99nov16b Verdrag Rechten Kind
NRC Webpagina's 11 NOVEMBER 1999
Het Verdrag inzake de rechten van het kind werd op 20 november 1989 vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In totaal 191 landen ratificeerden het verdrag; alleen Somalië en de Verenigde Staten hebben (nog) geen handtekening gezet.
De preambule van het verdrag herinnert aan de grondbeginselen van de Verenigde Naties en andere verdragen en verklaringen over de rechten van de mens. Verder wordt ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangehaald: 'Kinderen hebben wegens hun kwetsbaarheid recht op bijzondere zorg en bijstand.'
De preambule legt grote nadruk op de verantwoordelijkheid van het gezin voor de zorg en bescherming van kinderen. Ook wordt gewezen op de noodzaak van wettelijke en andere bescherming van het kind vr zijn of haar geboorte. De culturele waarden van de gemeenschap waarin het kind opgroeit dienen te worden gerespecteerd en de rol van internationale samenwerking voor het realiseren van de rechten van het kind mag niet worden onderschat.
Artikel 1
Onder kind wordt verstaan iedere burger onder 18 jaar, tenzij de
meerderjarigheidsleeftijd door nationale wetgeving lager is gesteld.
Artikel 2
Alle
rechten gelden voor alle kinderen, zonder uitzondering; de staat heeft de plicht om
kinderen te beschermen tegen iedere vorm van discriminatie. De staat mag geen enkel recht
schenden en moet actief zijn in het bevorderen van de rechten van kinderen.
Artikel 3
Alle
maatregelen over kinderen moeten genomen worden in het belang van het kind. De staat moet
voorzien in passende zorg, wanneer ouders of anderen die verantwoordelijk zijn,
tekortschieten.
Illustratie: Herv Coffinicres
Artikel 4
De staat moet alles doen om de rechten van kinderen te verwezenlijken.
Artikel 5
De staat is verplicht de rechten en verantwoordelijkheden van ouders en de
familie in ruime zin te respecteren bij de uitoefening door het kind van de rechten uit
het Verdrag.
Artikel 6
De staat erkent het inherente recht op leven en waarborgt het
overleven en de ontwikkeling van het kind.
Artikel 7
Het kind heeft bij de geboorte recht
op een naam en nationaliteit.
Artikel 8
De staat eerbiedigt de identiteit van het kind,
zoals die onder meer tot uiting komt in nationaliteit, naam en familieband.
Illustratie: Herv Coffinicres
Artikel 9
Het kind heeft het recht om bij de ouders te leven en op omgang met
beide ouders in geval van echtscheiding, tenzij dit strijdig is met het belang van het
kind.
Artikel 10
De staat staat kinderen en hun ouders toe om een land te verlaten en laat
hen toe in hun eigen land om met elkaar verenigd te worden of de ouder-kindrelatie te
onderhouden.
Artikel 11
De staat neemt maatregelen om te voorkomen of ongedaan te maken
dat kinderen naar het buitenland worden ontvoerd of daar achtergehouden worden door een
ouder of derde.
Artikel 12
De staat verzekert het recht van een kind om zijn of haar visie
te geven in alle zaken die het kind aangaan.
Artikel 13
Het kind heeft vrijheid van
meningsuiting en vrijheid om informatie te verzamelen en te verspreiden.
Artikel 14
De
vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst van een kind wordt erkend, binnen de grenzen
van de verantwoordelijkheid van de ouders en de grenzen van de nationale
wetgeving.
Illustratie: Herv Coffinicres
Artikel 15
Kinderen hebben het recht om lid van een vereniging te worden of een
vereniging op te richten.
Artikel 16
Privacy, familie, huis en post van kinderen worden
beschermd tegen inmenging van buitenaf.
Artikel 17
De toegang van kinderen tot informatie
wordt bevorderd; van belang zijn de massamedia, internationale uitwisseling van
informatie, kinderboeken, informatie in de eigen taal voor kinderen uit minderheidsgroepen
en bescherming tegen voor kinderen schadelijk materiaal.
Artikel 18
Ouders zijn
verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het belang van het kind is hun eerste
zorg. De staat ondersteunt de ouders hierbij. Voor kinderen van werkende ouders zorgt de
staat voor kinderopvang.
Artikel 19
Kinderen moeten beschermd worden tegen alle vormen van
kindermishandeling, lichamelijk, psychisch, seksueel, binnen en buiten familieverband. De
staat zorgt voor preventie en behandeling.
Artikel 20
Een kind dat tijdelijk of blijvend
niet in het eigen gezin kan leven heeft recht op bijzondere bescherming, in de vorm van
een pleeggezin, kafalah (volgens islamitisch recht), adoptie of een kindertehuis.
Artikel
21
In landen waar adoptie mogelijk is geschiedt deze alleen in het belang van het kind.
Interlandelijke adoptie is alleen toegestaan als er geen andere oplossingen mogelijk zijn.
Artikel 22
Kinderen die vluchteling zijn, hebben recht op bijzondere bescherming, ook als
het kind zonder ouders om de vluchtelingenstatus vraagt. De staat moet zich in dat geval
inspannen om de ouders op te sporen.
Artikel 23
Gehandicapte kinderen hebben recht op
bijzondere zorg, die gericht is op een zo zelfstandig mogelijk bestaan en op volwaardige
deelname aan de samenleving.
Artikel 24
Ieder kind heeft recht op de best mogelijke
gezondheid en op gezondheidszorg. Nadruk ligt op vermindering van baby- en kindersterfte,
op eerstelijnsgezondheidszorg, op voorzien in voldoende voedsel en zuiver drinkwater, op
pre- en postnatale zorg voor moeders, op voorlichting over gezondheid, over voeding, over
de voordelen van borstvoeding en over hygine. Traditionele gebruiken die schadelijk zijn
voor de gezondheid moeten worden afgeschaft.
Illustratie: Herv Coffinicres
Artikel 25
Kinderen kunnen met het oog op hun verzorging, bescherming of
behandeling uit huis worden geplaatst; de noodzaak daarvan wordt periodiek gecontroleerd.
Artikel 26
Ieder kind heeft recht te profiteren van de voorzieningen van sociale
zekerheid.
Artikel 27
Kinderen hebben recht op een passende levensstandaard. Ouders moeten
daarvoor binnen hun mogelijkheden zorgen en de staat ondersteunt hen daarbij.
Artikel 28
Een kind heeft recht op verplicht en gratis basisonderwijs. De staat bevordert dat
voortgezet onderwijs beschikbaar en toegankelijk is voor ieder kind, dat hoger onderwijs
toegankelijk is naar gelang de capaciteiten, dat school- en beroepskeuzevoorlichting
beschikbaar is en dat schooluitval wordt aangepakt. De handhaving van de schooldiscipline
moet in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid en met het Verdrag.
Internationale samenwerking op onderwijsgebied is van groot belang.
Artikel 29
Het
onderwijs moet gericht zijn op de ontplooiing van het kind, op het respecteren van de
rechten van de mens, op respect voor de eigen culturele identiteit en voor waarden van het
eigen land en andere landen, op vrede, vriendschap en verdraagzaamheid, op eerbiediging
van het milieu. Ieder moet vrij zijn om scholen naar eigen inzicht op te richten, met
inachtneming van wat in het Verdrag over onderwijs staat en van minimumnormen van
overheidswege.
Artikel 30
Een kind uit een etnische of religieuze minderheidsgroep heeft
recht op eigen cultuur, godsdienst en taal.
Artikel 31
Een kind heeft recht op vrije tijd,
spel, kunst en cultuur.
Artikel 32
Kinderen worden beschermd tegen economische uitbuiting,
tegen gevaarlijk werk, met name door een minimumleeftijd voor arbeid en door aangepaste
werktijden.
Illustratie: Herv Coffinicres
Artikel 33
Kinderen worden beschermd tegen alle drugs.
Artikel 34
Kinderen
worden beschermd tegen iedere vorm van seksuele uitbuiting, met name tegen prostitutie en
kinderpornografie.
Artikel 35
Handel in kinderen wordt krachtig bestreden
Artikel 36
Kinderen worden beschermd tegen alle vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor hun
welzijn.
Artikel 37
Een kind wordt niet onderworpen aan marteling en wrede straffen.
Doodstraf en levenslang worden uitgesloten. Een kind kan alleen van zijn/haar vrijheid
beroofd worden op grond van de wet. Kinderen worden niet samen met volwassenen opgesloten.
Een opgesloten kind heeft recht op contact met familie en op juridische bijstand.
Artikel
38
Kinderen worden in gewapende conflicten extra beschermd. Kinderen jonger dan 15 jaar
kunnen niet voor militaire dienst worden opgeroepen.
Artikel 39
Kinderen die het
slachtoffer zijn van mishandeling, uitbuiting en gewapende conflicten hebben recht op
bijzondere zorg.
Artikel 40
Kinderen die de strafwet hebben overtreden of daarvan verdacht
worden, hebben recht op een eerlijk proces en juridische bijstand. Er wordt naar gestreefd
om kinderen zo mogelijk buiten de strafrechtelijke procedures te houden en met respect
voor de rechten van de mens van het kind naar andere mogelijkheden te zoeken.
Artikel 41
In geval andere verdragen van toepassing zijn, geldt de voor het kind gunstigste bepaling.
Artikel 42
De staat zorgt ervoor dat de inhoud van dit verdrag bekend wordt gemaakt aan
zowel kinderen als volwassenen.
Artikel 43
Er wordt een Commissie voor de Rechten van het
Kind ingesteld, bestaande uit tien deskundigen.
Artikel 44
De staten die partij zijn bij
dit Verdrag zenden na twee jaar en daarna iedere vijf jaar een rapport over de toepassing
van dit verdrag aan de Commissie voor de Rechten van het Kind. De commissie stuurt om de
twee jaar een rapport aan de Algemene Vergadering van de VN.
Artikel 45
VN-organisaties
zoals de ILO, WHO, UNESCO en ook UNICEF kunnen de vergaderingen van de Commissie voor de
Rechten van het Kind bijwonen. Deze organisaties kunnen de Commissie van informatie
voorzien. Het complete verdrag op Internet: boes.org/un/dutun-b.html Met dank aan Defense
for Children International