Citaten uitHet Museum van de Twijfeldoor Wybren Verstegen Trouw, 17 april 2004 Door onderzoek naar de rol van de zon op het klimaat is de discussie over het broeikaseffect beslist, denkt de milieuhistoricus Wybren Verstegen en hij beseft dat 'artikelen van sceptici, inclusief het mijne uit 1996 en het Milieumanifest van Hans Labohm in Letter & Geest (14 februari 2004) thuishoren in het museum: een verzameling van afgedankte theorieën uit de grillige geschiedenis van het wetenschappelijke klimaatonderzoek'. [...] In de loop van de vorige eeuw zijn er tientallen theorieën en theorietjes ontworpen rond de vraag hoe klimaatverandering en de stijging van het CO2-gehalte gemeten kunnen worden. Zo'n beetje alle problemen die zich daarbij voordeden staan beschreven in het in afgelopen januari in Nature bejubelde boek The discovery of Global Warming van de historicus Spencer R. Weart (zie ook www.aip.org/history/climate ). Het probleem is niet de achterliggende theorie, die is eenvoudig genoeg. CO2 houdt de zonnewarmte vast die van het aardoppervlak weerkaatst. Het mechanisme werd vroeg in de 19e eeuw ontdekt en aan het einde van die eeuw werd de gedachte geformuleerd dat door het verbranden van kolen en olie er meer CO2 in de atmosfeer zou komen en dus de temperatuur zou stijgen. De Zweed Arrhenius berekende in 1896 dat een verdubbeling van het CO2-gehalte zou leiden tot een temperatuurstijging van 5 of 6 graden. Het heeft meer dan een eeuw geduurd voordat duidelijk werd, met vallen en opstaan, dat de praktijk behoorlijk strookt met de theorie. Het probleem op Mauna Loa is maar één voorbeeld van de Esternach-processie van twee stappen vooruit en één stap achteruit die de klimaatwetenschap daarbij moest doorlopen. Lange tijd overheerste bijvoorbeeld de mening dat meer CO2 niet hoefde te betekenen dat er ook meer warmte werd vastgehouden, totdat Gilbert Pass, werkzaam bij Lockheed, in 1956 liet zien dat die gedachte te optimistisch was en durfde te stellen dat
Een ander bezwaar dat tegen de theorie van Arrhenius werd ingebracht, was de gedachte dat de oceanen de extra hoeveelheid CO2 wel zouden absorberen. Dit kon weerlegd worden dankzij wel zeer onverwacht bewijsmateriaal. Talloze atoomproeven in de atmosfeer in de jaren vijftig leverden grote hoeveelheden radioactief CO2 op. Het was uiteindelijk geen onmogelijke opgave om aan te tonen dat dit radioactieve CO2 niet massaal door de oceaan werd geabsorbeerd. Het bewijs werd in 1957 geleverd door Roger Revelle uit Californië. Revelle was er toen overigens niet van onder de indruk. Hij ging er vanuit dat de CO2-uitstoot in de wereld ongeveer constant zou blijven, niet vermoedend dat de enorme economische groei in de wereld zou leiden tot een exponentiële toename daarvan. Voor dat besef was het eerste rapport 'Grenzen aan de groei' van de Club van Rome uit 1972 essentieel, schrijft Weart. Bij exponentiële groei is er geen meetkundige toename van 1, 2, 3, 4 etc., maar van bijvoorbeeld 2, 4, 8, 16, 32 enzovoort. [...] Exponentiële groei van de CO2-uitstoot is dus een veel groter gevaar dan een geleidelijke toename of een constante uitstoot: hoe langer je wacht met maatregelen, hoe groter het probleem wordt. Het is een gedachtegang die het bekende voorzorgprincipe genereerde: niet wachten met maatregelen tot je alles zeker weet. Het principe werd op de milieu top in Rio in 1992 van toepassing verklaard op het versterkte broeikaseffect toen er nog een behoorlijk aantal zwakke punten in de klimaatkennis zaten. Dat was ook nog het geval toen het IPCC, de internationale organisatie die het klimaatonderzoek evalueert, in 1995 met zijn conclusie kwam dat de afweging van al het bewijsmateriaal suggereerde dat de menselijke invloed op het klimaat merkbaar was. Deze uiterst voorzichtige conclusie ten spijt gingen milieuprominenten, politiek geëngageerde wetenschappers, journalisten en ook VROM direct een stap verder. 'Er is nauwelijks twijfel meer' schetterde VROM in een advertentie begin 1996 bij een paginagrote advertentie waarop een föhn de ijsbergen deed smelten en het water over de dijk joeg. Het was de tijd dat een temperatuurstijging op een puntje van de Zuidpool wereldkundig werd gemaakt met een aplomb of heel Antarctica op het punt stond weg te smelten. Daar is volgens het IPCC [...] ook nu nog steeds weinig van te merken. Het Algemeen Dagblad adverteerde midden jaren negentig met de tekst: 'Het klimaat. De verandering' waarbij een tornado werd afgebeeld terwijl het IPCC, toen en nu, geen duidelijke uitspraak kan doen over de vraag of cyclonen en zware stormen in kracht toe zullen nemen. De milieupaniek werd begin 1995 opgepikt door Wouter van Dieren die in een interview in Letter & Geest alvast de groen-marxistische revolutie uitriep: 'Wie het grommen van de revolutie niet hoort'. En daarmee zijn we bij het tweede kernprobleem in het klimaatdebat. De dreiging van klimaatverandering is voor geëngageerden in het debat niet primair een milieuprobleem, maar een vehikel om te komen tot een andere maatschappijvorm. [...] Veelbetekenend vond ik de uitspraak van een vooraanstaand techniekhistoricus in Nederland die zich, druk in de weer met zonnepanelen voor zijn huis, liet ontvallen: 'Het gaat me niet om het broeikaseffect, maar om maatschappelijke veranderingen, dat is veel interessanter'. Terecht constateert Weart dat de vraag of men bereid is klimaatverandering als een ernstig probleem te zien, ook ideologisch gemotiveerd is. De milieupaniek liep uit de hand en kreeg een grimmig karakter toen polemoloog Hylke Tromp in Trouw in november 1995 politiek volstrekt in de fout ging en hij het aanstellen van een broeikasdictator bepleitte om het probleem te lijf te gaan. Het doemdenken, propagandatechniek van het milieu-idealisme, beet nu in zijn eigen staart en dreigde uit te lopen op een soort eco-fascisme. Vooral als reactie hierop schreef ik in 1996 een artikel in Letter & Geest waarbij ik een aantal twijfels in het klimaatdebat op een rijtje zette. Dat artikel steunde op The Global Warming Debate, een boek van de zogenaamde broeikassceptici, type Hans Labohm, dus niet de meest onpartijdige bron in het klimaatdebat. Maar sleeping with the enemy leverde wel het tegengif voor de opgefokte mentaliteit van de jaren negentig. Waarschuwen tegen het doemdenken deed toentertijd ook de Duitse professor Hartmut Grassl. Deze VN chef-coördinator klimaatonderzoek zei in 1995 voor de Frankfurter omroep:
Dat waren profetische woorden want het milieubesef ligt, in ieder geval in Nederland, zo ongeveer in coma. Maar daarmee is het klimaatprobleem niet de wereld uit. In de jaren die volgden zijn namelijk belangrijke twijfels weggenomen. Doorslaggevend vond ik zelf het onderzoek naar de rol van de zon in het klimaat. Daar was in 1995 nog niet heel serieus naar gekeken. Het onderwerp werd een jaar later een hype. In zijn boek 'De grillige zon. De onthullende waarheid over het broeikaseffect' deed de wetenschapsjournalist en scepticus Nigel Calder een poging het broeikaseffect ten grave te dragen aan de hand van een theorie van een aantal Deense wetenschappers. Toen Calder met zijn boek kwam, loeide Elseviers Weekblad met de kop 'De broeikasmythe'. Het Deense idee was niet nieuw. Dat de zon het klimaat stuurt werd al in de 18e eeuw bedacht en deze gedachte werd vooral voor de Tweede Wereldoorlog erg populair in een tijd dat de temperatuur op het Noordelijk Halfrond snel steeg. In de volgende decennia is op allerlei manieren geprobeerd het verband te leggen tussen temperatuur en zonne-activiteit, maar zonder veel succes. In de zwart-wit wereld van de broeikassceptici was dat het gevolg van het feit dat financiële middelen eenzijdig werden toegeschoven aan de politiek correcte broeikaswetenschappers. Het idee van een broeikas-complot is evenwel een valse. Het waren namelijk ook de fanatieke Amerikaanse broeikasvoorvechters zoals Stephen Schneider en Jimmy Hansen die onderzoek naar de invloed van de zon op het klimaat verwelkomden omdat die wellicht onbegrepen temperatuurschommelingen in het verleden kon verklaren. Het uiteindelijke resultaat van de aandacht die de wetenschap schonk aan de zonne-activiteit was een keurig uitgebalanceerde grafiek van het KNMI uit 1997 waaruit blijkt dat tot circa 1970 de zon inderdaad een beslissende invloed had op de temperatuurschommelingen. Het verklaart de snelle temperatuurstijging tot 1940 en de tijdelijke afkoeling tot in de jaren zeventig. Dat was de tijd dat de CO2-uitstoot nog bescheiden was en zelfs deels teniet werd gedaan door luchtvervuiling in de vorm van zwaveldeeltjes en stof boven industrie- en landbouwgebieden. Maar sinds ca. 1980 is het 'broeikassignaal' snel sterker geworden. De temperatuur schiet omhoog, terwijl de zonne- activiteit aanleiding zou moeten zijn voor een daling van de temperatuur. De klimaatwetenschap staat met andere worden niet stil and if the facts change, I'll change my opinion zei de econoom Milward Keynes ooit. Er ontstaan ook nieuwe discussiepunten, uiteraard, zoals de vraag hoe hoog de temperaturen in de geschiedenis waren. Maar het is wel irritant dat sceptici als ze een nieuw discussiepunt ter sprake brengen steeds maar weer de ballast van achterhaalde argumenten meezeulen. Na lezing van het boek van Weart ga je beseffen dat artikelen van sceptici, inclusief het mijne uit 1996 en dat van Labohm in Letter & Geest (14 februari 2004) inmiddels thuishoren in het museum. Een oudheidkundige verzameling van inmiddels afgedankte theorieën en bezwaren uit de grillige geschiedenis van het wetenschappelijke klimaatonderzoek.
|