Trouw 2004-01-27
Een tijdens therapie bovengekomen herinnering aan seksueel misbruik tijdens de jeugd kan nooit gelden als maatschappelijk of juridisch feit. Een therapeut dient zich voor de rechter te onthouden van uitspraken over de feitelijke betrouwbaarheid van een verklaring van een patiënt.
Dit is de belangrijkste conclusie van het rapport 'Omstreden herinneringen', dat vandaag door de Gezondheidsraad wordt gepubliceerd. Om het advies was in 2000 gevraagd door de toenmalige minister van volksgezondheid Borst.
De raad moest de volgende vragen zien te beantwoorden: kan iemand seksueel misbruikt worden, dat vergeten, en het zich later weer gaan herinneren? Heeft al het seksueel misbruik dat mensen zich herinneren ook werkelijk plaatsgevonden? Wat is de rol van therapeuten?
Volgens de Gezondheidsraad is het inderdaad mogelijk dat herinneringen aan traumatische gebeurtenissen, zoals incest, 'ontoegankelijk' raken om later weer te worden 'hervonden'. Naast deze 'ware' herinneringen bestaan ook fictieve herinneringen, gebaseerd op fantasie, voorstellingsvermogen, dromen, andermans verhalen of eigen belevenissen. Mensen kunnen die fictieve herinneringen als echt ervaren met alle emoties die daarbij horen.
Elke vorm van therapie stimuleert herinneringen en herinterpreteert ze, schrijft de raad. Doel is niet om de waarheid te vinden, maar om de herinneringen betekenis te geven voor de patiënt. De kans bestaat dat tijdens de therapie ook vertekende of 'nieuwe' herinneringen worden gestimuleerd. De raad vindt daarom dat therapeuten een suggestieve werkwijze moeten vermijden. Zij dienen hun cliënten van tevoren duidelijk te maken wat de functie van herinneringen tijdens een therapie is. Volgens de raad moeten de beroepsgroepen nu richtlijnen ontwikkelen hoe om te gaan met herinneringen aan traumatische jeugdervaringen.
De Werkgroep Fictieve Herinneringen is tevreden met het rapport. De werkgroep bestaat uit ouders die zich door hun kinderen ten onrechte van incest beschuldigd wisten. Wel vraagt de werkgroep zich af wat kan worden gedaan voor de honderden patiënten die zijn behandeld voor iets waaraan zij niet leden (het trauma van incest) en voor de enkele ten onrechte veroordeelde ouders.
Het advies is uiteindelijk te danken aan de activiteiten van de werkgroep. Die verweet de minister destijds te weinig te hebben gedaan om de beroepsgroepen van therapeuten tot stellingname te bewegen.
De Nationale Ombudsman stelde de werkgroep in het gelijk. Maar de minister constateerde dat binnen de beroepsgroepen geen eenstemmigheid heerste en vroeg daarom advies.