“omdat
we snel verveeld raken, zien we alles in het leven als potentieel
entertainment. En soms zien we entertainment aan voor het echte leven, en
dat echte leven voor entertainment.”
Ford,
K. Jesus for a new generation. Hodder
& Stoughton London 1996.
“Die jeugd van tegenwoordig… Ze leeft maar raak, wat zeg ik, vegeteert op kosten van de staat! Ze voeren geen moer meer uit. Vroeger, toen ik nog jong was…”
Heel soms hoor je zulke geluiden onder de oudere generatie. Als puber had ik een bijbaantje als glazenwasser. Het verzorgingstehuis ‘het Anker’ te Bunschoten was een van onze klanten. Ik kwam daar geregeld om zowel binnen als buiten de boel schoon te maken. Geregeld hoorde ik dergelijke geluiden. Ook onder docenten en jeugdwerkers hoor je soms zulke geluiden. Ik heb voor een half jaar stage als Godsdienstdocent gelopen op een middelbare school in Ede. Ook daar merkte ik dat er in de lerarenkamer soms behoorlijk gevit wordt op de jeugd.
Tijdens de
catechese krijg je te maken met die
jeugd. Daarom wil ik eerst eens nadenken over wie ze nu zijn. Ik geloof in deze
generatie. Ik geloof dat haar nuchterheid en onverschilligheid misschien reëler
zal blijken te zijn, dan het idealisme van onze ouders.
Op 11 september 2001 is het idealisme van wereldvrede en het vooruitgangsdenken van het modernisme weer eens de kop in gedrukt. We zijn weer wakker geschud, en dat net voor Kerst. Net voor “Vrede op aarde en in de mensen een welbehagen”. Jongeren geloven daar niet meer in, ze zijn ontnuchterd.
Jongeren zijn in die zin ontnuchterd dat ze niet meer geloven in de maakbare samenleving van de jaren ’60 en ’70. Het idealisme is gedoofd, hun enige ideaal lijkt vaak hun eigen geluk. Ze willen de wereld niet veranderen. Wel willen ze er controle over krijgen om zo te kunnen overleven. Ze proberen een eigen wereldje te creëren waarin de vriendenkring erg belangrijk is.
Tijdens mijn stage gaf ik aan vijf derdejaarsgroepen VMBO de opdracht om een opstel te schrijven over de ideale samenleving. Erg opvallend in al die verslagen was het hedonistische en consumptieve karakter. De eigen wereld, de vriendenkring en materialisme vormden voor velen de belangrijkste ingrediënten voor een ideale samenleving. Verder scoren beeld, sport en muziek erg hoog.
De maatschappij
is erg ingewikkeld geworden. Een manier om hiermee om te gaan is een eigen
wereld creëren waarin je je veilig voelt. Je kunt je daarin terugtrekken en je
gelukkig voelen. Veel jongeren lijken zulke wereldjes op te bouwen in hun
muziekwereld en vriendenkring.
Jongeren rennen van hot naar her. Mode, trends en hypes, alles volgt elkaar razend snel op. Computerspelletjes, clips op M-tv en TMF, scooters en brommers en ga zo maar door. Alles ademt de sfeer van ‘het moet niet teveel tijd kosten’.
Bovendien moet
er van alles gedaan worden. Er is de studie,
het bijbaantje, de hobby en/of sport en vrienden. Het leven wordt vaak helemaal
vol gepland uit angst voor verveling of eenzaamheid. Om bij de zo belangrijke
groep te horen moet je meedoen met de actuele trends (bijvoorbeeld het in bezit
hebben van de nieuwste mobiele telefoon).
Laat ik beginnen met op te merken dat er niet zoiets is als `de jongerencultuur´. Je kunt ze niet over één kam scheren, daarvoor zijn er teveel verschillende groepen en subcultuurtjes. Elke subcultuur heeft namelijk zijn eigen gedragscode en waarden en normen.
Deze
diversiteit maakt het onmogelijk om een volledige omschrijving te geven van de
jongeren van onze tijd. Wel zijn er enkele opvallende kenmerken te noemen.
Vanaf de jaren ´90 is er sprake van een gefragmentariseerde jongerencultuur [1]. Jongeren leven namelijk in verschillende wereldjes, zoals school, bijbaantje, sport, kroeg, kerk en vriendenclub. Andere kenmerken van de huidige generatie zijn een sterke ervaringsgerichtheid, twijfel aan een allesomvattende zingeving, consumeren, keuzes zijn meestal sterk momentgebonden, er is een groot en kwalitatief goed vermaakaanbod, muziek en beeld hebben grote invloed. Jongeren hebben vaak een extreem hedonistische houding, ze willen uit het leven halen wat er in zit [2].
Postmoderne jongeren staan over het algemeen open voor `diepere zaken´. Religie zie je veelvuldig terug in moderne muziek, met name de popmuziek, op tv-clips en ook wel jongerenbladen. Belangrijk voor religie is dat het iets met je moet doen. Religie is daardoor heel pragmatisch geworden; voor de één `werkt´ Jezus goed, voor de ander de kunst, of New Age, of de wetenschap [3].
Er is daardoor geen absolute waarheid meer, ieder heeft zijn eigen waarheid. Religie is dus sterk subjectivistisch. De waarheid ligt niet meer vast in een absolute norm, maar moet corresponderen met onze ervaring en beleving. Deze ervaring en beleving is voor iedereen natuurlijk weer anders. Iedereen bepaalt in sterke mate voor zichzelf wat een goed en zinvol leven is. Authenticiteit staat hierbij hoog in het vaandel: trouw blijven aan jezelf [4].
Opvallend is dat er ook sterk gemixed wordt op het gebied van religie. Zo kan een orthodoxe jongere ook in reïncarnatie geloven, of aan New Age doen.
Dit roept voor
de catechese een aantal moeilijke vragen op. Kan en moet de catechese
concurreren met het seculiere vermaakaanbod? Wat is het antwoord van de kerk op
de hedonistische levensstijl? Hoe sluiten we aan op de sterke
ervaringsgerichtheid?
De puberteit [5] is een levensperiode waarin heel veel gebeurt en verandert. Zo zijn er de diep ingrijpende lichamelijke veranderingen van de groeispurt en de rijping van de seksualiteit. Het kind wordt volwassen en krijgt een heel ander lichaam. Daarnaast zijn er tal van psychologische veranderingen. Jongeren ontwikkelen het vermogen om abstract te kunnen denken. Ook krijgen ze het vermogen om kritisch naar zichzelf en anderen te kijken. Hierdoor worden idoolfiguren erg belangrijk. Deze ideale figuren kunnen echter veel onzekerheid geven en minderwaardigheidsgevoelens oproepen. Op sociaal vlak maken jongeren zich los van hun ouders en bouwen ze hun eigen vriendenkring op. Jongeren hebben er sterke behoefte aan om door anderen, met name leeftijdsgenootjes, geaccepteerd te worden.
Een belangrijk
thema is de eigen identiteit. Jongeren zijn op zoek naar hun eigen identiteit.
Zij zullen proberen een identiteit te vinden door te experimenteren met
verschillende rollen. Vooral binnen de vriendenclub wordt er veel
geëxperimenteerd. Vrienden spelen dan ook een erg belangrijke rol in het leven
van pubers.
Tijdens een
gemeenteavond in Bunschoten over het thema `drugs´ kan ik mij herinneren dat
een gemeentelid zei: ``Die van ons doen zoiets niet´´. De Stichting Nationaal
Onderzoek Jongeren vermeldt: ``Wat voor de landelijke jeugd in zijn algemeenheid
geldt, is ook vaak van toepassing op de christelijke jeugd (zij met een
christelijk-orthodoxe levensovertuiging en een geloof in een leven na de dood).
Globaal genomen bewegen de christelijke jongeren zich ook op terreinen waar de
interessen ligt van de jongeren in de landelijke steekproef. [6]
´´ Het
idee dat `onze´ jongeren zich verre houden van `wereldse´ zaken is dus
struisvogelpolitiek bedrijven. Ook die van ons doen datgene wat de rest van de
jongeren in Nederland doen!
De puberteit wordt gezien als een geheel eigen en enerverende tijd. Jonge kinderen zijn geheel afhankelijk van hun ouders (of opvoeders). Normaal gesproken maken kinderen in de puberteit zich steeds meer los van hun ouders. Zij gaan dan steeds meer hun eigen leven leiden. Een leven binnen het zogenaamde jeugdland. Met `jeugdland´ bedoel ik een gebied, een gebied in de tijd, waarin het kind kan rijpen aan een gemeenschap van leeftijdgenootjes die zich in dezelfde ontwikkelingsfase bevinden [7].
Het puberteitsverschijnsel is daardoor ook een cultuurverschijnsel. Pubergedrag is namelijk een product van jeugdland. In die gemeenschap van leeftijdsgenootjes leren ze immers een eigen weg te gaan. Ze leren zich daar los te maken, en zich dus af te zetten tegen hun ouders en de gevestigde orde van school, kerk en overheid.
Omdat er een scherpe scheiding is ontstaan tussen de volwassen leefwereld en de kinderlijke leefwereld ontstond het probleem van de drempel tussen beide leefwerelden, om niet te zeggen barricade, die we puberteit noemen [8].
Toen deze
scherpe scheiding er niet was, omdat kinderen en volwassenen veel meer samen
leefden, was de puberteit een niet opvallend fenomeen. Voor jeugdland ontstond,
in de periode van 1250 tot 1750, werd elk kind namelijk gezien, ongeacht zijn
maatschappelijke klasse, als een volwassene in zakformaat [9].
Er bestond vroeger niet zoiets als een aparte
jeugdcultuur. Wellicht dat dit de reden is waarom er in de Bijbel nauwelijks
aparte aandacht is voor de puberteit. Het is eigenlijk pas een verschijnsel van
de laatste eeuwen. Uiteraard is de puberteit niet alleen een
cultuurverschijnsel. Er is immers ook duidelijk sprake van een biologische
ontwikkelingsfase van kind naar volwassene.
Fahner [10] omschrijft cultuur als `de totaliteit van het verworven, sociaal doorgegeven gedrag, inclusief de (bijbehorende) materiele en ideële verworvenheden.´ Ik denk dat de postmoderne jongere zijn eigen cultuur bij elkaar zoekt alsof hij in een supermarkt de producten uit de schappen haalt.
Cultuur is dan niet langer het uiteindelijke resultaat, maar het keuzeproces dat leidt tot een (vaak nog onzeker) resultaat. Cultuur is niet langer een totaalpakket, maar veel meer het vermogen een eigen pakket samen te stellen [11].
Deze ontwikkeling is typisch een postmoderne ontwikkeling. Dit brengt jeugdcultuur in een geheel nieuw daglicht. Aan de ene kant zijn jongenen veel meer zelf verantwoordelijk voor de invulling van hun cultuurpakket en dus voor hun betrokkenheid en aandeel in de cultuur. Aan de andere kant hebben ze veel minder het gevoel te behoren tot een cultuur. Dit komt door het sterk ervaren individualisme. Zij zullen een eigen pakket moeten samenstellen, want de tijd van de kant-en-klaar-pakketten is voorbij. Dit geldt ook voor de kerk en hoe het geloof vandaag de dag wordt beleefd. Jongeren hebben vaak nog maar weinig binding met een complete geloofsleer. Ze plukken eruit wat hen aanspreekt, alsof ook de kerk een supermarkt is geworden.
1:
W. Rietkerk, Platzak bij de wensput.
Facetten van de moderne jeugdcultuur. Kampen, 1996. p. 11. Verder aangehaald
als Rietkerk, 1996
[Terug]
2:
Rietkerk, 1996, p. 12-15.
[Terug]
3:
J. Ouweneel, Idea, Crisis in de
Apologetiek. p.9
[Terug]
4:
C. Taylor, De malaise van de moderniteit.
7e druk, Kampen. 1997. p. 28
[Terug]
5:
F.C. Verhulst, de ontwikkeling van het
kind, 4e druk. Assen, 1997. p. 153.
[Terug]
6:
T. ter Bogt, jongeren op de drempel van
de jaren negentig. ´s Gravenhage, 1992. p. 94
[Terug]
7:
L. Dasberg, grootbrengen door kleinhouden.
4e druk, Meppel, 1977, p. 19
[Terug]
8:
L. Dasberg, 1977, p. 23.
[Terug]
10:
Chr. Fahner en W.A. v.d Klis, Cultuur,
interne publicatie CHE, p. 1-3
[Terug]
11.
N. Belo, 50 jaar Driestar in een
veranderende samenleving, Kampen 1994, p. 95
[Terug]