door Samuel de Lange
Trouw, 27 augustus 2001
Amerika is het land van Billy the Kid en andere boefjes. Jeugdbendes hebben de stof geleverd voor films als West Side Story, en tot in Den Haag spelen deugnieten de bloedige Crips uit Los Angeles na. Geen wonder dat Amerika ook een traditie heeft in onderzoek naar jeugdige delinquenten door criminologen en sociologen.
Het beroemdste voorbeeld van een studie van een jeugdbende is 'Streetcorner Society' (1943) van William Whyte, die lange tijd optrok met een groep jongens in een Italiaanse achterbuurt. Het boek dat een klassieker werd, kweekte begrip voor de jongens én voor een geduldige methode van kijken en luisteren in de sociologie. Maar als we de cultureel antropoloog Mark Fleisher uit Chicago mogen geloven, dan begint de analyse van het verschijnsel jeugdbende pas met zijn studie 'Dead End Kids; Gang Girls and the Boys They Know' (University of Wisconsin Press, 1998).
Afgelopen vrijdag vertelde hij een kleine bende van sociale wetenschappers en werkers met smaak over zijn belevenissen in Kansas City met de Fremont Hustlers, een groep van zeventig stelende en vechtende zwarte tieners, die met cocaïnehandel in hun levensonderhoud voorzagen. Midden jaren negentig had hij anderhalf jaar in hun gezelschap doorgebracht, en volgde hij vooral de gangen van de meisjes, die het huiselijk en seksueel middelpunt van de bende vormden. Het verhaal van de meisjes, die stuk voor stuk met meerdere kinderen zaten, vond hij interessanter dan de jongens, die hij achteloos 'gewelddadige psychopaten' noemde.
Na aanvankelijk met argwaan te zijn bejegend, had Fleisher zich tot een meelevende getuige weten op te werken, die in voorkomende gevallen de meisjes ook nog wat toeschoof of een goed woordje bij de politie deed. Zij lieten hem delen in hun dagelijkse routine van tutten, kibbelen, roddelen en rommelen. Het enige waar de meiden geheimzinnig over deden was het nummer van hun pieper. Want het zakelijke gedeelte van hun leven bestond uit eindeloos wachten op verbinding; een deal met een koper of een verkoper. Overigens was er aan hun bestaan weinig benijdenswaardigs, en Fleisher stelde vast dat de meest voorkomende misdaden van de bendeleden bestonden uit het in elkaar slaan van hun vriendinnen, en de mishandeling van de kinderen door hun minderjarige moeders. Natuurlijk hadden de bendeleden ook moorden gepleegd, en daar moest de antropoloog maar niet teveel van weten, want anders was ook hij strafbaar.
Een kijkje in een kleine hel, met een mengsel van ingehouden woede en plezier getaleerd door een antropoloog die zich beroemde op zijn goede verstandhouding met de bendeleden alsof het over 'luipaard op schoot' ging: 'van Kara kreeg ik altijd een kaart op vaderdag'. Maar toen hij Kara op een herscholingscursus had ingeschreven, was zij na twee dagen weggelopen. Na 18 maanden kon hij het niet langer aan, en had een punt achter zijn omgang met de bende gezet.
Na de verschijning van zijn boek was hij door een bendelid met de dood bedreigd, maar die zat inmiddels alweer voor een paar duizend jaar achter de tralies, grijnsde de antropoloog. Nu was hij bezig met een nieuw project, een onderzoek naar gangs in een zwarte achterstandswijk in Champaign, Illinois. En nu had hij nog geraffineerder methoden om de bende in kaart te brengen.
Fleisher doet zijn werk niet alleen uit wetenschappelijke interesse. Dat is volgens zijn zeggen niet eens mogelijk in een Amerika waar onderzoek alleen gefinancierd wordt als het een praktische bedoeling heeft. Voor het onderzoek in Champaign heeft hij bijvoorbeeld een paar honderdduizend dollar van het federale Youth Gang Intervention Program gekregen. Zelf is hij behalve academicus ook lid van ambtelijke commissies die iets aan het bendewezen proberen te doen. Toch maakt hij zich geen illusie over het effect van al die inspanningen: ,,Ik ben een realist, en dus weet ik dat er in het zwarte ghetto niets verandert. De belastingbetalers hebben miljoenen over voor nieuwe gevangenissen, maar geen cent om iets aan de situatie van die teenage-moeders te doen.'' De botheid van het Amerikaanse gezag en publiek is eigenlijk nog verbijsterender dan de uitzichtloze situatie van de achterbuurtjeugd. Anders dan Fleisher doet voorkomen is daar in Amerika en elders vrij veel over bekend dankzij even toegewijde waarnemers als hijzelf. De leidende natie van de wereld kent echter geen andere remedie voor zijn eigen zwakke broeders en zusters dan oppakken en vastzetten.