duurde. Hij kwam eruit te voorschijn als een scepticus, iemand die aan alles twijfelt. Hij liet de klassieken los als zich baserend op pure speculatie en zelfs bovennatuurlijke instructies. Hij slot zich aan bij Newton's empirisme en wilde de experimentele methode ook toepassen op de menselijke geest en de moraal. Onderzoek de menselijke geest door directe ervaring en leid daar een moraalfilosofie van af, zo was zijn opzet. De geest of ziel zelf kunnen we niet waarnemen, dus ga er niet van uit dat die bestaat. Wat we kunnen waarnemen is wat we voelen en bedenken. Dat is de geest of ziel. 

Hume is de eerste verlichtingsfilosoof die zegt: 'Laat God buiten beschouwing'. Als mens kunnen we alleen iets te weten komen over de mens, en God is nu eenmaal geen mens. Hume was niet zozeer atheïst als wel agnosticus: we weten het gewoon niet. Dominees zeggen maar wat, en ook hij ondernam de moeite om de wonderen uit de Bijbel natuurkundig te verklaren of voor onmogelijk te houden. Maar daaronder lag nog een andere belangrijke redenering. 

Als wij ons denken kritisch bekijken, dan zien we dat we erg gewend zijn te denken in het stramien van oorzaak en gevolg. Als we iets zien, 'zien' we direct een oorzaak daarvan. Maar dit kunnen we helemaal niet zien, we zijn alleen gewend zo te denken. Causaliteit kun je niet zien, je bedenkt het alleen maar. Oorzaken zitten niet in de natuur, ze zitten in het menselijk denken, in de menselijke geest. 

Het historische voorbeeld is een hongersnood die uitbrak: er was een tekort aan graan - dus het graan werd daarna duurder. Men gaf 'dus' de schuld aan de graanhandelaren: die waren 'de oorzaak'. Niets van waar, schreef Hume in een pamflet. De oorzaak is gewoon het weer en een mislukte oogst. Wat de graanhandelaren doen is het weghalen van graan uit gebieden waar er genoeg van is en het verkopen in het gebied waar er behoefte aan is. Dat ze er meer voor krijgen is alleen maar goed, want dan worden de mensen zuiniger en doen ze een jaar van hetzelfde graan, dat bij normale prijzen in tien maanden op zou zijn, waarna de mensen twee maanden zonder zouden zitten. 

Zijn vriendschap met de econoom Adam Smith zal niet vreemd geweest zijn aan dit inzicht, maar Hume gebruikt het als voorbeeld van onzuiver oorzaak-gevolg redeneren en als aansporing om zuiver te denken en ook het eigen denken kritisch, zelfs sceptisch, te onderzoeken. Besef dat kennis nooit absoluut is, nooit echt waar, maar altijd voorlopig, nooit meer dan een hooguit plausibele hypothese. Wetenschappers zullen hier onmiddellijk Karl Popper in herkennen, die deze gedachte van Hume heeft overgenomen. 

Hooguit kun je, zegt Hume, uit een serie gebeurtenissen iets voorlopigs concluderen. Bestudeer dus de geschiedenis en haal daar je politieke wijsheid vandaan, niet van abstracte gedachtespinsels of openbaringen. De schepping door God is per definitie geen serie gebeurtenissen maar iets eenmaligs, dus kun je die stelling nooit bewijzen. Laat God dus buiten beschouwing en kijk naar de menselijke geest. 

Ook die wetten van kosmos of natuur (die van Spinoza of Newton), als zodanig bestaan die niet. We concluderen ertoe; ze vormen een samenvatting van wat we denken. Ze zijn niet meer dan een gewoonte van denken, niet een noodzakelijkheid, laat staan een soort van eeuwig decreet. 

We weten nooit iets zeker; we kunnen ook nooit absolute waarheden kennen, want morgen kan de kosmos anders zijn. Alleen in de wiskunde is dit mogelijk, maar dit komt omdat de wiskunde een in zichzelf besloten systeem is waarvan de wetten tautologisch zijn: het predikaat ligt al besloten in het subject. Drie maal drie is negen, maar "drie maal drie" is hetzelfde als "negen". Alle andere kennis is belief,  geloof. 

Onze geest levert ons gevoelens, instincten, intuïtie, verbeelding en de rede - en wel in die volgorde. De rede is een afgeleide van onze innerlijke ervaringen. Hiermee is Hume een verlichtingsfilosoof die de rede bekritiseert met behulp van de rede en 'm ontmaskert als wortelend in het gevoel. Daarmee is hij ook de filosoof die met een been in de Romantiek staat, die immers het gevoel centraal stelt.

Hume zoekt vooral naar een moraalfilosofie, en wel een menselijke, niet een die uit bespiegeling voortkomt, niet een die 'van boven' afkomstig is door openbaring. Die moraal is al aanwezig in ons als mens. We zijn, evenals de dieren dit zijn, in staat de gevoelens van onze soortgenoten te herkennen, tot empathie en sympathie en daarmee tot socialiteit. Dat is de basis van een menselijke moraal.

Denis Diderot (1713 - 1784) 

Diderot was vele jaren lang de redacteur van De Encyclopedie, waarin alle menselijke kennis moest worden beschreven. Een indrukwekkend project, eindigend in maar liefst achttien delen... die (het verhaal wordt saai) direct door de kerk werden verboden. 

Na dit enorme  werk schreef hij nog een filosofische roman, Jacques de fatalist en zijn meester. Jaques is een soort Jeeves, zijn meester een voorgangen van Bertie Wooster. Jaques is fatalist in zijn denken, maar vrij in zijn handelen. Daarmee wordt de tegenstelling van het verlichtingsdenken neergezet: de vrije en autonome mens... die onderworpen is aan de kosmische wetten van oorzaak en gevolg (zie Hume hierboven!), waarvan de Auteur door ons niet gekend kan worden. 

In zijn filosofie kiest hij vooral de laatste optie, die waarin de mens niet vrij is maar bepaald door fysische processen die als mechanismen werken. Hij reduceert de mens dus tot een soort machine. Vervolgens verzuimt hij te onderzoeken of dit mechanistische reductionisme ook voor zijn eigen uitspraken geldt: kwamen die ook zo automatisch tot stand of heeft hij ook zelf iets bedacht met zijn geestelijke vermogen, zijn verstand? Sinds Kant kan niemand meer om die vraag heen. 

Immanuel Kant (1724 - 1804)

Met Immanuel Kant sluiten we deze serie filosofen van De Verlichting af. Veelal wordt hij de filosoof van De Verlichting genoemd. Hij sluit hij tweehonderd jaar denken af... door dit denken een stap verder te brengen. Men spreekt van 'een Copernicaanse wending in het denken van de mens'. 

"Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft." (Kant, 1784)

Zeker na het Kant jaar 2004 is hij alom bekend, getuige onderstaand bericht je in de NRC van 7 september 2005:

Categorisch

Briesend kom ik naar boven bij de bewaakte fietsenstalling op het station. Ik was die ochtend voor één keer vergeten mijn losse fietslampjes eraf te halen. En wat denk je? Gejat.

Hoe komt iemand er toch bij om zo'n onnozel lampje van vijf euro te jatten, vraag ik mij hardop en wanhopig af.

De fietsenmaker hoort mij welwillend en enigszins medelijdend aan. Ik raas en toer nog even door. Want al is het maar een lampje van vijf euro, het was wel míjn lampje. Ik blijf zelf toch ook van andermans spullen af?

"Aha,", zegt de fietsenmaker dan ineens. "Dat is de categorische imperatief."

W. Wels - bijdragen van lezers.

Immanuel Kant

In Immanuel Kant ontmoeten wij geen steeds weer vluchtende Voltaire, maar een kleine, verlegen, celibataire en stipte man, zoon van een zadelmaker van Schotse herkomst en een vrome moeder. Een man met een broze gezondheid, die zijn woonplaats Koningsbergen in Pruisen nooit verlaten heeft. Een goed spreker, een moeilijk schrijver. Hij was zo stipt, dat de mensen hun klokken gelijk zetten als hij op zijn dagelijkse wandeling langs kwam. Slechts eenmaal verzuimde hij zijn wandeling, toen hij Emile van Rousseau aan het lezen was. 

Hij werd hoogleraar logica en metafysica, maar was in feite ook natuurkundige. Hij was vooral actief in zijn latere jaren, tot na zijn zeventigste. Toen had hij gezegd wat hij te zeggen had en verviel tot wat we tegenwoordig dementie noemen. 

Het menselijk verstand: de zuivere rede

Zijn hoofdwerk is de Kritiek der zuivere rede, waarin 'kritiek' niet te lezen is als 'kritiek op ...', maar als 'kritisch onderzoek van ...'. De zuivere rede is het logisch denkende verstand, waarnaast je de praktische rede hebt, het verstand dat met behulp van hart en intuïtie de mens door het leven leidt. Alle verlichtingsfilosofen prijzen de rede, het verstand, aan, maar Kant onderzoekt nu die rede zelf. 

De menselijke geest is niet de tabula rasa van Locke waar de ervaringen iets op schrijven, noch slechts de verzameling van ervaringen van Hume, nee, het menselijk verstand is een actief orgaan van de mens dat de ervaringen ordent en omzet in kennis, zij het altijd nog voorlopige kennis. 

Hoe doet het menselijk verstand dit? Met behulp van aangeboren wetten, van a priori gegeven kennis en begrippen, categorieën genaamd, als bijvoorbeeld ruimte en tijd. Dit gaat zo: de zintuigen hebben op grond van prikkels hun gewaarwordingen. De geest ordent deze gewaarwordingen tot waarnemingen. Vervolgens worden deze waarnemingen geabstraheerd tot kennis met behulp van begrippen en logica. Dit proces verloopt niet automatisch, maar met behulp van een actief kiezen van doelen en een actief ordenend en betekenisgevend vermogen dat de mens is aangeboren. Op zijn beurt kan het verstand de kennis ordenen tot wetenschap en wijsheid. De menselijke geest is dus niet 'de ervaringen', maar 'het actieve  proces van het verwerken van de ervaringen tot kennis'. Hierbij komt verbeeldingskracht kijken: wij maken van indrukken beelden. 

Dit heeft nogal wat consequenties en met name ook beperkingen. Wij kunnen de dingen niet kennen als het Ding an sich, maar slechts zoals het ding aan ons verschijnt en zoals het door ons begrip is omgevormd. Wij weten dat de dingen bestaan, naar an sich kunnen wij ze niet kennen. We kunnen geen ervaringen hebben, of althans verwerken, zonder deze te interpreteren in categorieën als ruimte en tijd - dus eindigheid -, maar ook oorzakelijkheid - die Hume betwistte; door dezelfde Hume werd Kant naar eigen zeggen uit zijn rationalistische droom gewekt.

Rationalisme en empirisme zijn beide eenzijdig. Die oorzakelijkheid hoeft helemaal niet waar te zijn (zegt Hume), maar wij zien het nu eenmaal zo (zegt Kant) en of het zo is, dat kunnen we niet weten omdat ons verstand nu eenmaal met bepaalde categorieën is uitgerust, als een bril die we niet kunnen afzetten. 

Er is geen orde in de wereld an sich, er is orde omdat wij die met ons verstand erin aanbrengen. Omdat wij wiskundig denken in categorieën van tijd en ruimte, verschijnt de wereld ons zo. Tijd en ruimte zijn geen eigenschappen van de dingen, nee van ons denken. 

We kunnen slechts waarnemen wat onze zintuigen waarnemen, en zoals deze het waarnemen. Een spin, bij, valk of kat ziet hele andere dingen dan wij, andere kleuren met name; een vleermuis hoort wat wij niet horen. Maar wij horen weer niet zozeer losse tonen, als wel een melodie, wat een vleermuis misschien weer niet hoort. Voor ons 'is ' de aarde vaste grond onder onze voeten, maar een neutrino 'ziet' dit toch anders en vliegt er zo doorheen. Een atoom bestaat immers vooral uit heel veel ruimte. Deeltje of golf? Het is net wat de waarnemer wil zien en dat ziet hij dan. De wereld waarnemen is haar veranderen. 

"Zonder zintuigelijkheid zou ons geen object gegeven worden, en zonder verstand zou er geen object worden gedacht. Gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen zonder begrippen zijn blind. Daarom is het voor ons net zo noodzakelijk begrippen zintuigelijk te maken (d.w.z. het object in de aanschouwing aan hen toe te voegen), als aanschouwingen begrijpelijk te maken (d.w.z. ze onder begrippen te brengen. Deze twee vermogens of capaciteiten kunnen hun functies niet uitwisselen. Het verstand kan niets aanschouwen en de zintuigen kunnen niets denken. Alleen uit hun vereniging kan kennis ontstaan."

(# B 75 in Immanuel Kant: Kritiek van de zuivere rede,  vertaald door Jaboik Veenbaas & Willem Visser, Boom 2004)

Wat is nu echt? We kunnen het niet weten. We kunnen de dingen slechts zien zoals ze aan ons verschijnen; zo zien we slechts een menselijke wereld en niet 'de' wereld, we zien de menselijke versie van de dingen. 

Het aangeboren zijn van die categorieën waarin wij waarnemen wordt sinds de evolutieleer betwist. Deze eigenschappen kunnen ook verworven zijn in de ontwikkeling van mensheid en individu. Zo ja, dan is het niet aangeboren, maar is het beschaving, ontwikkeling, doorgegeven vooral met behulp van de taal (O.a. Wittgenstein zegt dit). "Dit is de maan, Jantje, en die staat boven de aarde". Zo ook de moraal: "Foei, Jantje, je mag je zusje niet slaan!" Kennis en moraal zijn dan niet aangeboren, maar ontwikkeld. 

Iets als oneindigheid kunnen wij echter niet bevatten, dus ook God niet. Een godsbewijs met behulp van de theoretische rede is niet mogelijk. Dit wil niet zeggen dat Hij niet bestaat, alleen dat ons logische verstand 'm niet kan bevatten. We kunnen het godsbestaan niet bewijzen, we moeten het wél postuleren. In het godsbestaan kunnen wij alleen maar geloven. 

De praktische rede

Ook dit heeft weer gevolgen voor het praktische verstand, met name voor onze moraal. De grond van een moraal kan nooit de theologie zijn, want God kunnen wij niet kennen, dus Diens instructies evenmin. Wij kunnen wel zelf (durven) denken: sapere aude. Ons praktische verstand is hiertoe uitgerust met morele beginselen die a priori aanwezig zijn: een morele imperatief ofwel een categorische imperatief, dus een imperatief, een gebod op het niveau van de aangeboren categorieën; iets dat we zeker weten, intuïtief, zonder redenering. Zo weten we bijvoorbeeld dat liegen elk gemeenschapsleven onmogelijk maakt; we weten intuïtief hoe het behoort te zijn. Zo weten we intuïtief ook van de gelijkheid van rechten voor elk mens en de mogelijkheid en de plicht zich in te leven in de ander. 

De belangrijkste categorische imperatief, waar ook de fietsenmaker naar verwees is

"Handel steeds zo, dat de regel die jouw handelen leidt als algemeen bindende wet voor iedereen zou kunnen gelden."

De bondiger moderne formulering is "wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet". 

Alsook:

"Zo te handelen dat ge de mensheid hetzij in uw eigen persoon, hetzij in die van een ander, in ieder geval altijd als een doel, en nooit enkel als een middel beschouwt."

Het tegendeel dus van wat religieus fanatisme doet.

Intussen zijn wij vrij om deze beginselen te volgen of niet. Elke morele keuze veronderstelt die vrijheid. Ook die vrijheid is niet bewijsbaar, maar voor ieder onmiddellijk voelbaar. In de natuur zit wel causaliteit, een met een kleine marge van vrijheid, dus ook in de mens ziet zoiets: een potentieel determinisme (als het regent word je nat). Dit mag ons niet doen concluderen tot een dogmatisch determinisme. De mens kan handelen: kan kiezen iets (niet) te doen (wel of niet naar buiten gaan, dus nat worden). Hij kan zichzelf de wet stellen, ofwel autonoom zijn. Morele kwesties kunnen we zelf overdenken, zonder afhankelijk te zijn van een autoriteit (lees: de kerk). Leer kinderen dus niet 'te gehoorzamen', maar leer ze in een Socratische dialoog zelf na te denken over morele kwesties. 

Immers, er is naast de kennis van het hoofd ook nog de kennis van het hart (Rousseau, waarover later), die boven die van het hoofd staat, die zijn eigen redenen heeft die het hoofd niet kan verstaan (Pascal, zie hierboven), zo ook het godsbestaan. 

Kant en religie

De schoonheid en de doelmatigheid van de natuur doen ons vermoeden dat er een Intelligente Ontwerper moet zijn. Bewijsbaar is dit niet, en we zien ook veel chaos, verwoesting en leed in de natuur. Ook het niet bestaan van zo'n Ontwerper kunnen we niet bewijzen. Kant kiest een andere invalshoek. 

Religie kun je niet bewijzen met je logische verstand, maar met je praktische verstand kun je wel zien dat religie moraliteit bevordert. De Bijbel en de andere openbaringen hebben de mensheid wel moreel verder geholpen. Dit is hun waarde en dit is de maatstaf. Christus voldoet hieraan, het farizeïsme niet. 

"Christus heeft het koninkrijk Gods nader bij de aarde gebracht. Maar men heeft hem niet begrepen, en in plaats van het koninkrijk Gods is het koninkrijk der priesters opgericht."

Nog erger wordt het als de priesters zich in dienst stellen van een onderdrukkende staat of monarch. Dan brengen zij onderdrukking en oorlog in plaats van troost, geloof, hoop, liefde, leidraad en vrede. 

Hiermee zijn we weer op bekend terrein: de verlichtingsfilosofen verzetten zich niet tegen religie, maar tegen de kerk en haar macht. In Kant's leven moet die passage wel slaan op de piëtist Wöllner, die zich in dienst stelde van de opvolger van de verlichte vorst Frederik de Grote, Frederik Wilhelm de Tweede. Als diens minister van onderwijs bande hij elke 'ketterij' uit en stelde het onderwijs in het orthodoxe Lutherse protestantisme verplicht. 

Kant werd echter ongemoeid gelaten 'omdat men hem toch niet las en begreep' - nee, in feite vanwege zijn gezag, bekendheid, leeftijd en moed. Kant's geschrift hierover werd buiten Pruisen uitgegeven, in Weimar, en overal gelezen. Hij ontving een dreigende brief van een ontstemde Frederik Wilhelm de Tweede van Pruisen:  

"Onze Hoogste Persoon is in hoge mate misnoegd..."
enzovoorts, enzovoorts ...
"Indien gij voortgaat met u tegen dit bevel te verzetten, kunt gij onaangename gevolgen verwachten."

Kant antwoordde dat 

'iedere geleerde het recht behoort te hebben zich een onafhankelijk oordeel aangaande religie te vormen en zijn opvattingen bekend te maken, maar dat hij zich gedurende de regering van de huidige koning het stilzwijgen zou bewaren'.

Kennelijk een besluit van het pragmatische verstand van een broze 70-jarige, wiens boek toch al gepubliceerd was en gelezen werd. 

Kant en politiek

Kant was, in tegenstelling tot de vorsten van zijn tijd, heel tevreden met de Franse Revolutie van 1789. Voordien had hij zijn politieke opvattingen al opgeschreven, nadien deze nog eens uitgebreid en verbreed. 

Hij begint met Hobbes' strijd van allen tegen allen. OK, zegt Kant, strijd, individualisme en competitie horen er bij: ze helpen de mens verder. De natuur heeft hier ook voor gezorgd. Zonder wedijver zouden we nog (de door Rousseau verheerlijkte) schaapherders zijn. Anderzijds: geen gemeenschap ontstaat en ontwikkelt zich zonder moraal, normen, grenzen en wetten, zowel voor individuen als voor staten. 

Dit laatste was nieuw. Legers, expansiedrang en kolonialisme door volken die zichzelf oh zo vroom noemen zijn uit den boze. Zij houden zichzelf en elkaar in stand. Dit schreef een oude man in het militante Pruisen in de tijd vol kolonialisme. Zie, zei Kant, wie offeren zich op? De soldaten op het slagveld en de burgers in hun huisjes. En wie profiteren van de winsten? De aristocratie in hun paleizen. Kant had een scherpe pen. Een democratische republikeinse staat zal minder snel een oorlog beginnen als allen mogen meebeslissen. 

Op hun beurt zouden staten dan met elkaar morele afspraken, grenzen en wetten moeten afspreken: zo kan er vrede komen. Vrije staten kunnen met elkaar een federatie aangaan. Kant's geschrift hierover Zum Ewigen Friede heeft de vorm van zo'n concept-verdrag tussen volkeren. Hij richt zich hierin expliciet niet tot de vorsten, maar tot de wereldburgers - alle wereldburgers. 

Kant pleit niet voor een wereldregering: enige concurrentie tussen de staten is juist wel goed. We zien hier de Volkenbond en de VN al opdoemen, evenals de Universele Rechten van de Mens. 

Staten dienen open te staan voor elkaars burgers: er is het gastrecht en wereldburgerrecht. 

De beste staatsvorm is de republiek met de vertegenwoordigende democratie met een grondwet en een scheiding der machten, zodat ook de staat onder de wet staat. 

De norm hierbij mag niet de wil van een monarch zijn, maar de categorische imperatief 

"Ieder mens behoort geëerbiedigd te worden als een absoluut doel in zichzelf; het is een misdaad tegen de waardigheid die hem als menselijk wezen eigen is hem te gebruiken als zuiver middel tot enig buiten hem gelegen doel."

Rousseau en de Romantiek 

Jean-Jacques Rousseau (1712 - 1778) was een tijdgenoot van Voltaire en andere verlichtingsfilosofen. Zo werkte hij als musicoloog mee aan De Encyclopedie. Qua persoon en gedachtegoed is hij eerder een reactie op de Verlichting, evenals de na hem tot bloei komende Romantiek dat is. Voor een compleet beeld van die tijd en de invloeden daarvan op ons in het heden moeten we ook aan deze reactie aandacht schenken. 

Rousseau werd geboren in Genève als zoon van een horlogemaker en een moeder die in het kraambed stierf. Zijn vader wordt beschreven als een wat norse man, maar wel als een libertijn die zich verzette tegen de strenge Calvinistische machthebbers. Rousseau zelf is goed over hem te spreken. Zijn vader verliet het land en zijn zoon echter vanwege een conflict en de ziekelijke Jean-Jacques werd verder opgevoed in een uitermate streng domineesgezin, waaraan hij erg slechte herinneringen heeft. Op zestienjarige leeftijd brak zijn zwerflust los en begon hij zijn eigen leven, aanvankelijk in Italië, later in Parijs als componist, musicoloog, essayist en filosoof. 

Jean-Jacques karakter was gevoelsvol en grillig. Nooit bond hij zich lang aan mensen. Uiteindelijk trouwde hij wel met een ongeletterde wasvrouw met wie hij vijf kinderen kreeg, maar ook deze kinderen belandden in een weeshuis. 

Zoals zijn karakter is, bepaald niet de stabiele rechtlijnige rationele verlichtingsmens, zo is zijn leer. Daarin staat gevoel boven de rede, creativiteit, fantasie en chaos tegenover de heldere eenduidige orde; het eigen innerlijk gaat voor 'de mensheid', het verleden krijgt meer aandacht dan de vooruitgang in de toekomst. Als reactie op de sterke nadruk op rationaliteit van de verlichters, gaf Rousseau juist aandacht aan de irrationele kanten van de mens. 

Er is wel een overeenkomst met de verlichtingsfilosofen: de afkeer van de macht van de kerk en de staat over het denken - en voelen - van de mensen en de afkeer van de verstikkende moraal van vooral de kerk. De afkeer geldt niet religie als zodanig, wel de verstikkende moraal en macht van de kerk - en de wel wat erg kille God van De Verlichting. Het piëtisme dat later in de Romantiek op kwam creëerde een wat meer warme, bereikbare, persoonlijke en menselijke God. 

Het romantische denken werkt graag met tegenstellingen. Men verheerlijkt graag het eenzame genie, de romantische held die creatief aan zijn zelfontplooiing werkt, maar ook de gemeenschap, het volk, het platteland en de natiestaat die een unieke gemeenschap is met eigen taal, cultuur en verleden. Dit is de wortel van veel hedendaags nationalisme. Maar ook  onze kijk op de natuur is typisch romantisch. 

Rousseau is vooral bekend door zijn leuze 'terug naar de natuur!'. Hij heeft niet veel op met 'de beschaving' en het moderne burgerschap. Dit heeft de mens vervreemd van zijn wortels en van zichzelf en heeft de mens opgezadeld met een samenleving vol uiterlijke schijn en gebrek aan authenticiteit. Een samenleving ook die streeft naar conventie en eenvormigheid enerzijds, maar die anderzijds de mensen verdeelt in arm en rijk en in machtig en onmachtig. De vrije mens is zoek, en met vrijheid geeft men het menselijke in de mens op, alsook alle moraliteit. En we kunnen niet terug, dus wat te doen?

Rousseau gebruikt het begrip 'sociaal contract'. Een dergelijk 'contract' zou in het verleden gesloten zijn tussen de mensen en hun vorst die hen dan zou regeren en zo vrede en welvaart zou brengen. Niet echt, dus. Daarom moeten de mensen een nieuw sociaal contract afsluiten, maar dan met elkaar en niet met een vorst. De mensen verbinden zich dan aan elkaar, aan 'de algemene volkswil' - althans van de meerderheid daarvan -, aan 'de soevereine volkswil'. 

We zien in de verte de democratie al gloren, maar ook het nationalisme en het verheerlijken van de volkscultuur en het gezamenlijke verleden. We zien hier ook de wortels van veel hedendaagse verschijnselen als de hang naar authenticiteit en emotie. Het 'behoud van eigen cultuur' en zo ook de botsing tussen culturen zijn typisch erfenissen van de Romantiek. 

Conclusies 

Wie de moslims oproept om 'eindelijk eens door De Verlichting heen te gaan, kent de geschiedenis niet. Rond het jaar 1000 zei Ibn Sina dezelfde dingen als Kant zo tegen het jaar 1800 zei. 

De Verlichting is niet een eenduidig proces dat in enkele termen beschreven kan worden. Het is een ontwikkeling die ongeveer drie eeuwen geduurd heeft, die in diverse landen plaats vond met verschillende accenten per tijd en per land. 

Ook inhoudelijk zijn de ideeën van De Verlichting niet eenduidig. Steeds weer komen we het natuurwetenschappelijke denken, het empirisme en het determinisme, dat de mens als een veredelde machine ziet, dan wel als zo'n machine met een geest als extra vermogen. Even vaak komen we de mens tegen als redelijk wezen dat vrij is om te kiezen en dus niet oorzakelijk bepaald is. 

Eenstemmig zijn de verlichtingsfilosofen wel in hun pleidooi voor gelijkberechtigdheid van alle mensen, voor de mens als wereldburger. Al even eenstemmig zijn zij in het verwerpen van de macht van kerk en staat over het denken van de mensen. Die kunnen zelf wel denken. 

Wie zich verzet tegen religie als zodanig en zich daarbij beroept op de Verlichting, kent de Verlichting blijkbaar niet. Geen enkele verlichtingsfilosoof verzet zich tegen religie of het godsbestaan als zodanig. Hooguit Hume, maar deze is agnosticus, geen atheïst. Men verzet zich tegen bepaalde godsbeelden en godsbewijzen, tegen dogmatiek en tegen de macht van de kerk. Men verzet zich tegen opgedrongen denkbeelden: mens, denk zelf!

Wie de staat te hulp wil roepen om bepaalde ideeën te propageren of te verbieden en daarbij De Verlichting te hulp roept, zit er al evenzeer naast. Ook tegen de staat en de vorst die ideeën oplegt of verbiedt verzetten de verlichtingsfilosofen zich eenstemmig fel. Mens, denk zelf! 

Ideeën als het nationalisme, 'eigen cultuur' (behoud van -, dan wel integratie van -, of botsing van -), en van ideeën als 'een superieure beschaving' komen niet van De Verlichting, maar van de reactie daarop: van De Romantiek. Oook ideeen als de waarde van authenticiteit, eigen moraal en dus moreel relativisme stammen van De Romantiek, niet van De Verlichting. Bij het verdedigen of aanvallen van deze ideeën kan men zich dus niet beroepen op c.q. afzetten tegen De Verlichting. 

Een term als 'Verlichtingsfundamentalisme' is innerlijk tegenstrijdig. Als De Verlichting ergens tegen is, is het tegen dogmatiek en fundamentalisme. Als men met de term bedoelt dat men de ideeën der Verlichting met staatsmacht aan de burgers wil opleggen - en al zeker als men doelt op een afkeer van religie -, is dit volkomen strijdig aan het denken van De Verlichting die zich nu juist fel verzet tegen staatsmacht over het denken van de mens. Die kan zelf denken: durf dit dan ook maar te doen - Sapere aude. 

Bronnen

Slechts enkele zijn hier genoemd.

Armstrong. Karen, Een geschiedenis van God; Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam; Flamingo, 2000

Dessaur, C.I., De droom der rede; Het mensbeeld in de sociale wetenschappen, een poging tot criminosofie; Nijhoff, 1982

Durant, W., Van Socrates tot Bergson, Boucher Den Haag, 1939 en vele latere herdrukken

Filosofie Magazine: meerdere artikelen uit meerdere jaargangen.

NRC-Handelsblad: meerdere artikelen van de laatste jaren

Trouw: meerder artikelen van de laatste jaren.

 

Start Omhoog