Citaten uitGevaar van goede bedoelingenPaul Frissen, Trouw 19 juli 2007 Paul Frissen [is] decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Verplichte hulp bij opvoeding is het nieuwe toverwoord in de politiek en samenleving. Is heropvoeding het antwoord op alle problemen? Het kabinet is in de greep van het nieuwe paternalisme. Van links tot
rechts geldt betutteling niet langer als verwerpelijk, maar is de nieuwe
’politieke correctheid’ geworden. De minister voor Jeugd en Gezin heeft zijn plannen ontvouwd. Er komen Centra voor Jeugd en Gezin die opvoedingsondersteuning aanbieden, zonodig verplicht. Van elk kind komt er een elektronisch kinddossier. Daarin komt de uitslag van de hielprik, andere medische gegevens, de resultaten van de verplichte taaltoets, en natuurlijk de risicoanalyse die van alle ouders wordt gemaakt. De wethouders van de grote steden vinden dat Rouvoet niet ver genoeg gaat. Er moet meer in het dossier, zodat er eerder, gerichter en beter kan worden ingegrepen. Er wordt vol ingezet op preventie, zoals dat heet. ’Nooit meer een Savannah of een Maasmeisje’ is het adagium. En als preventie niet helpt is er nog altijd de repressie. Onze gevangenissen en jeugdinrichtingen zullen nog voller raken dan ze al zijn. [...] We zouden van normalisering kunnen spreken als de slinger niet zo extreem de andere kant uitslaat. Met enige psychologie van de koude grond valt de toestand van het land als hysterisch te duiden. [...] Een indrukwekkende lijst van geboden en verboden vormen de beleidsvoornemens op allerlei terreinen: gezondheid, milieu, opvoeding, integratie. Ongewenst gedrag moet worden bestreden, maar liever voorkomen. Preventie is een politieke hit. Om dat ongewenste gedrag te voorkomen moet de gezindheid van de burger worden aangepakt. [...] De interventiedrang is gebaseerd op forse morele uitgangspunten. Kennelijk weet de politiek wat gezond, gelukkig, duurzaam en bovenal wat fatsoenlijk is. De burger moet weer worden opgevoed. Dat is natuurlijk altijd de andere burger: zelden hoor ik een politicus betogen dat verlichte opvoedingsondersteuning voor hem persoonlijk wel heel geschikt is. Immers: nooit thuis en zelden ’quality time’ voor het kroost. Er zijn plannen om verantwoord burgerschap te bevorderen. Een commissie gaat de rechtsstaat propageren. Of dan vooral zal worden uitgelegd dat de rechtsstaat de burger tegen de staat moet beschermen, is twijfelachtig. Het is immers de burger die onaangepast, onverantwoord en onfatsoenlijk is geworden. Moraliseren is bon ton. Dat tekent ook de fundamentele bezwaren tegen de nieuwe betutteling. De staat verbindt zich met moraal, meer in het bijzonder met de moraal van een meerderheid. De machtsmiddelen die om goede redenen een staatsmonopolie zijn, worden dan ingezet tegen ’de ander’ die meestal een minderheid is. Een belangrijk kenmerk van de democratie is dat die minderheden beschermt en dat die het verschil juist bescherming mag en kan bieden. Dat betekent de acceptatie van ongemak en ongeluk. Dat betekent verdraagzaamheid voor het afwijkende en het vreemde. Er zijn al ruim voldoende strafrechtelijk verboden om gedrag te corrigeren. Daar is geen morele disciplinering voor nodig. Die is ook ongewenst: een staat die goede bedoelingen heeft, is gevaarlijk. |