01mrt23g Geen Oedipoezen meer....
Trouw, 24 maart 2001
door Samuel de Lange 2001-03-24
De psychoanalyticus is gewend de ziel van de patiënt bloot te leggen, diens verborgen woede en verboden verlangens, maar kan hij dat ook met zijn eigen geheimen? De analytici beschermen terecht hun patiënten tegen nieuwsgierige blikken, maar ze onttrekken aldoende ook zichzelf aan elke toetsing door derden, zoals de wetenschap. De beroepsverenigingen van analytici zien als geheime genootschappen toe op hun door Sigmund Freud overgeleverde beroepscodes.
Eerder deze maand overlegden ruim tweehonderd psychoanalytici op verzoek van het Tijdschrift voor Psychoanalyse in Amsterdam over 'Wat wil de psychoanalyse niet weten?' Het was de eerste maal dat de heren (vooral, en ook overwegend middelbaar) psychoanalytici in het openbaar te biecht gingen, zei hoofdredacteur Hans Reijzer. Maar nu de wereld zich schouderophalend van de analytici afwendt, was het tijd voor zelfkritiek. Ooit waande de psychoanalyse zich de ruggengraat van de psychotherapie, nu waren nog maar 400 patiënten in den lande in analyse. Dat is nog niet één duizendste van alle psychotherapieën. Geen wonder dat het verhaal gaat dat op den duur de kostbare psychoanalyse (jarenlang, vier dagen per week) niet meer helemaal worden vergoed.
Jan Cambien, analyticus uit Antwerpen, trok zich alvast niks aan van de benarde situatie die Reijzer schetste. Bevlogen verzette hij zich tegen alle vermaan de wereld wat voorkomender te bejegenen, en tegen de pretenties van een betweterige wetenschap. Welomschreven eisen aan de opleiding, kwaliteitsbewaking van psychoanalytische praktijk waren alleen ballast en stonden de opkomst van nieuw talent maar in de weg. Alleen de therapeut en de patiënt maakten uit, in hun duet in de spreekkamer, wat goed of kwaad voor de psychoanalyse was. Het wachten was op nieuw psychoanalytisch genie, niet op bureaucratische regelgeving. De vakverenigingen met hun benepen voorschriften, altijd maar onderdanig jegens de zogenaamde wetenschap, kortwiekte het veelbelovend individu. Nee, dan de Fransman Jacques Lacan (1901-1981), een psychoanalytische durfal die het vak had verrijkt met inzichten in het wonderlijk taalgebruik van patiënten en die elke claim van buiten op de psychoanalyse had weggevaagd met de uitspraak: 'l'analyse ne s'autorise que par lui-même'. Alleen de psychoanalyse legitimeert de psychoanalyse.
Meer dan vanuit deze megalomanie sprak het slechte geweten uit wat de Amsterdamse analyticus Henk de Meij te berde bracht. Met voorbeelden van teleurgestelde en verontwaardigde patiënten liet hij zien hoe de therapeut, i.c. hijzelf, het af kon laten weten. Door teveel op het gezag van de freudiaanse doctrine te vertrouwen en te weinig op zijn eigen ogen, door zich geen rekenschap te geven van wat de patiënt bij hemzelf teweeg brengt of zich te zeer diens lot aan te trekken. ,,Je kunt ze alleen genezen als je van ze houdt'', had zijn leermeester eens gezegd. Maar dat kan te ver gaan. Een geval van overbezorgdheid was de patiënte die zich na jaren verweerde tegen de bescherming waarin de analyticus haar nam, tegen haar vader. Die was bij de Waffen-SS geweest, en zij had daar ernstig onder geleden. Toch, men kan van iemand houden die fout is geweest, had zij nu begrepen. Zo had de analyticus veiligheid geboden die niet gewenst was. Hij dient zijn beperkingen te kennen, juist als hij vervuld is van de beste bedoelingen, eindigde De Meij bescheiden.
Willem van Tilburg, hoogleraar psychiatrie aan de Vrije Universiteit, vertederde het gehoor met een verhaal over kinderen en hun favoriete jasjes. Het was hemzelf én zijn patiënten gebeurd, dat zij bij verdriet hun toevlucht zochten tot een kledingstuk. Zoals Linus van de 'Peanuts' bij zijn 'zekerheidslakentje'. Die dierbare herinneringen, verklaarde de professor nogal verrassend, waren het bewijs dat de 'gehechtheidstheorie' betere wetenschappelijke papieren heeft dan psychoanalytische stokpaardjes als 'castratieangst'. De 'gehechtheidstheorie' is de vrucht van de Engelse psychoanalyticus John Bowby (1907) die op de gevaren wees van de scheiding van moeder en kind. Van Tilburg ziet die theorie bevestigd in de neurobiologie. Daar moest de psychoanalyse het zoeken, bij zulke betrouwbare inzichten. Meer wetenschappelijk onderzoek dus, zonodig buiten de dogmatiek van de psychoanalytische verenigingen om.
De aanmoediging van de professor om de psychoanalyse vooral langs verifiëerbare wegen te ontwikkelen werd met verve tegengesproken door prof. Paul Verhaeghe uit Gent, uit dezelfde romantische traditie afkomstig als zijn landgenoot Cambien. Alweer die hooghartige afkeer van verantwoording aan derden, dit maal gelegitimeerd door Freud, die volgens professor Verhaeghe ook al niks van de benauwenissen van de wetenschap moest hebben. En Lacan had de wetenschap zelfs 'paranoia' genoemd: al dat onderzoek en toetsen van veronderstellingen was niks anders dan een neurotisch complex. De hele problematiek van 'weten of niet-weten' waar dit symposium mee zat, was eigenlijk 'oedipaal'. Zoals een jongetje zijn bedreigende vader ongenaakbaar machtig maakt in het oedipuscomplex, zo willen verontruste psychoanalytici nu een autoriteit boven zich: de wetenschap. De onderwerping aan haar alwetend gezag zou de analytici vervolgens gerust stellen. Maar de analytici moeten bedenken, aldus Verhaeghe, dat de clientèle helemaal niet wil 'weten' en geen gezag aanvaardt. Onze patiënten zijn geen Oedipoezen meer die hun vader op een voetstuk helpen, maar weifelende Hamlets die in geen zekerheid geloven. De analyticus normen voorschrijven, van wetenschappelijke of maatschappelijke zijde, legt hem en de patiënt alleen maar beperkingen op in hun delicaat contact.
De zaal bleef verstomd achter. Publiek en sprekers zochten vergeefs naar de reden voor de uiteenlopende bijdragen van de Nederlandse en Belgische sprekers. Het enige echte schot voor de boeg van de organisatoren kwam van de éminence grise van de vaderlandse psychotherapie, A. van Dantzig. Met stemverheffing zei dat hij had gehoopt wat wijzer te worden over de gevaren waarin de psychoanalyse verkeerde. Realiseerde men zich wel hoe laat het was? Hij wilde het over de lange opleiding hebben, over de omstreden duur van analyses, en over de mogelijkheden het vak maatschappelijk aantrekkelijk te maken.
En inderdaad, er was weinig praktisch te bespeuren. De Belgen achten de psychoanalyse boven alle kritiek verheven, De Meij zoekt de beterschap in brave aanbevelingen die de meesten wel kennen en professor Van Tilburg verkondigt de kracht van de wetenschap van de daken als ware het een nieuwe ontdekking.
Blijven de geheimen inderdaad het onvervreemdbaar voorrecht van de psychoanalyse, zoals Lacan c.s. wil, of zijn de mankementen aan de behandelingswijze te verhelpen met gezond verstand en wetenschap?
Misschien is het te laat, zoals van Dantzig vreesde. Freuds intellectuele boedel is zó goed verdeeld onder de psychotherapeutische goegemeente, dat voor de rechtmatige erfgenamen, de psychoanalytici, niet veel overschiet. De methodes zijn voorzover interessant naar elders doorgesijpeld, klanten en geldschieters zien dat ook buiten de psychoanalytische kerk het heil bestaat. Terugtrekken of aanpassen? Misschien is De Meij's raad om gewetensvol te blijven werken voorlopig de beste. De problemen naar buiten brengen is in ieder geval in de beste tradities van de psychoanalyse.