Rob
Koelewijn, 2002
In het
hoofdstuk over `de geschiedenis van de catechese´ stelde ik al dat catechese en
cultuur elkaar sterk beïnvloeden. Dit zien we ook terug in de afgelopen eeuw.
Elke maatschappelijke periode roept haar eigen vragen op rond de catechese. De
theoloog Arnoud Roscam Abbing ontwikkelde een schema, waarin duidelijk wordt hoe
de geloofsvragen gekoppeld zijn aan de culturele context. Hij heeft het schema
ingevuld tot na de zestiger jaren. Ik heb getracht het schema aan te vullen en
in te vullen tot vandaag de dag.
Roscam begint
bij de generatie geboren aan het eind van de 19e eeuw (Troelstra).
Een kernwoord van toen is `plicht´. M.i. kan daar `staat´ en `gehoorzaamheid´
aan worden toegevoegd. Er heerste grote armoede. Iedereen moest zijn plicht doen
om een beetje brood op de plank te krijgen. Werken en je plicht doen was bittere
noodzaak om te overleven. Dit kleurde ook het godsdienstig leven. De geboden en
verboden waren duidelijk. Er was ook diep ontzag voor de geestelijkheid en de
overheid.
De volgende
periode is de generatie geboren aan het begin van de 20e eeuw (Colijn).
Een kernwoord van toen is `recht´. De vakbewegingen ontwikkelden zich gestaag.
Er heerste een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Het recht moet zijn loop hebben.
Hierdoor was er ook sterke gezagsgetrouwheid. Religieus gezien was er een sterk
juridisch Godsbesef. Dit kwam tot uiting in termen als: `Rechter in het licht
verheven´. `De dag des oordeels´ en `Hoe verschijnen wij voor de
rechterstoel?´
De volgende generatie is de geboren in en vlak na de oorlog (Drees). Een kernwoord van toen is `vrijheid´. Deze vrijheid slaat niet alleen op de bevrijding van het Nazi-regime. Er werd ook geprotesteerd tegen de burgerlijke samenleving. De jongerenvereniging Provo is daar een voorbeeld van. Vrijheid is, zo wordt in talloze toespraken verkondigd, geen geschenk, het is een opdracht [1]. Er heerst ook een sterke mentaliteit om de samenleving weer op te bouwen. Er was zelfs een tekort aan arbeiders waardoor in de 60er jaren arbeiders uit het buitenland moesten worden aangetrokken. Naast deze vrijheid zou ik ook `hoop´ willen noemen. Men had goede hoop op een betere toekomst. In de kerk zie je dit terug in de theologie van de hoop. Bekend is bijvoorbeeld Jurgen Moltmann [2] met zijn boek Theologie der Hoffnung [3]. Zijn mening was dat goede theologie de kanslozen niet slechts troost, maar ook een nieuwe hoop geeft.
Mijns inziens
was er nog een belangrijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling betreft de kerkelijke
houding ten opzichte van de Joden. Er heerste grote verslagenheid onder de
bevolking bij het horen van de verhalen over de verschrikkingen in de
concentratiekampen. Hoe kon zoiets vreselijks zich manifesteren? Met name de
enorme Jodenhaat heeft de kerken tot bezinning gebracht. Ergens in hervormde
kring is het volgende gezegd: `Het monsterbrein dat de Endlösung der
Judenfrage heeft bedacht en met demonische consequentie ten uitvoer heeft
gelegd, heeft ons, tenminste velen van ons wakker geschudt´ [4].
Voor het eerst sedert lange tijd ging een kerkelijk lichaam
zich officieel bezighouden met de relatie van kerk en Israël [5].
In ´68, ´70
is er een keerpunt. Deze generatie (Den Uyl en Van Agt) kenmerkt zich door de
(seksuele) bevrijding en revolutie. De wereld krijgt onbegrensde mogelijkheden
door de ontwikkeling van de media, de ruimtevaart en de techniek. Zij scheppen
vrijheid van denken en opvoeden. God wordt de God die ons bevrijdt. Pasen is een
bevrijdingsfeest en Goede Vrijdag is geen rekensom meer. Bovendien is er een
hoge staat van welvaart mogelijk door hard te werken. Er is sprake van de
maakbare samenleving. Burgers hebben duidelijke idealen en zijn mondig. De vrouw
emancipeert en er is toename aan hogere scholing.
Deze
ontwikkeling zet zich voort in de jaren ´80 onder Lubbers. In de jaren ´90
treedt er verzakelijking op. Er treedt verkilling van de samenleving op, vanwege
de ontideologisering. In ´89 is er de val van de Berlijnse muur, waardoor de
tegenstelling tussen Oost en West wegvalt. Het kapitalisme is niet langer een
ideologie, maar een gegeven, een gemeengoed. Het verkillen van de samenleving is
ook een gevolg van de individualisering. Doemdenken is niet van de lucht. Velen
zien de sociale verbondenheid verloren gaan als gevolg van vergaande
individualisering van het ik-tijdperk [6].
Door het
wegvallen van de grote ideologieën komt er vraag naar zingeving. Dit is ook een
reactie op al die vrijheden. Wat is de zin van dat alles, wat is de zin van al
die vrijheid? Mag alles wat kan of kan alles wat mag? De zinvragen van leven en
dood komen naar voren in de godsdienst. Er ontstaat een behoefte aan
spiritualiteit. Dat houdt in dat mensen in hun dagelijks leven Gods geest willen
ervaren.
De generatie
van nu (Fortuyn). Een kernbegrip van nu is de `multiculturele samenleving´.
Christenen pretenderen een antwoord op de zingevingsvragen te hebben. Dit
antwoord is bovendien exclusief.
Maar hoe gaan we om met al die andere en nieuwe religieuze stromingen in
Nederland? In de kerken spelen vragen over de waarheid en exclusiviteit een
belangrijke rol. Aan de andere kant is er een ware zoektocht naar eenheid
begonnen. Dit uit zich in de sterke groei van oecumene. Deze oecumene gaat zover
dat andere godsdiensten ook als goed en waardevol worden beschouwd. In elke
godsdienst zit waarheid, dit denken past geheel binnen de postmoderniteit.
Maar er is meer over de hedendaagse samenleving te zeggen. Enkele kernbegrippen zijn: hedonisme, individualisme en consumentisme. Het ideaal van de jaren `70, van samen een maakbare samenleving creëren bleek een utopie. Men is nu veel meer bezig met de zelf-maakbaarheid. Iedereen leeft in en creëert zijn eigen wereldje. Men koopt zijn `geluk´ in de consumptiemaatschappij.
1:
K. Jansma en M. Schroor, 10.000 jaar
geschiedenis der Nederlanden, den Haag 1991, p. 437
[Terug]
2:
B v.d Beek, Van verlichting tot
verduistering? 2e druk, Nijkerk 2000, p. 121
[Terug]
3:
J. Moltmann, Die Theologie der Hoffnung.
Untersuchungen zur Begründung und zu den Konzequenzen einer christlichen
Eschatologie, Kaiser, München 1964.
[Terug]
4:
K.H. Miskotte, Postille 1969-1970
(21). Onder redactie van de Werkgroep Kerk en prediking, ´s-Gravenhage 1959, p.
3.
[Terug]
5:
M. van Campen, Kerk en Israël in gesprek,
Kampen, 1989, p. 71
[Terug]
6:
N. Belo, 50 jaar Driestar in een
veranderende samenleving, Kampen 1994, p. 105
[Terug]
[...]
Het klinkt wellicht wat verwarrend, maar het modernisme is al weer ouderwets. Het modernisme is voortgevloeid uit de Verlichting en eindigt ongeveer in de jaren ‘70 van de vorige eeuw. Het modernisme is een voortzetting van het idee van een voortgaande ontwikkeling van de geschiedenis dankzij de universele Rede. Dit idee stamt duidelijk uit de Verlichting.
Er is echter een duidelijke kentering waarneembaar met de verafgoding van de Rede. De filosoof Immanuel Kant (1724 – 1804) probeerde al de grenzen van het bereik van de rede vast te stellen. De rede is niet absoluut objectief. Onze kennis richt zich niet naar de dingen, maar de dingen richten zich naar onze (a-priorische) kennis [9]. Wij zijn dus zelf het middelpunt van de kennisverwerving. De autonomie van de rede kwam steeds meer op losse schroeven te staan.
Binnen het
modernisme was al veel meer ruimte voor spiritualiteit en geloof. De moderne
mens mocht weer geloven, als zijn wereldbeeld maar kloppend was. Er werd gezocht
naar samenhang en eenheid. In de theologie mochten geen logische inconsistenties
bestaan. Ten tijde van het modernisme zijn vele dogmatische werken geschreven.
Opvallend in deze vaak dikke werken zijn het strak analytische en objectiverende
karakter. We zien dit ook in de wat oudere catechesemethoden terug [10].
Heel systematisch werden de zondagen uit de Heidelbergse
Catechismus behandeld. Ook in andere methoden werd veel nadruk gelegd op het
cognitieve leren en de kennisoverdracht.
Het is moeilijk om het postmodernisme [11] goed en helder te definiëren. Postmodernisme is namelijk vaag en staat meer voor een tendens in de cultuur en filosofie dan voor een heldere af te bakenen stroming.
Kenmerkend is
een verzet tegen het strak analytische en objectiverend denken en
rationeel-technisch handelen van het modernisme. De 20e eeuw heeft
het licht van het rationalisme doen doven. Zoals eens Nietzsche († 1900) zei:
‘God is dood!’, kunnen wij nu
zeggen: `het Verlichtingsrationalisme is dood!´ Na Hitler, Stalin en Mao kunnen
en mogen we niet meer geloven in het vooruitgangsdenken van de Verlichting. De
rede blijkt niet in staat om een moraal te leveren die geschikt is voor de
wereld waarin wij leven.
De ondergang van de Verlichting bracht het vertrouwen in universele waarheidscriteria (zoals de rede) in diskrediet. Hierdoor begon relativisme en pluralisme te bloeien. Hiermee hebben we gelijk het voornaamste kenmerk van het postmodernisme te pakken. Zij is namelijk bij voorbaat relativistisch en pluralistisch in verband met waarheidsvragen.
Dit roept nogal
wat vragen op voor het christendom. Niemand kan beweren de waarheid in pacht te
hebben, want binnen het postmodernisme zijn alle waarheidsaanspraken even
geldig. Alle godsdiensten komen daarmee op één lijn te liggen.
Wanneer is iets
dan waar?
Het lijkt erop dat iets waar is, zodra er betekenis aan wordt verleend. Ik
geloof in God, ik haal er mijn kracht vandaan, dus is het voor mij waar. Een
ander kan met evenveel recht zeggen: ik geloof in het Al, mijn kracht vloeit
samen met de natuur en ik voel mij dus één met die natuur. Dit is binnen het
postmodernisme even waar. Beide inhoudelijk toch verschillende geloofssystemen
zijn waar, omdat degene die er betekenis aan verleent centraal staat en niet het
geloofssysteem zelf.
We zien dit ook
heel sterk in kerkelijk Nederland terug.
Tegenwoordig weten veel christenen niet meer goed wat ze met al die
verschillende kerkelijke tradities en leerstellingen aan moeten. Men ervaart het
niet meer als tegenstrijdig, maar voelt zich sterker dan voorheen met elkaar
verbonden. Gereformeerden, Evangelischen en Katholieken vinden elkaar bij
de EO. Op praise- en ontmoetingsavonden kom je christenjongeren van alle
signatuur tegen. Dit komt omdat men minder de nadruk op het eigen (met name
intellectuele) gelijk legt. Het is ‘uit de tijd’ om een pittige discussie te
voeren over onderwerpen als doop, ambt en toekomst. Men praat liever over
geloofservaring en geestelijke groei. Het gevoel van eenheid wordt natuurlijk
ook versterkt doordat christenen steeds meer een minderheidsgroep vormen in
Nederland.
Centraal in het postmodernisme staat dus de mens. Daarmee krijgt ook het gevoel een belangrijke plaats. Een bekende en typisch postmoderne uitspraak is: ‘het voelt goed, dus het is goed’. De sterke nadruk op het gevoel is een heel wezenlijk kenmerk voor het postmodernisme. Deze nadruk op het gevoel maakt elke vorm van zingeving subjectief.
De postmoderne
mens is hedonistisch ingesteld. Het leven is kort en eenmalig, zij heeft geen
diepere betekenis of bedoeling, dus moet eruit worden gehaald wat erin zit. Dit
gebrek aan zingevingsgevoel komt tot uiting in een nihilistische levenshouding.
De postmoderne mens leeft in een gefragmenteerde samenleving. Bovendien is zijn eigen leven vaak ook diep gefragmenteerd. Dit uit zich in het schijnbaar wegvallen van het verschil tussen werkelijkheid en schijn, feit en fictie, realiteit en fantasie, identiteit en imago. De identiteit laat zich vaak niet meer bepalen vanuit een centraal gezichtspunt. Het persoonlijke leven valt veeleer uiteen in verschillende sociale rollen (werk, gezin, kerk, sport, enz…).
Via moderne media komt dit nog duidelijker tot uitdrukking. Op bijvoorbeeld het Internet kun je geheel anoniem experimenteren met verschillende identiteiten. De min of meer duurzame identiteit maakt plaats voor een veelheid van snel wisselende imago´s [12]. Deze wisseling van realiteit en fantasie, van identiteit en imago brengt een ironische levenshouding teweeg. Met enige zelfspot wordt op hedonistische wijze van het leven genoten. Je bent wat je koopt. Dit zie je in veel jeugdsubculturen terug in de aanschaf van mobiele telefoontjes, modieuze kleding, scooters en andere trends. Postmodernisme en kapitalisme kunnen goed samenwerken, je bent wat je koopt…
Ondertussen zit er achter die zelfspot een hunkering naar authenticiteit en een schreeuw naar levensoriëntatie. Dit zijn twee aanknopingspunten waar de kerk zeker op in zou moeten spelen, juist tijdens de catechese.
9:
Brink, v.d G; Oriëntatie in de filosofie
2. Boekencentrum.
[Terug]
10:
Aardige verslagen daarvan lees je in het blad ‘Impuls; informatiebulletin voor
de catechese’ van Dec. 1999 met als thema: ‘een
eeuw catechese’.
[Terug]
11:
Brink, v.d G; Oriëntatie in de filosofie
2. Boekencentrum. en
McGrath, A; Bruggen bouwen. Kok Voorhoeve Kampen.
[Terug]
12:
A. Zijlstra, Traditie, lifestyles en de post-moderne cultuur, Amersfoort, 2001,
ongepubliceerd. p. 2
[Terug]