De Volkskrant 25 aug 1998
Rubriek: Ruituelen van de liefde,
door Annemiek Leclaire
Pieternel Dijkstra: 'Het evolutionaire doel van verliefdheid is om mensen die elkaar nauwelijks kennen tot seksueel contact te verlokken. In het lichaam wordt een opdrijvende, speed-achtige stof aangemaakt, die ervoor zorgt dat het koppel in kwestie tijdelijk zijn nuchtere reflectie verliest. Er ontstaat een haast obsessioneel verlangen zo vaak en zo dicht mogelijk bij elkaar in de buurt te zijn, een roes waarin overhaaste beslissingen worden genomen.
'Na afloop van tijd neemt de productie van deze verliefdheidsstof af. De roes ebt weg, en pas nu zien we wie de partner eigenlijk is. Ook de vervelende eigenschappen vallen ze nu goed op. Dat is het eind van wat we de attractiefase noemen. Op dit punt moeten mensen beslissen of ze met elkaar doorgaan.
'Het is de vraag hoe rationeel die keuze kan worden genomen. Het lichaam is in tussen stoffen gaan aanmaken die ertoe leiden dat de twee zich aan elkaar gaan hechten. De aanwezigheid van de ander, en zijn haar aanraking, produceert een neurotransmitter met een endorfine-achtige werking die er voor een ontspanning en veilig gevoel zorgt. Hierdoor ontstaat het vertrouwen waardoor ze een emotionele binding met elkaar durven aan te gaan. De plezierige invloed van dit chemische proces maakt het steeds moeilijker om een relatie na de ontnuchtering van de roes als nog te verbreken. Daarbij komt dat stof verslavend is. Als de geliefde ineens wegvalt, of vertrekt, kunnen er lichamelijke ontwenningenverschijnselen ontstaan, een fysiek gemis van liefde.
'Is het oogmerk van verliefdheid vreemdelingen samen te brengen, de oorspronkelijke functie van hechting is ze bij elkaar te houden. Tot omstreeks hun vierde zijn kinderen volstrekt afhankelijk van de zorg van volwassenen. Tegenwoordig hebben ze er misschien aan één genoeg, maar in vroeger tijden kon een kind meestal alleen overleven dankzij de inspanningen van zowel de man als de vrouw. Voor de instandhouding van de soort was het derhalve noodzakelijk dat het stel tenminste vier jaar bij elkaar bleef.
'Een stuk persoonlijke onafhankelijkheid wordt nu opgegeven. Daar komt de autonomie van het koppel voor terug: het "wij-gevoel". De onderlinge emotionele afhankelijkheid die ervoor ontstaat, werd de laatste decennia als problematisch gezien. Anders dan elders in de wereld, Zuid - Oost Azië bijvoorbeeld, waar een eigenschap op coöperativiteit juist wordt gewaardeerd, hecht de westerse maatschappij zeer aan zelfstandigheid, competitiviteit en individualiteit. Het feminisme deed daar nog eens een schepje bovenop: vrouwen moesten zo onafhankelijk mogelijk zien te opereren. Het solitaire gedrag van kinderen die zich niet goed konden binden, die zich vanwege een storing in de hechting met de moeder afwijzend en gesloten opstelden, werd daarom als aanbevelingswaardig beschouwd. Ze hadden hen weerbaarder maken dan kinderen die zich wel lieten beïnvloeden door het gedrag van anderen.
'Op die gedachte zijn we snel teruggekomen. Mensen die zich niet of nauwelijks aan een ander kunnen binden, kennen weliswaar die soms zo pijnlijke emotionele afhankelijkheid niet, maar daar moeten ze ook en prijs voor betalen. Ze houden meer spanningen vast, en betuigen zich uiteindelijk eenzamer. Dat de hechtingsvaardigheden ontbreken, betekent niet dat er geen hunkering is.'
Pieternel Dijkstra is als sociaal-psychologe verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.