00jul11a Kind is Koning (NRC)
NRC 17 juni 2000
Amerika maakt zich zorgen over zijn kinderen. De wereld buitenshuis is vol gevaren. De cultuur lijkt een bedreiging. En wat tieners bezielt, valt steeds moeilijker te doorgronden. Amerika weet zich geen raad met zijn eigen jeugd, schrijft onze correspondent bij zijn afscheid van het land.
Juurd Eijsvoogel
Het leek wel een contract dat de vader van Langston bij zich had. Hij kwam zijn zesjarige zoontje bij ons in Washington afleveren, om een middag te spelen met onze even oude zoon, een klasgenootje. Niets bijzonders, twee vriendjes die gingen voetballen in de tuin, schommelen en wat televisie kijken. Maar het papier dat die Amerikaanse vader me in de hand drukte, maakte van die doodgewone zondagmiddag opeens een ernstige aangelegenheid, waarbij wel eens van alles mis kon gaan.
Bovenaan het getypte vel stonden naam, adres, telefoonnummer, geboortedatum en sofinummer van het joch - een gezond en stevig kind. Daaronder woon- en werkadres plus telefoonnummers van de vader, de moeder, de grootouders van vaderszijde (in Virginia), de grootmoeder van moederszijde (in Arizona), een oom en tante, nog een losse tante, de kinderarts, de tandarts en ten slotte de school.
'Hierbij geef ik toestemming aan alle bovengenoemde personen', stond plechtig onderaan het papier, 'om in geval van nood in te stemmen met medische behandeling voor Langston.' Daarnaast had de vader met potlood haastig zijn handtekening gekrabbeld, plus het telefoonnummer van zijn fitnessclub. 'Langstons vader is hier van één tot vier uur.'De middag verliep zonder ongelukken. Het persoonlijke rampenplan van de jongen kon ongebruikt naast de telefoon blijven liggen. Zonder ook maar een geschaafde knie konden we hem aan het eind van de dag weer bij zijn vader inleveren. Dit kind van bezorgde ouders had weer een dag in Amerika overleefd. Amerikanen maken zich grote zorgen over hun kinderen. Overal liggen bedreigingen op de loer, of althans, zo lijkt het. Vuurwapens, drugs, ontucht, gewelddadige films, speelgoed waar ze in kunnen stikken - welke ouder kan nog onbezorgd zijn? En als je kind een ongeluk krijgt en je bent niet in de buurt, zoals de ouders van Langston kennelijk vreesden, zullen artsen dan niet terugschrikken voor behandeling omdat ze bang zijn voor juridische stappen als er iets misgaat? Is het schoolplein nog wel veilig? Zijn de buurjongens en andere speelkameraadjes te vertrouwen? En de gymleraar? Ken je zelfs je eigen kind wel goed genoeg om hem of haar eigen verantwoordelijkheden te kunnen geven?
De bezorgdheid komt niet uit de lucht vallen. Overal zien Amerikanen tekenen van de gevaren waaraan hun kinderen worden blootgesteld. Het meest in het oog liepen de afgelopen jaren de schietpartijen op scholen. De twee jongens die vorig jaar een waar bloedbad aanrichtten op Columbine High School in Littleton, in de staat Colorado, hadden gewoon lastige jongens geleken, adolescenten met problemen, zoals er zoveel zijn, geen berekenende moordenaars. Maar Eric Harris en Dylan Klebold schoten wèl twaalf medeleerlingen en een leraar dood voor ze een einde aan hun eigen levens maakten.
Het drama leidde niet alleen tot allerlei extra veiligheidsmaatregelen op scholen door het hele land, maar ook tot een stortvloed aan paniekerige instantbezinning in de media over de Monsters Next Door. Want was deze schietpartij niet het bewijs dat iedere gedeprimeerde tiener met een voorkeur voor morbide popmuziek en bloedige videospelletjes een potentiële moordenaar kon zijn van zijn medescholieren, van onze kinderen? Dat ook onze eigen kinderen fataal kunnen ontsporen? En wie nog de illusie had dat geweld onder kinderen zich beperkt tot de verpauperde binnensteden en de etnische minderheden die daar wonen, werd in één klap uit de droom geholpen. Harris en Klebold woonden in een rustige voorstad van Denver. Ze waren blank. Ze kwamen uit stabiele middenklassegezinnen. En ze presteerden op school bovengemiddeld. Verschillende scholen in Littleton ontvingen anonieme brieven met de waarschuwing: 'Columbine is pas het begin.' En inderdaad bleef er bloed vloeien op Amerikaanse scholen, ook al is er van samenhang, laat staan een samenzwering, nooit iets gebleken. Amerika kent de beelden inmiddels maar al te goed. Voor televisiemakers moet het routine zijn. Eerst vluchtende en bij elkaar uithuilende schoolkinderen. Dan aangeslagen buren die vertellen dat ze dit nooit achter de daders hadden gezocht. Dan massale herdenkingsdiensten met teddyberen en hartvormige ballonnen. En dan de psychologische en maatschappelijke deskundigen die koortsachtig zoeken naar een betekenis van het drama in een groter, nationaal verband.
Ligt het aan de meer dan tweehonderd miljoen vuurwapens in het land? Aan de teloorgang van traditionele normen en waarden? Aan de enorme dosis geweld in de doorsnee televisie- en bioscoopfilm? Aan een op hol geslagen feminisme (zoals Christine Hoff Sommers oppert in haar boek The War Against Boys)? Aan de verzwakking van het ouderlijk gezag, of aan het drukke bestaan van hardwerkende vaders en moeders die steeds minder tijd hebben voor hun kinderen? Is het wel een kwestie voor de ouders? Of eigenlijk meer voor de politiek? En het wordt steeds erger, steeds extremer. Op een school in Michigan schoot een zesjarig jongetje in februari een meisje van dezelfde leeftijd dood. In Florida vermoordde een dertienjarige scholier vorige maand zijn leraar, die hem eerder op de dag naar huis had gestuurd omdat hij met waterballonnetjes had gegooid. Statistisch mag het geweld van en onder jongeren al jaren gestaag afnemen, dat is nauwelijks een geruststellende gedachte zolang dit soort dramatische gebeurtenissen Amerikanen keer op keer de stuipen op het lijf blijft jagen.
De schietpartijen, die op zichzelf schokkend genoeg zijn, herinneren het land aan een algemener probleem: de grote onzekerheid in Amerika over de manier waarop ouders, scholen en justitie met kinderen omgaan. Moeten ze meer beschermd worden? Verdienen ze juist meer verantwoordelijkheid? Worden ze te vroeg onder druk gezet om te voldoen aan de eisen van de prestatiemaatschappij of juist te vrij gelaten? Kinderen lijken vaak vroeg rijp, maar zijn ze dat ook? En doet de overheid in deze tijden van economische voorspoed wel genoeg om kinderen die verwaarloosd worden door hun ouders, of die in armoede opgroeien (landelijk een op de vijf kinderen, 13,5 miljoen in totaal), toch een kans te geven om te slagen in het leven? Met de angst voor bloedbaden heeft dat alles in de meeste gevallen weinig te maken. De problemen zijn breder en minder dramatisch. Maar ze kunnen de Amerikaanse droom, die Amerikanen van oudsher op hun kinderen projecteren, op den duur wel doen omslaan in een ander soort nachtmerrie. Veel Amerikaanse kinderen kampen met eenzaamheid, depressies, eetproblemen, vervreemding van hun ouders, gebruik van drugs en alcohol, zwangerschap op dertien- of veertienjarige leeftijd, verzanding in een crimineel circuit. Naar schatting van het weekblad Time slikken een half miljoen tot een miljoen kinderen in Amerika antidepressiva. Het aantal zelfmoorden onder minderjarigen is de afgelopen decennia ruim verdrievoudigd. In veel opzichten is Amerika een kinderparadijs. De nationale keuken wordt gedomineerd door kindereten - zacht, zoet en smakeloos. Hoeveel troep er ook op de televisie komt, er is altijd wel iets bij dat kinderen prachtig vinden. In de cultuur speelt de smaak van kinderen een sleutelrol - van Disneyland tot Hollywood, van Ricky Martin tot de kleurige vormgeving van de nieuwe Apple-computer, van het populaire showworstelen tot de gewoonte van steeds meer musea om het publiek allerlei objecten naar hartelust te laten betasten. Het kind is koning. Kinderen die aan sport doen, kunnen in Amerika alleen al door te komen opdagen een hele lading medailles en trofeeën in de wacht slepen - ongeacht de geleverde sportieve prestaties, want het gaat meer om het kweken van zelfvertrouwen ('self- esteem').
In hotels kunnen kinderen vaak gratis in de kamer van hun ouders overnachten. In restaurants worden ze verwelkomd met kleurkrijtjes en puzzeltjes. En in de economie hebben kinderen langzamerhand zoveel te besteden, dat de marketing van een groeiend aantal producten zich speciaal richt op heel jonge kopers. Zo vormen de tweens - de groep van 27 miljoen kinderen tussen acht en veertien jaar, between kleuter en tiener - een recent ontdekte commerciële categorie met aanzienlijk economisch potentieel: ze zouden jaarlijks directe invloed hebben op de besteding van zo'n 128 miljard dollar aan gezinsuitgaven, aldus Newsweek, en bijvoorbeeld goed zijn voor negen procent van alle in de Verenigde Staten verkochte cd's. Ze lijken zich maar weinig te hoeven ontzeggen, of het nu binnen hun gemiddelde budget van ruim zestien dollar zakgeld per week valt of daarbuiten. Want in nee-zeggen zijn hun ouders nu eenmaal niet zo heel erg goed.
'Wat het meest indruk op me maakt in Amerika is de manier waarop ouders hun kinderen gehoorzamen', moet de Duke of Windsor, de afgetreden Britse koning Edward VIII, eens spottend gezegd hebben. Het is een observatie die haar geldigheid nog niet heeft verloren. Nieuwkomers in de Verenigde Staten valt het altijd op hoe vaak kinderen hun zin krijgen, en hoe weinig ouders bereid zijn om grenzen aan hun gedrag te stellen.
Kinderen van zeven of acht die ergens op bezoek zijn, schromen doorgaans niet om in de vreemde keuken eens een kijkje in de ijskast te nemen, op zoek naar iets eet- of drinkbaars. Als je oppert dat het beter is om even te wachten omdat het straks etenstijd is, kijken ze je niet- begrijpend aan: etenstijd is voor veel gezinnen in de Amerikaanse gemaksmaatschappij allang geen gezamenlijk moment aan tafel meer, maar meestal een snelle, individuele hap die iedereen zelf bij elkaar graait zodra hij honger heeft. Dus waar maak je je druk om? Een kind gaat zijn eigen gang.
Dat heeft zijn schaduwkanten. Veel kinderen zijn vaak alleen, omdat ze uren eerder uit school komen dan hun ouders van hun werk (één op de vier kinderen groeit op in een gezin met slechts één ouder). Dan zitten ze thuis achter de televisie of de computer, want op straat spelen vinden veel ouders te onveilig. Of ze maken hun huiswerk, want het beslag van scholen op de vrije tijd van kinderen is de afgelopen jaren fors toegenomen. Zodra kinderen leren lezen en schrijven krijgen ze al huiswerk: kinderen van zes tot negen jaar zo'n twee uur per week (was begin jaren tachtig nog drie kwartier), negen- tot elfjarigen drieënhalf uur (was ruim tweeënhalf). Dat zijn luxeproblemen voor kinderen die minder goed af zijn. Amerika ziet ze regelmatig op de zogeheten Daytime Talkshows van Jerry Springer en zijn soortgenoten. Daar worden ze met veel ach en wee aan het volk getoond. Zoals de keer dat Springer de twaalfjarige Amber introduceerde, die zich beklaagde dat ze haar 24- jarige vriend was kwijtgeraakt aan haar moeder - die er uitdagend bij zat. "Hoe kun je nu houden van een man die naar bed ging met je twaalfjarige dochter", kwam Springer meteen terzake. "Als Amber het niet kan hebben, dan moet ze maar helemaal uit mijn leven verdwijnen", antwoordde de moeder bits. Of de keer dat Maury Povich, een showmaster bij wie Springer bijna afsteekt als een toonbeeld van fatsoen, een tienjarige jongen liet opkomen die zijn moeder herhaaldelijk voor een verborgen camera had mishandeld. "Boot camp! Boot camp!", scandeerde het publiek, dat de jongen naar een streng opvoedingskamp wilde sturen. Vorige week had Maury een moeder met haar kijvende dertienjarige dochter, die de kijkers onomwonden vertelde dat ze met wel zestig mannen naar bed was geweest. De tribunes wisten genoeg: "Boot camp! Boot camp!" Deze populaire groepstherapie voor de massa, zoals dit soort tv-programma's soms vergoelijkend wordt genoemd, komt overdag op het scherm, op uren waarop ook kinderen ernaar kunnen kijken.
Door hun gedrag, hun fysieke ontwikkeling, hun kleding en hun taalgebruik lijken kinderen veel eerder dan vroeger volwassen. Dat leidt tot grote verwarring, niet alleen bij de kinderen zelf, maar bij de hele maatschappij. Amerika heeft geen idee meer wanneer een kind ophoudt kind te zijn, wanneer het eigen verantwoordelijkheid aankan en wanneer het misschien nog maar even afstand moet bewaren tot de volwassen wereld. Zo mag het vanzelfsprekend lijken dat een zesjarige geen politiek asiel kan aanvragen tegen de zin van zijn vader, maar in Amerika wordt daar voor de rechter - in de zaak Elián Gonzalez - nog steeds over gevochten. Als een kind op het criminele pad raakt, is het met zijn jeugd meestal snel gedaan. Het beginsel dat kinderen in het strafrecht een aparte behandeling verdienen op grond van hun leeftijd, hun beperkte oordeelsvermogen en psychologische ontwikkeling, heeft de laatste tijd veel steun verloren. De jeugdcriminaliteit moest aan banden worden gelegd en sensationele verhalen over bikkelharde jeugdige criminelen droegen bij tot invoering van strengere straffen. In 43 deelstaten zijn de afgelopen jaren wetten aangenomen om het makkelijker te maken jeugdige misdadigers als volwassenen te berechten en te straffen. Het Amerikaanse rechtssysteem is nu eenmaal sterk op vergelding gericht en nauwelijks op rehabilitatie.
Als een kind oud genoeg is om ernstige misdaden te begaan, zo luidt de simpele redenering van veel aanklagers en politici, dan is het ook oud genoeg om daarvoor verantwoordelijk gesteld te worden. Daar lijkt een politieke consensus over te bestaan. Als er een vooraanstaande Democraat is die het er niet mee eens is, dan heeft hij het in elk geval niet aangedurfd om dat ook hardop te zeggen.
In Michigan werd vorig jaar een dertienjarige jongen berecht en veroordeeld als volwassene, voor een moord die hij had gepleegd toen hij elf was. Ook de dertienjarige Nate Brazill uit Florida, die in mei zijn leraar doodschoot, moet als volwassene terechtstaan. Kip Kinkel, de emotioneel gestoorde jongen die vijftien was toen hij in 1998 zijn ouders en twee medescholieren in Oregon doodschoot, is inmiddels onder de volwassenenrechtspraak tot levenslang veroordeeld.
Het aantal minderjarigen in gevangenissen voor volwassenen is het afgelopen decennium verdubbeld. Jaarlijks verdwijnen er zo'n vijf- tot zesduizend kinderen in gevangenissen voor volwassenen - waar ze geen opleiding krijgen, geen speciale begeleiding en nauwelijks kansen om later succesvol terug te keren in de maatschappij. De meesten van hen zijn geen moordenaars, maar drugshandelaars, inbrekers en gewapende overvallers. Zeker geen lieverdjes maar wel kinderen - kinderen die vrijwel zijn opgegeven. Er wachten zelfs minderjarigen op de doodstraf, ook al zijn ze door de lange beroepsprocedures wel volwassen als de straf eenmaal wordt uitgevoerd. In de politiek, de media en alledaagse borrelpraat worden de jaren vijftig vaak aangehaald als een tijdperk met veel minder problemen dan nu, waarin kinderen rustig konden opgroeien in harmonieuze gezinnen. Het is een hardnekkige mythe, zoals Stephanie Coontz mooi laat zien in haar boek The Way We Never Were - American Families and the Nostalgia Trap. Wie even doorvraagt, komt er al snel achter dat maar weinig mensen echt terug willen naar een tijd waar vrouwen ondergeschikt waren aan hun echtgenoten, zwarten systematisch gediscrimineerd werden, veel meer kinderen opgroeiden in armoede (toen één op de drie, nu één op de vijf) en allerlei hedendaagse problemen zeker zo ernstig waren (kindermishandeling, zwangere tieners), zij het wel op een meer verborgen manier.
De meeste Amerikanen beseffen dat de oplossing niet in het verleden ligt. Zelfs de Republikeinen zijn onder George W. Bush gaan inzien dat het land niet zit te wachten op een culturele oorlog om de jeugd te redden van de erfenis van de jaren zestig en alles wat vies en voos is. Aan een praktische aanpak van de problemen bestaat veel meer behoefte dan aan een kruistocht voor de zogeheten traditionele waarden van het gezin. Verbetering van het onderwijs is volgens de meeste Amerikanen de beste manier om de jeugd te helpen. Uit opiniepeilingen blijkt keer op keer dat onderwijs de grootste prioriteit van de kiezers is. Bush en zijn rivaal Al Gore hameren er dan ook allebei op dat zij voor betere scholen zullen zorgen. En er valt heel wat te verbeteren. Vooral in arme wijken zijn de openbare scholen al tientallen jaren ver onder de maat. Soms kunnen ze hun leerlingen zelfs de meest fundamentele vaardigheden als lezen en schrijven onvoldoende bijbrengen. De gebouwen zijn vervallen, de daken lekken, leraren zijn incompetent, het tekort aan lesmateriaal is schrijnend en de achterstand van leerlingen blijft soms heel lang verborgen omdat 'zitten blijven' op scholen vaak vermeden wordt: het zou het zelfvertrouwen van de leerling te veel ondergraven.
Ouders die het zich kunnen veroorloven, verhuizen vaak uit steden met slechte scholen zodra hun kinderen de schoolgaande leeftijd bereiken: in de voorsteden zijn de openbare scholen doorgaans beter. Wie veel geld heeft, kan zijn toevlucht nemen tot particuliere scholen, maar daar is een jaarlijkse bijdrage van duizenden dollars geen uitzondering. De leerlingen van de armste gezinnen, vaak van etnische minderheden, blijven achter en krijgen dus ondermaats onderwijs. En het grootste probleem is niet eens financieel: er is wel geld voor de openbare scholen in de steden, maar de bureaucratische manier waarop ze centraal worden bestuurd, staat een daadkrachtige aanpak van de problemen in de weg.
In de kelder van een appartementengebouw in Washington, tussen de liftschacht en het washok, zetelt een belangengroep voor een nieuw soort openbare scholen: Charter Schools. Dat zijn scholen die opgericht worden door ouders en leraren die het heft in eigen hand willen nemen. De overheid financiert deze scholen, maar ze kunnen zelf hun lesprogramma samenstellen, hun personeelsbeleid voeren, kiezen waar ze hun geld aan willen uitgeven - niet gehinderd door de logge bureaucratie van de stad en de eisen van de machtige onderwijsbonden. In drie jaar tijd zijn er in Washington nu dertig van zulke scholen ontstaan. Het is een echt Amerikaanse beweging: gebaseerd op individueel initiatief, concurrentie (met de traditionele scholen) en verzet tegen het centrale gezag (van het overkoepelende bestuur van alle scholen in de stad).
"Het succes van deze scholen is een hoopvol teken", zegt Robert Cane, een oud-hoofd van een openbare school die nu directeur van de belangengroep is. " Lang niet alle openbare scholen in Amerika zijn slecht. Maar wel alle openbare scholen in de wijken waar de arme leerlingen wonen. Iedereen wil zijn kinderen goed onderwijs geven, alleen niet iedereen weet waar je dat kan vinden." Dezer dagen begint voor Amerikaanse kinderen de zomervakantie, zo'n week of tien lang. Zoals ieder jaar moeten de ouders, die zelf meestal niet meer dan twee weken vakantie per jaar hebben, weer improviseren om iets voor de opvang van hun kinderen te regelen. Er kan van alles misgaan, tobben velen ongetwijfeld. Maar de kinderen staan te popelen.