Peter de Graaf, De Volkskrant 18 oktober 2004
Een kind vertelt details van seksueel misbruik, maar de buurjongen ontkent en blijft vier maanden lang ontkennen. Zie hier een dilemma voor de officier van
justitie.
Op het bureau van de officier van justitie ligt het dossier Joris Rood. Joris is een jongen van 16. Breedgeschouderd. Atletisch. Maar ook verlegen en
introvert. Hij komt uit een hecht gezin. Vader werkt, moeder ook. Ze staan in de buurt bekend als sociaal en hulpvaardig. Joris is net zo. Hij heeft een
uitstekende band met zijn ouders. Hij bespreekt met hen problemen die pubers niet makkelijk met hun ouders delen. Over seksualiteit, bijvoorbeeld.
Maar ook over school: slechte cijfers en ruzies met leraren.
Enkele maanden terug deden de buren echter aangifte. Joris zou zijn buurmeisje en buurjongen hebben misbruikt. De zaak ging rollen toen het buurjongetje (5) met zijn vader in de badkamer stond. De vader verklaart dat zijn zoon hem een stomp op zijn penis gaf en zei:
“O, dat mag ik niet doen, dat is een geheimpje met Joris.”
De vader bespreekt het met zijn vrouw. Die praat ook met haar zoon en schildert de volgende scčne
“Joris is op zijn kamer op de grond gaan liggen. Hij heeft zijn broek losgemaakt en heeft tegen mijn zoon gezegd dat hij aan zijn plasser moest trekken. Hij deed voor hoe het moest. Na het trekken was hij nat geworden en het stonk. Wij begrijpen daaruit dat Joris afgetrokken moest worden.”
Justitie slaat groot alarm. Joris wordt opgepakt en meteen verhoord. Hij snapt niets van de beschuldigingen, zegt hij. Hij past al jaren op de kinderen. Veel meer dan computerspelletjes spelen en televisiekijken, doen ze niet.
Het enige seksueel getinte voorval is die keer geweest dat de buurjongen hem in zijn kruis sloeg. Joris heeft de jongen in de hoek van zijn kamer gezet en deze straf met zijn ouders besproken.
Een tweede verhoor volgt. De toon van de rechercheurs is hard. Maar Joris blijft bij zijn verhaal en ontkent opnieuw alle beschuldigingen. Als zijn ouders ’s avonds langskomen, is hij kapot.
Intussen is in de buurt bekend geworden waarvan Joris wordt verdacht. De buren zijn een eigen onderzoekje begonnen. Bij de schoolleiding hebben ze gevraagd of het gedrag van hun kinderen is veranderd. Dat kan niet anders na zo’n ervaring, stellen ze. Maar volgens de school wijst niets op ander gedrag. De twee doen heel normaal.
Ook blijven ze aanbellen bij de ouders van Joris met de vraag of ze bij hem mogen spelen. Joris is dan al voor de derde keer verhoord. Met justitie wordt overeengekomen dat hij zich tot zijn rechtszaak niet meer in de wijk laat zien en dat hij bij een familielid buiten de stad gaat wonen.
Het Openbaar Ministerie vestigt de hoop op de studioverhoren van de kinderen. Alles wordt vastgelegd en uitgetypt. De verslagen zijn zo dik als telefoonboeken. Uiteindelijk komt justitie niet verder dan een aantal vage opmerkingen van het buurjongetje over piemels en geplas. Het OM begint serieus te twijfelen aan de beschuldigingen. De officier van justitie besluit de zaak toch door te zetten.
En dus zit Joris vandaag voor de jeugdpolitierechter. Emotioneel kapot na ruim vier maanden onderzoek. Hij beantwoordt alle vragen van de rechter zorgvuldig en wacht op het oordeel van de officier.
Die pleit voor vrijspraak. En legt uit waarom hij Joris toch heeft vervolgd ondanks het magere bewijs: had hij dat niet gedaan, dan waren de buren naar het gerechtshof gestapt om alsnog vervolging af te dwingen. Zo’n beslissing laat zeker anderhalf jaar op zich wachten. “En daar schiet jij niets mee op.”
De rechter spreekt Joris vrij van alle beschuldigingen.
“Kinderen van vijf”, zegt hij, “kunnen het juist interessant vinden om over piemels en plas te praten. Het hoort bij hun ontwikkeling en het ontdekken van hun eigen sekse.”
Maar Joris is getekend:
“De rest van mijn leven draag ik een stempel mee waarvan ik niet weet hoe ik daar ooit mee moet omgaan.”
De naam van de verdachte is om privacyreden gefingeerd.