Citaten uit
De heilige oorlog in Afghanistan
Taliban-strijders
door Suzanna Koster in Quetta; Trouw 21 oktober 2006
Wie zitten er achter de vele aanvallen op de Navo-troepen in Afghanistan? Trouw
sprak met enkele ondergedoken Taliban-strijders die zich in Quetta, Pakistan,
voorbereiden op nieuwe acties. Over djihad, gevechtstraining en zelfmoordmissies.
„We voorvoelen een zonnige toekomst voor de Taliban.”
"Een Amerikaan verbrandde de Heilige Koran voor mijn ogen. Hij was bezig met het
ondervragen van iemand die zei dat hij geen Taliban-lid was. Ze zeiden ’je bent een
leugenaar, net als dat boek’ ”, vertelt de 22-jarige Talibanstrijder Mustafa, met
ontzetting in zijn ogen, over zijn gevangenistijd in Bagram, Afghanistan. Hij zat ruim
anderhalf jaar gevangen en kwam acht maanden geleden vrij, sterker overtuigd van
zijn gelijk dan hij al was. „We vechten djihad tegen de Amerikanen, omdat de
Amerikanen ons land hebben bezet en tegen Islam zijn.”
[... ...]
Zonder een spier te vertrekken praat hij over de vele Afghaanse soldaten die hij heeft vermoord. „De Afghaanse
troepen werken voor de Amerikanen en die hebben ook een heleboel mensen vermoord”, rechtvaardigt hij rustig.
Hilal vluchtte uit Afghanistan toen vlak na de val van het Talibanregime in 2001 zijn
medestudenten in een madrassa (koranschool) in de Afghaanse provincie Ghazni
werden gearresteerd. Anderhalf jaar later begon hij met de djihad, zijn ’heilige oorlog’.
[...]
Samen met een medecommandant leidt Hilal een groep van tweehonderd
Taliban-strijders, van wie er veertig in Afghanistan vechten en 160 hun islamkennis
opfrissen in Pakistan. Hilal bespreekt aanvalstrategieën met hogere commandanten die
volgens hem allemaal in Afghanistan zijn, maar volgens sommige analisten in Pakistan
zitten.
Hij zegt dat de strijders in groepen van 20 tot 25 man opereren in de door
Amerikanen gecontroleerde Afghaanse provincies Ghazni en Zabul, grenzend aan
Uruzgan, waar de Nederlandse troepen de leiding hebben. Hilal zegt dat in Kalat, de
hoofdstad van Zabul, 35 actieve groepen zijn. Daarbuiten zijn 20 tot 25
Taliban-strijdgroepen actief.
In de twee kamers, waar net zes bedden in zouden passen, wonen nog veertien
andere Taliban-strijders. De meesten hebben nauwelijks een lagere-schoolopleiding
gehad. Tijdens het Taliban-regime studeerden ze aan koranscholen.
[... ... ...]
Veel analisten verdenken ISI [de Pakistaanse geheime dienst] ervan de Taliban te steunen. „De ISI
heeft permanente contacten met het leiderschap van de Taliban. Zodra er in
Afghanistan jacht wordt gemaakt op Taliban komen ze naar Pakistan. De ISI geeft ze
schuilplaatsen”, zegt Tahir Mohammad Khan, een Taliban-deskundige in Quetta.
Hoewel de Taliban-strijders ook in Pakistan uit voorzorg elke maand verhuizen, is het
pas echt oppassen in Afghanistan. Als zij eenmaal Afghanistan binnenkomen, gaan de
tulbanden af en de islamitische petjes, geassocieerd met een minder rigide vorm van
islam, op. „Ik doe een petje op zodat ik niet op een Talib lijk”, zegt Noman.
[...]
Oversteken gaat probleemloos, zegt hij. „De meerderheid heeft Pakistaanse identiteitskaarten.”
[... ...]
Het is gemakkelijk om vervolgens veilig het strijdveld te bereiken, vertelt Mustafa. „We
kennen de Taliban-gebieden. Kalat is een kleine stad onder Amerikaanse controle,
maar de rest van de provincie is volledig in handen van de Taliban.” Commandant
Hilal vult aan: „We weten precies wie Talib is en klaarstaat om tegen de overheid en
Amerikanen te vechten.”
Iedere aanval wordt gepland met behulp van mobiele telefoons en satelliettelefoons.
Die laatste zijn nauwelijks traceerbaar. „Als het nodig is bellen we elkaar snel op met
satelliettelefoons en plannen we een aanval”, zegt Hilal. Afghaanse troepen worden als
eerste aangevallen. „Alle controleposten worden door Afghaanse troepen bezet”, zegt
Hilal, die net terug is van een missie.
Bezittingen van de Afghaanse overheid en Amerikaanse troepen zijn de meest
favoriete doelen.
[...]
„We zijn enorm goed georganiseerd”, vult Mustafa aan. „Zelfs de Britse troepen zeggen dat ze
ontzetten veel last hebben van de Taliban.”
Alle munitie komt van binnen Afghanistan en wordt gebruikt tegen niet-moslims, zegt
Mustafa. „Er is een hele hoop munitie in Afghanistan. Die hadden we verstopt in
opslagplaatsen na de val van de Taliban.” In Pakistan hebben ze geen munitie
opgeslagen, lacht Noman. „Hier zijn we zelf al munitie.”
Mustafa komt na iedere djihadmissie, die gewoonlijk ongeveer een halfjaar duurt, een
paar maanden naar Pakistan voor een opfriscursus Taliban-ideologie: „We hebben
religieuze scholing nodig, anders gaan we dingen vergeten. En madrassas zijn
verboden in Afghanistan.”
[... ...]
„Met de hulp van God zijn we succesvol. We blokkeren de wegen urenlang”, zegt Mustafa
terwijl hij tegen de muur leunt.
Toch zegt hij voor wederopbouw te zijn. „Nee!”, roept Noman fel, „we zijn tegen het
reconstructiewerk omdat dat in de naam van het christendom gebeurt.”
Met zijn wijsvinger in de lucht zegt hij dat de Talibs daarom de scholen sluiten, niet omdat ze
tegen scholing zijn. „De overheid heeft de schoolboeken helemaal veranderd. D stond
voor Djihad, nu staat het voor Djawary (voedselsoort); A stond voor
Allah, nu staat
het voor Aass (paard).”
Met pamfletten, brieven en persoonlijke gesprekken met leraren in Gilan, Ghazni, probeerde Noman de leraren te overtuigen te stoppen met
lesgeven. Maar hij geeft toe dat de strijders de scholen ook met geweld sluiten.
Hoewel nergens in de Koran of de hadiths – de uitspraken van profeet Mohammed –
staat dat meisjes of vrouwen binnenshuis moet blijven, is volgens de strijders
onderwijs aan meisjes verboden. Ook de uitspraak in de hadith dat ’zoeken naar
kennis een plicht is van elke moslim, man of vrouw’, is voor hen geen beletsel.
„Volgens de islam mag een meisje ouder dan twaalf haar huis niet verlaten”, houdt
Noman vol. „Voor die tijd mogen ze de Koran leren, maar ze moeten hun gezicht en
lichaam bedekken.”
De Taliban-strijders in het kleihuisje voelen zich gesteund door de Afghaanse
bevolking. „Een aantal jaar geleden waren alleen de Taliban bezig met het voeren van
djihad, maar nu doen de gewone Afghanen ook mee”, zegt Hilal. „De gewone
mensen hebben begrepen dat dit een gevecht is tussen moslims en niet-moslims”, vult
Noman aan.
Afghanen geven de Talibs auto’s, brandstof, voedsel, medicijnen, zegt Noman. „Er
zijn veel zakenmannen die ons helpen. Een paar gaven ons tien voertuigen in
Kandahar en vijftien in Helmand. Soms geven ze ons zelfs bescherming. Dan zeggen
ze ’dit is geen Talib, dit is mijn familielid. Dat is djihad”, complimenteert hij.
Hilal zegt dat de Talibs ook gesteund worden door Afghaanse overheidsfunctionarissen:
„Sommigen zijn zelf van de Taliban.” Afghanen zorgen ook voor informatie in de
strijd tegen de buitenlandse troepen. „De dorpelingen helpen ons vaak”, zegt Noman.
Hilal ontkent dat er sprake is van dwang. „Het gebeurt allemaal in de naam van islam.”
[...]
"Dankzij de zegen van Allah zijn we overal succesvol."
[...]
Het hele gesprek is geobserveerd door een zwijgzaam toeschouwertje; een 11-jarig
jongetje op een houten krukje. Zijn ouders gaven hem mee met Noman voor
religieuze scholing. Nu is het nog zijn taak om het eten te verzorgen, maar later wordt
hij ook een Taliban-strijder, lacht hij nieuwsgierig. „Nu ben ik nog kind, maar als ik
straks een baard heb doe ik ook mee.”
De namen van de vier Taliban-strijders zijn gefingeerd.