De
Discours
Uit:
Conflict & Contact,
Een onderzoek naar handelingsmogelijkheden voor groepsleiders bij botsingen en
conflicten in de dagelijkse leefsituatie,
Proefschrift, Groningen 1992
Frans
E. J. Gieles
[Pagina
44]
1.
Het organiserend kernbegrip van handelingsonderzoek: de discours
De
discours is het regelmatig terugkerende gesprek tussen alle bij het onderzoek
betrokkenen, onderzoeker(s) en praktijkwerker(s), waarin alle onderzoeksaspecten
(doel, opzet, data, analyse, conclusies) kritisch worden besproken. Dit is
"de
centrale instantie in het wetenschappelijk proces, net zoals het experiment
dat is in het traditionele sociaal-wetenschappelijke onderzoek. Zoals in het
traditionele empirische onderzoek de waarheidsvraag aan het experiment gesteld
wordt, zo wordt die in handelingsonderzoek gesteld aan de discours." De
waarheid wordt daar gezocht "door systematische argumentatie,"
aldus Moser. [..]
Het
begrip 'discours ' is afkomstig van Habermas, met name van diens veel geciteerde
hoofdstuk van 1971. [..] Habermas bespreekt in dat stuk zijn aanzet tot een
algemene theorie van het communicatieve handelen. In het dagelijks leven is
communicatief handelen noodzakelijk, doch pas mogelijk als men over en weer
vooronderstelt dat de gesprekspartners aanspraak mogen maken op geldigheid van
wat zij zeggen. Zo niet, dan stopt de 'gewone' communicatie en moet men
overstappen op de discours. Daarin worden die geldigheidsaanspraken expliciet
ter discussie gesteld. De discours dient dus om de geproblematiseerde geldigheidsaanspraken
van meningen, normen en uitingen met argumenten te funderen.
Funderend
voor de discours is op zijn beurt een ander begrip van Habermas, namelijk 'de
ideale gesprekssituatie'. Deze situatie is als mogelijkheid verondersteld en
deze veronderstelling maakt de discours, het gedeelde begrip en het
communicatieve handelen mogelijk, net zoals het begrip 'de ideale meetsituatie'
een veronderstelling is die objectieve waarneming, uitspraken over de dingen, en
doelrationeel handelen mogelijk maakt. [..]
In
de ideale gesprekssituatie zijn de deelnemers ongehinderd door externe dwang, of
door belemmeringen of storingen die inherent zijn aan menselijke communicatie.
"Slechts
dan heerst alleen de eigen-geaarde dwangloze kracht van het betere argument,
dat de bewijsvoering van uitspraken terzake en tot recht doet komen en de
beslissingen over praktische zaken rationeel kan motiveren" (Habermas
1971 p 137).
We
vooronderstellen dat de ander, net als wij, als subject toerekeningsvatbaar is,
dat hij desgevraagd antwoord kan geven op legitimiteitvragen. Pas onder die
vooronderstelling kunnen we echt gedeeld begrip van onecht gedeeld begrip (bijvoorbeeld
verhullende ideologieën) onderscheiden en beschouwen we overeenstemming die er
feitelijk is of die, bij doorvragen, vermoedelijk bereikt zou worden, als echte
overeenstemming en als vooralsnog geldende waarheid, "als ware zij onder
ideale omstandigheden tot stand gebracht" (Habermas 1971 p 136 en 122).
Om
dit te bereiken of te benaderen dient de discours machtsvrij te zijn. De kansen
om het gesprek aan te gaan, beweringen te doen, vragen te stellen, kritiek te
opperen etcetera dienen gelijkelijk over alle deelnemers verspreid te zijn.
Allen, wetenschappers en practici, zijn gelijk berechtigd. [..] De
praktijkwerkers worden dus niet objectiverend aangesproken als 'de onderzochten'
, maar benaderd als kennende subjecten, die niet zozeer zichzelf, als wel hun
eigen themata onderzoeken. [..]
Met
andere woorden: de discours dient het karakter te hebben van een dialoog. In
een machtsverhouding heeft de dialoog geen bestaansmogelijkheid; heersers kunnen
niet dialogisch handelen. Dialoog kan niet bestaan waar de een de wereld benoemt
en dit deponeert bij de ander. Dialoog impliceert een vragende en kritiseerbare
opstelling. [...] De discours is per definitie kritisch, omdat alle
geldigheidsaanspraken erin van vraagtekens worden voorzien.
De
term 'kritisch' verwijst naar een instelling waarbij niets bij voorbaat als
vanzelfsprekend voor waar wordt aangenomen, maar waarbij de waarheid steeds weer
beoordeeld wordt aan de hand van normen, die op hun beurt weer bekritiseerd
kunnen worden. Ook de huidige maatschappelijke werkelijkheid wordt niet
vanzelfsprekend opgevat als de juiste maatschappelijke werkelijkheid,
maar als een kritiseerbare en verbeterbare werkelijkheid. Ook de eigen
uitspraken en opvattingen dienen voor kritische herziening vatbaar te zijn.
"Geen feiten inbrengen zonder de mogelijkheid van kritisering" is dan
ook een eis aan de discours (Moser 1977a p 78). Dit impliceert dat ook de
wetenschappelijk onderzoeker zich principieel kritiseerbaar dient op te stellen.
[Pagina
45]
"De
wetenschappelijke werker zal dus zijn werk open moeten stellen voor
zelfkritiek en kritiek van anderen. Bij deze opstelling hoort ook
duidelijkheid over eigen waarden en voorkeuren en over de mogelijke
implicaties hiervan op de gang van het onderzoek" (Ten Have 1977b p 54 en
55).
Ook dient hij zijn kennisinteresse en zijn kennisleidend belang openlijk
en expliciet aan te geven. [..]
Deze
discours, het kritische dialogische gesprek, is het organiserend principe van
handelingsonderzoek in alle fases ervan, ook de fase van de planning en opzet
van het onderzoek.
De
grote gevolgen daarvan op het resultaat van het onderzoek bespreekt Galtung
(1977 p 75 e.v.) aan de hand van het bekende onderzoek van Milgram waarin mensen
aan medemensen elektrische schokken 'moesten' toedienen en dit grotendeels ook
deden. Indien de betrokkenen van meet af aan bij de opzet, uitvoering en
conclusievorming van een onderzoek rond deze vraagstelling waren betrokken,
hadden de conclusies anders geluid. De door Milgram 'vergeten' factoren 'bewustzijn',
'vrijheid' en 'mogelijkheid van verzet' waren dan zeer waarschijnlijk juist
scherp naar voren gekomen in plaats van vrijwel ontkend te worden. Dat heeft
nogal wat consequenties voor de implicaties van zulk onderzoek.
Als
de discours een kritische dialoog is, impliceert dit dat er in de discours dialectisch
gedacht en gesproken wordt. De term 'dialectisch' verwijst naar een visie op
de maatschappelijke werkelijkheid en naar een manier van denken en redeneren die
voor handelingsonderzoek funderend is.
De
visie op de werkelijkheid accepteert het feit dat de menselijke werkelijkheid
een maatschappelijke en historische is, die niet vastligt maar verandert en
dient te veranderen. Dialectisch denken bekijkt en beoordeelt de werkelijkheid.
Een dialectische definitie omschrijft de dingen in hun beweging, naar wat ze
zijn en naar wat ze kunnen of behoren te zijn (Marcuse 1970 p 151, 152 en 160).
In
dat maatschappelijk en historisch proces spelen spanningen en tegenstellingen
een cruciale rol. De manier van denken en redeneren accepteert deze
tegenstellingen. In de formele logica is iets óf waar óf onwaar ('tertium non
datur' - er is geen derde mogelijkheid). In de dialectische logica kan iets waar
en onwaar zijn, afhankelijk van het perspectief van waaruit men kijkt. De
positivistische stellingname dat feiten vastliggen en het laatste woord hebben
is hiermede verlaten. De discours, de kritische en dialectische dialoog, heeft
het laatste woord. [..]
Dialectisch
denken start met een these. Daarna wordt een anti-these geformuleerd en
verdedigd, waarna gezocht wordt naar een synthese die beide thesen verenigd op
een hoger niveau. Op die synthese volgt weer een antithese en zo gaat het proces
door. [..] In dit proces kunnen meerdere, vanuit verschillende perspectieven en
met verschillende methoden ontdekte gegevens met elkaar geconfronteerd worden.
Dialectische
theorievorming duldt een breed gebied van ervaring waarin met name ook de
niet-objectiveerbare ervaringen en ideeën zijn toegelaten. De belangrijkste
ideeën laten zich het minst toetsen aan ervaring, maar zijn daarom nog niet
ongeldig: In een kritische en dialectische dialoog, dus in de discours, kan hun
geldigheid aanvaard worden.
Bezien
we nu het tweede element van het paradigma van handelingsonderzoek.
2.
Een wetenschappelijke procedure: een cyclus
[.....]
[Pagina
49]
3.
Een waarheidscriterium: consensus
Het
waarheidscriterium is bij handelingsonderzoek: de na kritische argumentatie
bereikte overeenstemming in de discours. Ook hier fundeert Habern1as' theorie,
zijn consensustheorie van de waarheid, dit criterium. Deze kritiseert de
positivistische waarheidsvisie, die 'waarheid' opvat als de overeenstemming
tussen ('positief') feit en een bewering daarover ('adequatio res et intellectas').
Zo'n
overeenstemming echter is op haar beurt slechts een bewering die aanspraak maakt
op waarheid. Om die aanspraak draait het; a1s daarover consensus is, na
discussie, is er 'sprake van' waarheid. Waarheid ontstaat pas als mensen het
eens worden. Aangezien de idea1e gesprekssituatie net zomin feit is a1s de
ideale meetsituatie, is waarheid altijd gebonden aan mensen in hun historisch
proces. Ware kennis is altijd afhankelijk van mensen en situaties, is
principieel kritiseerbaar en altijd voorlopig. Waarheid is geen feit maar een
idee.
De
methodologische consequentie is dat alle waargenomen gegevens niet direct als
feit worden aangenomen, maar eerst in de discours geproblematiseerd en
bediscussieerd moeten worden. Informatie is niet uit zichzelf waar, maar wordt
op waarheidsgehalte bevraagd en dient dus falsifieerbaar en kritiseerbaar
geformuleerd te zijn.
Bijvoorbeeld:
ontdekte regelmatigheden of samenhangen dienen geïnterpreteerd te worden: zijn
het wetmatigheden waaraan niet te ontkomen valt, of zijn het eerder sociaal
gegroeide processen die doorbroken kunnen en dienen te worden? Voor de
conclusies en het te ontwerpen handelen maakt dat nogal verschil uit.
Tot
hiertoe is gesproken van "waarheid(scriterium)". Waarheid
echter is nog maar een vorm van 'geldigheid', er zijn er nog twee in het geding,
namelijk juistheid en waarachtigheid, onder welke drie nog een
voorwaarde1ijk criterium ligt: begrijpelijkheid.
Habermas
onderscheidt drie werkelijkheidsgebieden of wereldperspectieven die elk hun
eigen type uitspraken, hun eigen criterium, hun eigen taalkundige vorm en hun
eigen discours(gedeelte) vereisten. Deze theorie is op p 50 in
schema gezet.
[Pagina
51]
Een
groot voordeel van deze theorie is dat in de discours niet alleen over feiten,
maar ook over normen, waarden, praktische keuzen en subjectieve betekenisgeving
gesproken kan worden. Deze vormen in het handelingsonderzoek een integraal
bestanddeel van het onderzoek. [..] De subject-object-scheiding, funderend voor
het positivistische onderzoek, wordt opgeheven en vervangen door een ander
funderend beginsel, de subject-object-wisselwerking en de subject-subject-wisselwerking.
[..]
Op
dit punt verschilt handelingsonderzoek duidelijk van gedragsonderzoek. Om 'het
voorwerp van studie recht te doen' is daar slechts een objectiverende
houding toegestaan (De Groot 1961 p 172 e.a.); voor handelingsonderzoek is, om 'het
voorwerp van studie recht te doen' een subject-subject-wisselwerking niet alleen
toegestaan, maar zelfs minstens ten dele vereist.
De
gedragsvisie aanvaardt de hoge mate van subjectiviteit in het menselijk
waarnemen en kennen niet als kenmerk van het wetenschappelijk kennen -'subjectief
staat voor 'vertekenend'. [..] De handelingsvisie aanvaardt subjectiviteit wel
in het wetenschappelijk kennen. Zij aanvaardt het subject als in principe en
desgevraagd toerekeningsvatbaar, dus niet als 'vertekenend' maar als 'kennend'.
Zij erkent het bestaan van subjectieve opvattingen en erkent methoden om deze in
kaart te brengen: de subjectiverende methoden. Het onderscheidend criterium
tussen wel en niet wetenschappelijk is in de handelingsvisie niet de mate van
objectiviteit in de zin van afwezigheid van subjectiviteit, maar de mate van
systematiek en controleerbaarheid van het proces en de, na kritische
argumentatie, bereikte overeenstemming in de: discours.
4.
De richtinggevende sleutelbegrippen
Deze
zijn 'handelen', 'emancipatie', 'veranderen' en 'verbeteren van handelen'.
Het
begrip 'handelen' ais sleutelbegrip voor de menswetenschappen is in hoofdstuk II
al uitvoerig besproken. Hier gaat het nu om de acceptatie van deze begrippen als
richtinggevers voor alle aspecten van het onderzoek: de methodologie, het type
data, de bewerking ervan, het inzichtvormend proces en het resultaat.
Als
men 'handelen' ais sleutelbegrip aanvaardt, dan zal men de subjectieve
betekenisgeving als wezenlijk deel van de data aanvaarden en zal men '(beter)
weten te handelen' ais kennisproduct, dus ais kwaliteitscriterium, aanvaarden.
Als men 'veranderen' als sleutelwoord aanvaardt, beïnvloedt dit het type data
dat men zoekt en de richting waarin men denkt. Gaat het bij gedragsonderzoek om
regelmatigheden en zijn onregelmatigheden daar 'ruis', bier gaat het om het
veranderen dus doorbreken van regelmatigheden, om potentiële realiteit en
daarbij zijn het nu juist de onregelmatigheden, de 'deviant cases' die een
sleutelrol kunnen spelen.
Gesteld
bijvoorbeeld dat een team groepsleiders de meeste conflicten niet kan oplossen,
maar enkele wel, dan zijn juist die enkele conflicten de sleuteldata die tot het
gewenste resultaat kunnen leiden. Een idiografische theorie over die enkele
conflicten is dan waardevoller dan een algemene theorie over alle andere.
Galtung spreekt in dit verband van 'invariance breaking science' als tegenbanger
van 'invanance seeking science' (1977 o.a. p 90).
Zeker
ais ook 'emancipatie' als sleutelwoord gekozen wordt, zal het bij
handelingsonderzoek niet (alleen) gaan om beschrijving en interpretatie van het
bestaande, maar (ook) om herinterpretatie van het bestaande, om problematisering
van het vanzelfsprekende, om het overschrijden van het regelmatige, [..] om het
zoeken naar nieuwe betekenissen en handelingsontwerpen, om het construeren van
data die er eerst nog niet waren. Het wetenschappelijke van dat zoekproces en
het product ervan zit 'm dan niet alleen in het systematische en controleerbare,
maar ook in het kritische gehalte, het "niets ongezien en ononderzocht te
accepteren" in "vrijheid en emancipatie uit de bevoogding door dogma'
s" (Adorno 1971 p 42).