De bal ligt bij volwassenenJan Laurens Hazekamp, Jongeren actief laten participeren in onderzoek, planvorming
en beleid. Wie in een willekeurige gemeente zijn oor te luisteren legt bij de plaatselijke politiek, bemerkt de opinie dat jongeren en honden onaanvaardbare overlast bezorgen. Het gaat om in groepjes rondhangende jongeren op straat en hondenpoep op het trottoir. Het merkwaardige feit doet zich voor dat het tegengaan van deze twee zaken een opvallende overeenkomst vertoont. Regulering vindt plaats aan de hand van verbodsbepalingen en verwijzing van jongeren en honden naar speciale zones waar het laakbare gedrag is toegestaan. De realisering van een zone voor jongeren, een zogenaamde hangplek of JOP (jongerenontmoetingsplaats), heeft heel wat voeten in de aarde. Buurtbewoners spannen zich in, vaak met bezwaarschriften in de hand om jongeren uit het gezicht en het gehoor te houden. Ook in eigentijdse nieuwbouwbuurten, zoals in het architectonisch interessante Nieuw-Sloten van Amsterdam, is er voor jongeren op straat geen plaats. Zo wees het stadsdeel jongeren een bushokje toe als ontmoetingsplaats nadat vele jongeren voortdurend van hun vaste plek verjaagd werden. Geen enkele buurt stemde echter in met plaatsing. Uiteindelijk werd het bushokje geplaatst bij de kruising van twee wegen aan de rand van Nieuw-Sloten, een loos hokje, waar zich tot nu toe geen jongere heeft laten zien. Van de straatJongeren die hun vrije tijd rondhangend op straat doorbrengen, worden letterlijk met de nek aangekeken. Toch past dit gedrag in een eeuwenoude, volkse traditie van flaneren, lol maken, niks doen, nieuwtjes uitwisselen, en het uitdagen van elkaar en de omgeving, behorend bij het jong-zijn. Deze traditie is vanaf het eind van de negentiende eeuw steeds meer onder druk komen te staan. Pedagogische initiatieven richten zich gaandeweg op het 'van de straat' halen en het 'onder dak' brengen van jongeren. De norm is zinvolle, georganiseerde vrije tijdsbesteding naast school en werk met het oogmerk volkse jongeren het burgerfatsoen bij te brengen. Voorzieningen als het clubhuiswerk en de jeugdzorg proberen een opstapje te zijn naar de vele jeugdorganisaties. Deze norm speelt nog steeds een grote rol: jongeren horen niet 'doelloos' op straat, maar keurig georganiseerd te zijn. Toch is het voor veel eigentijdse jongens, in mindere mate voor meisjes, niet meer dan vanzelfsprekend om elkaar dagelijks buiten het ouderlijk huis, school of baantje te treffen. Zij houden zich niet bezig met schoolcarrières en profilering in georganiseerde sporten of culturele activiteiten. Deze door de traditie overgeleverde, sociale bezigheid botst als nooit tevoren op de voor jongeren onvriendelijke, soms zelfs vijandige woonomgeving. Gewone burgers vinden dat rondhangen asociaal. Door dichte bebouwing van de woonkernen, winkelstraten en -centra die rondhangende jongeren weren, geplaatste hekken om pleinen en lege terreinen met bordjes verboden toegang, is er voor jongeren nauwelijks meer plek om ongestoord rond te hangen. Het gevolg is dat er overlast ontstaat die leidt tot hoogoplopende spanningen tussen jongeren op straat en intolerante middenstanders en buurtbewoners. Een blokje omDe oorzaak van deze escalatie tussen volwassenen en rondhangende jongeren is terug te voeren op een gebrek aan communicatie: het op een gewone manier met elkaar praten, een beetje belangstelling tonen en als het nodig is het gezamenlijk zoeken naar een oplossing van voor de ander hinderlijk gedrag. Buurtbewoners roepen snel de hulp van de politie in die een in het oog springende rol vervullen. Jongeren die vaak van hun plek door de omgeving verjaagd worden, krijgen er de pest in en zijn dan minder bereid rekening met anderen te houden. 'De straat is toch ook van ons?'. Volwassenen houden grote afstand tot rondhangende jongeren. Ze gaan liever een blokje om, uit een gevoel van onveiligheid, dan dat zij eens een praatje met jongeren maken. Dit gedrag wordt gevoed door berichtgeving in de media waarin de excessen breed worden uitgemeten met als gevolg dat alle jongeren van de straat als bedreigend worden ervaren. Dit onderlinge wantrouwen is er debet aan dat het probleem waar het echt om gaat niet aan de orde wordt gesteld. Dat probleem is de schaarsheid aan ruimte voor jongeren, die geen geld hebben voor een terras, café of snackbar, waar geen reële oplossingen voor worden gezocht. Het gebrek aan onderlinge communicatie tussen volwassenen die overlast ervaren en jongeren die daar last van hebben, kan als exponent gezien worden van de wijze waarop volwassenen en jongeren maatschappelijk met elkaar omgaan of beter gezegd, niet omgaan met elkaar. Er wordt in het algemeen slecht naar jongeren geluisterd en hen weinig bij hun leefwereld aansluitende mogelijkheden geboden om mee sturing te kunnen geven aan hun woon, leer- en leefomgeving. Daarmee schiet de maatschappij tekort in het aanbieden van leermogelijkheden aan jongeren om mee maatschappelijk verantwoordelijk te zijn. Groot obstakelJongeren staan buitenspel. Dat is merkwaardig in een tijd waarin jongeren van kindsbeen af leren zelfstandig te zijn, voor zich zelf op te komen, keuzen te maken en overstelpt worden met kennis en informatie over de wereld dichtbij en veraf. In deze stand van zaken is een kentering waar te nemen, niet alleen in Nederland, maar ook in de ons omringende landen. Mede onder invloed van het Verdrag van de Rechten van het Kind, waarin 'het recht op participatie' is vastgelegd en de nadruk die de Raad van Europa legt op het belang van het betrekken van jongeren bij het reilen en zeilen van de lokale gemeenschappen, is de bevordering van jongerenparticipatie een belangrijk thema geworden van, het Nederlandse jeugdbeleid van de overheid. Er zijn verschillende voorbeelden uit de praktijk zoals het Nationaal Jeugddebat, de vele lokale jongerenraden en jongeren die met buurtbewoners verantwoordelijkheid dragen voor het leefbare houden van buurtpleinen. Toch is er nog een lange weg te gaan voordat volwassenen en jongeren gewoon met elkaar kunnen praten, overleggen en onderhandelen in zaken die hen beiden aangaan. De geringe bereidheid van volwassenen om jongeren serieus invloed te geven op te nemen beslissingen is een groot obstakel. Er wordt verwacht dat jongeren zich maar moeten aanpassen aan de gangbare omgangsvormen en werkwijzen van volwassenen. Jongeren stellen de vragenIn de jaren dat ik sociale pedagogiek doceerde aan de Vrije Universiteit heb ik de wereld van het Nederlandse jeugdonderzoek goed leren kennen. Ook daarin stelde ik een communicatiekloof vast tussen jeugdonderzoekers en jongeren. Van wederzijds contact en ideeënuitwisseling was geen sprake. Jongeren doen mee aan interviews en vullen vragenlijsten in, maar hebben geen enkel idee wat er uiteindelijk met de gegevens wordt gedaan: welke interpretaties worden gegeven en welke beleidsaanbevelingen worden gedaan? Jongeren staan daar buiten. Het wetenschappelijk onderzoek naar verschuivingen in de positie van jongeren in de maatschappij levert zeker interessante kennis op. Dus zonder de waarde van het gangbare jeugdonderzoek te ontkennen, besloot ik als jeugdonderzoeker niet alleen te spreken over het belang van jongerenparticipatie, maar zelf ook de jongerenparticipatie in professie in praktijk te brengen. Daartoe is Stichting Alexander opgericht waarin nu sinds een aantal jaren participatief jeugdonderzoek ontwikkeld wordt. Jongeren zijn daarin als actieve partner van medewerkers van Stichting Alexander nauw betrokken bij het onderzoeken van thema's die hen betreffen, ze beraden zich over de te stellen vragen, voeren individuele en groepsinterviews uit onder leeftijdgenoten. Ze bereiken daarbij ook jongeren die door volwassen onderzoekers niet worden getraceerd. Verder bevragen ze volwassenen en denken mee over de interpretaties van de gegevens en over de beleidsaanbevelingen. Op grond hiervan zijn zij in staat en bereid om, met de door hen zelf verworven inzichten, invloed uit te oefenen op politiek en maatschappelijke instellingen. Met vallen en opstaan is een traditie ontwikkeld waarin enthousiaste teams van laag- en hoogopgeleide jongeren, allochtoon en autochtoon, tijdelijk en op vrijwillige basis via onderzoek zich inspannen om krachtig, met argumenten onderbouwd, hun stem te laten horen. Als jeugdonderzoeker betekent dit een herbezinning op de codes van het vak:
'Even met ze praten'Wil jongerenparticipatie in onderzoek meer zijn dan het verlenen van lippendienst en het meedoen aan de actuele 'hype' rond jongerenparticipatie in het jeugdbeleid. 'Je moet ook altijd even met jongeren gepraat hebben'. Daadwerkelijk mogelijkheden aan jongeren bieden en met kennis van zaken invloed uitoefenen op zaken die hen aangaan: daarbij is voornoemde bezinning op het eigen vakgebied, de organisatie van het onderzoek en de eigen houding noodzakelijk. Het is mijn overtuiging dat het maatschappelijk serieus nemen van jongeren ook betekent dat niet alleen in de wereld van het jeugdonderzoek maar ook in andere beroepsgroepen die met jongeren van doen hebben zich moeten bezinnen op een directe communicatie met jongeren. Van de jeugdhulpverlener tot aan de onderwijskundige, van de ambtenaar tot de wethouder, van politie-agent tot aan planoloog en van de docent tot aan de directeur . Het gaat erom dat intensieve communicatie en samenwerking mogelijk wordt rond thematieken die het leven van jongeren raken. Daarvoor bestaat geen algemeen methodiekboekje: elk werkterrein zal daarin zijn eigen werkvormen dienen te ontwikkelen. Participatief jeugdonderzoek kan daarvan een essentieel onderdeel zijn. New FunVeel van het door Stichting Alexander met jongeren verricht onderzoek heeft vaak als vertrekpunt de politieke wens van de opdrachtgever om overlast van jongeren te verminderen. Zo ook in Nieuwegein, een stad met vele nieuwbouwwijken waarin veel aandacht besteed is aan speelgelegenheid voor kinderen, zonder er rekening mee te houden dat deze kinderen ouder worden en andere wensen krijgen om hun tijd door te brengen. Volwassenen beklaagden zich over overlast van jongeren, jongeren beklaagden zich dat er niets voor hen te doen was. Tezamen met verschillende, uiteenlopend samengestelde groepen jongens en meisjes, en met een groep meisjes apart, is onderzocht hoe het leven voor jongeren in Nieuwegein is, wat de achtergronden zijn van de ongenoegens en hoe het jeugdbeleid in Nieuwegein verbeterd zou kunnen worden. De onderzoeksresultaten zijn door jongeren gepresenteerd aan vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap. Deze bijeenkomst is het startschot geweest voor jongeren om zich te organiseren ('New Fun') en actief invloed uit te oefenen op een verbetering van het leefklimaat voor jongeren in Nieuwegein. Een ander voorbeeld is de komst van de grootste nieuwbouwwijk van Nederland, Leidsche Rijn bij de stad Utrecht. Jarenlang hebben architecten en beleidsmakers zich gebogen over de eerste ontwerpen. Ingezien is dat het zinvol is om in een experimentele vorm jongeren in een vroeg stadium te betrekken bij de ingewikkelde planologische besluitvorming. Anders worden jongeren weer opgezadeld met een bebouwde omgeving waarin zij zich in moeten spannen om de nodige aanpassingen te bereiken voor een, ook voor hen, plezierige leefomgeving. Stichting Alexander heeft daartoe een aantal workshops georganiseerd waarbij jongeren van te voren ingewerkt zijn in de planvorming voor Leidsche Rijn, en waarin zij intensief gediscussieerd hebben met architecten en plannenmakers. Behalve jongeren die als toekomstige bewoners van Leidsche Rijn gezien konden worden, waren ook de genoemde actieve jongeren uit Nieuwegein aanwezig als consulent. Op grond van hun onderzoeks- en actie-ervaring waren zij in staat om kritisch in te gaan op de voorliggende plannen en de andere aanwezige jongeren deelgenoot te maken van hun eigen kennis en ervaring. De volwassen deskundigen in de workshops bleken verrast over de zinvolle en plezierige wijze waarop met jongeren overlegd kon worden. Zo werden zij bijvoorbeeld aan het denken gezet over hun plan om een grote
campus te maken in Leidsche Rijn, voorzien van zo veel mogelijk faciliteiten.
Jongeren maakten unaniem duidelijk dat dit vragen is om moeilijkheden als
jongeren massaal bij elkaar worden gebracht. Zij pleitten voor kleinschaligheid.
Bovendien verklaarden zij zich bereid de ontwikkelingen op de voet te volgen en
mee te denken over verdere uitwerking van de plannen. Dit heeft echter alleen
kans van slagen indien de politiek en plannenmakers daarvoor de gelegenheid en Eigen gangIn de vele gesprekken die in het participatieve jeugdonderzoek met jongeren gevoerd zijn, komt onomwonden naar voren dat zij het niet meer vanzelfsprekend vinden om hun zegje te doen over zaken in de leefomgeving die hen aangaan. Dit geldt ook voor jongeren die in de ogen van volwassenen moeilijk te bereiken zijn. Ze weten alleen niet hoe ze dat moeten doen. Bovendien uiten zij de nodige scepsis over de bereidheid van volwassenen om echt naar hen te luisteren en met het gehoorde ook concreet iets te doen. De bal ligt duidelijk bij de volwassenen. Zonder volwassenen die bereid zijn jongeren te betrekken en in te leiden in hun overwegingen op voet van gelijkwaardigheid, en jongeren daarbij te coachen, mislukt menig enthousiast begonnen initiatief van jongeren om mee te doen en maatschappelijk iets te zeggen te hebben. Partnerschap tussen jongeren en volwassenen heeft alleen dan kans van slagen indien volwassenen durven af te wijken van hun geijkte beroepsmatige manieren van doen. Het gaat om het zoeken naar contact met jongeren op een manier waaruit persoonlijke aandacht spreekt en begrip voor de informaliteit van jongeren, voor hun snel wisselende interessen, samenhangend met hun gefragmenteerd bestaan. En voor hun behoefte aan concrete resultaten in een tijdpad dat te overzien is. Als volwassenen hieraan niet zullen werken, wordt het niets met jongerenparticipatie, om de doodeenvoudige reden dat jongeren dan hun eigen gang gaan. Dr. J. L. Hazekamp is directeur van Stichting Alexander;
|