Door Gerard Ruis
OK Magazine 50, september 1994
Den bekennenden Pädophilen auf seine sexuellen -Handgreiflichkeiten
zurückzustutzen und ihn dann als Verbrecher zu brandmarken ist ungefähr so töricht wie der Versuch, die echte Pädophilie zu entsexualisieren und zu einer erzieherischen Erbaulichkeit zu stilisieren.
Rüdiger Lautmann
Rüdiger Lautmann: Die Lust am
Kind, Portrait des Pädophilen
Ingrid Klein Verlag Hamburg,
ISBN 3-89521-015-3
In discussies over de maatschappelijke acceptatie van pedofilie zijn de voorbije decennia namen als Sandfort, Brongersma of Bernard gemeengoed geworden. Aan die lijst kan in de toekomst wellicht een naam toegevoegd worden. Van Rüdiger Lautmann, professor in de sociologie aan de Universiteit van Bremen, verscheen onlangs Die Lust am Kind, Portrait des Pädophilen, de gepopulariseerde neerslag in essay-vorm van het eerste Duitstalige project waarin de socio-seksuele kanten van pedofilie empirisch onderzocht werden.
Voor zijn onderzoek interviewde Lautmann en zijn team zestig pedofielen, waarbij het verbindende criterium 'het houden van kinderen onder de 14 jaar' was. Daarnaast waren er informele contacten met andere pedofielen en kreeg het onderzoeksteam inzage in de notities van sommigen onder hen.
De gesprekspartners waren vrijwel uitsluitend mannen. De oorspronkelijke bedoeling om ook pedofiele vrouwen in het onderzoek te betrekken, moest bij gebrek aan vrouwelijke gesprekspartners in de loop van het onderzoek opgegeven worden. Van de mannelijke gesprekspartners hield tweederde van jongens, eenderde van meisjes, terwijl slechts enkelen zich voor beide geslachten interesseerden. Het contact met de gesprekspartners kwam tot stand enerzijds via lokale belangengroepen (de zogenaamde Emanzipationsgruppen), anderzijds door contactadvertenties in stadsbladen en FKK-tijdschriften. De bedoeling was duidelijk niet om zich op pedofielen met een gerechtelijk of psychiatrisch verleden te concentreren. Net zo min behoorden incest of seksueel misbruik tot het onderwerp van onderzoek.
Lautmann definieert een relatie tussen een volwassene en een kind in engere zin als pedofiel, wanneer ze door gevoelens van liefde gedragen wordt en langs de kant van de volwassene seksueel verlangen inhoudt. In tegenstelling tot de twee onderzoeken van Sandfort in het begin van de jaren tachtig stelt hij dan ook de volwassene en niet de jongere partner centraal. Tenslotte zijn het de wensen en het gedrag van de volwassene die een pedoseksuele situatie opbouwen.
Op basis van de drieledige typologie van Raymond A. Knight maakt Lautmann een onderscheid russen 'echte pedofielen' aan de ene kant en 'daders' aan de andere kant (bij de laatste groep wordt dan weer een onderscheid gemaakt russen daders waarbij het kind de plaats inneemt van de ontoegankelijke volwassene en agressief-sadistische daders die om pathologische redenen geweld uitoefenen). Zijn onderzoek beperkt zich tot de echte pedofielen, die hij als volgt definieert: in het algemeen geïnteresseerd in sociale contacten met kinderen, daarbij inbegrepen een seksueel aspect. Hij schat dat 5% van de pedoseksueel actieve mannen tot deze groep gerekend moet worden.
Lautmann stelt, dat wanneer pedofilie een erotisch-seksuele voorkeur is, deze voorkeur zich dwingend zal melden en aan de oppervlakte komen. Er bestaan volwassenen die op erotisch vlak aan kinderen de voorkeur geven. Hun begeren richt zich vaak zelfs uitsluitend op kinderen. In zoverre kan van een stabiel verankerde pedofiele oriëntering gesproken worden. De bedoeling van het onderzoek was de ervaringen en wensen van dergelijke pedofielen te onderzoeken. Lautmann vindt daarbij het instrument van het intensieve interview nodig, omdat autobiografische teksten volgens hem in dit opzicht vaak weinig aanschouwelijk materiaal leveren.
In zijn zoektocht naar een verklaring voor het pedofiele verlangen geeft hij drie belangrijke argumenten. Op de eerste plaats is er het wezen van het kind. Pedofielen erotiseren niet het 'onaffe' in het kind, maar beschouwen het als een wezen met een eigen aard. De oprechtheid en de directheid van kinderen maken hen in de ogen van pedofielen tot liefdevollere partners dan volwassenen. In dit opzicht valt pedofilie gelijk te stellen met de fascinatie voor het oorspronkelijke. Het wezen van het kind wordt als belangrijker ingeschat dan het uiterlijk. Het kind hoeft niet noodzakelijk mooi te zijn, zolang het maar een goed karakter heeft. De mogelijke discrepantie tussen uiterlijk en karakter wordt alleen door jongensliefhebbers als problematisch ervaren. Vooral de aanblik van een fraai jongensgezicht zou hen in tweestrijd brengen, vermits het gezicht zowel een esthetisch genoegen oplevert, maar (soms tegengesteld aan dat genoegen) heel wat over het karakter prijsgeeft.
Een tweede verklaring voor het pedofiele verlangen ligt in de aard van het kinderlijke lichaam. De diversiteit zowel in de lichaamsbouw van kinderen als in de wensdromen van volwassenen maakt dat bij de beschrijving van het ideale kind bepaalde lichaamskenmerken steeds weer voorkomen, waarbij ze dit in verschillende combinaties en met diverse intensiteit doen. De breedte van het palet aan mogelijkheden die dit geeft, verleidt Lautmann tot de uitspraak, dat de pedofiel die nooit een bij hem passend kind zal ontmoeten niet bestaat. De argumenten waarmee de lichamelijke aantrekkelijkheid van kinderen verklaard worden (hoofdhaar, huid, stem, ...) zijn doorgaans niet pedotypisch. De enige uitzondering daarop vormt het belang dat aan het ontbreken van schaamhaar gehecht wordt.
Tenslotte geeft Lautmann de erotisering van de overgang naar volwassenheid als derde verklaring voor het pedofiele verlangen. Pedofiele relaties zijn door de ontwikkeling van het kind voortdurend aan verandering onderhevig. Precies in het gevoel 'onderweg' te zijn ligt een reden voor de pedofiele fascinatie. De fascinatie van de overgang is het sterkst in het begin en tijdens het verloop van de puberteit. Het feit dat het kind zich in deze fase bevindt, is voor heel wat pedofielen een belangrijke reden om seksualiteit als bestanddeel van de relatie te accepteren. Het kind mag immers geen gevoelens of ervaringen opgedrongen worden, maar behoort ze vanuit zijn eigen biografie al te kennen. Seks met prepuberale kinderen kent onder de geïnterviewde pedofielen dan ook een eerder geringe acceptatie en wordt door sommigen onder hen als seksueel misbruik bestempeld.
De voorstelling van het kind als een geslachtsneutraal wezen ('een produkt van de manier waarop kinderen de voorbije 200 jaar in literatuur en media geportretteerd werden') leidt tot de veronderstelling, dat pedofilie niet alleen de grenzen tussen generaties, maar ook tussen mannelijk en vrouwelijk overschrijdt. De gesprekspartners van Lautmann weerleggen die these: ze zien het kind wel degelijk als een wezen met een mannelijk of vrouwelijk geslacht. Daarbij benadrukken ze doorgaans een duidelijke voorkeur voor jongens of meisjes.
Slechts drie geïnterviewden geven aan biseksueel te zijn. Hun ervaringen met kinderen zijn echter gering, de pedofiele geaardheid wordt als problematisch ervaren en verder hebben ze seksuele contacten met volwassenen. Lautmann noemt hun seksualiteit ongestructureerd en waarschuwt voor generalisatie op basis van hun getuigenissen. Ben overtuigender vorm van biseksualiteit noemt Lautmann de liefhebber van jongens die niettemin geringe ervaringen met meisjes heeft. De voorkeur voor een bepaald geslacht ligt weliswaar vast, maar de tijdelijke interesse voor het andere geslacht wordt als een alternatief avontuur ervaren.
De duidelijke voorkeur voor jongens of meisjes is doorgaans gebaseerd op de respectievelijke typische eigenschappen. Jongens worden gewaardeerd vanwege het jongensachtige in hun karakter, meisjes vanwege het meisjesachtige. Kruisbestuivingen (de jongen wordt bijvoorbeeld wegens zijn vrouwelijke karaktertrekken bemind) lieert Lautmann o.a. met de ontbrekende zekerheid over de eigen pedofiele geaardheid.
De jongens worden door pedofielen eerder op basis van hun gedrag beschreven, de meisjes op basis van hun uiterlijk. In zoverre bewegen de wensvoorstellingen van pedofielen zich in bestaande clichés: de jongen als stoere veroveraar (type bengel), het meisje als bevallig esthetisch genoegen (type engelengezicht).
Pedofielen vrijen soms met volwassenen. De functie van dergelijke 'normale' seksuele relaties in hun leven is vrij gevarieerd. Ze laat zich niet tot een noemer reduceren. Bij geen enkele gesprekspartner kon Lautmann echter vaststellen, dat de neiging tot volwassenen sterker was dan de neiging tot kinderen. Niet weinig pedofielen geven zelfs toe, dat ze niet tot een seksuele relatie met een volwassene in staat zijn. Ze ervaren seksualiteit met volwassenen als een ritueel gebeuren: te mechanisch en te zeer gericht op het bekomen van een orgasme. Seksualiteit met een kind wordt daarentegen als een spel vol met spannende en tedere momenten beschouwd. Opvallend is verder de dominante positie van heteroseksualiteit in de contacten met volwassenen, zelfs bij jongensliefhebbers. Lautmann concludeert in dit verband dan ook, dat pedofilie als neiging en heteroseksualiteit als plicht hier hand in hand gaan.
Lautmann erkent dat pedofiele relaties een wederzijds karakter kunnen hebben, maar hij aanvaardt niet, dat ze op gelijkheid van gevoelens gebaseerd zijn. Zelfs indien het waar is, dat mannen van jongens houden en jongens van mannen, dan is datgene wat de oudere partner voor de jongere voelt wezenlijk verschillend van datgene wat de jongere voor de oudere voelt. Voor Lautmann komt hier een ethisch dilemma uit voort: hoe kan hij (en mag hij dat überhaupt!) een bepaalde vorm van seksualiteit beschrijven, die door een zo kras machtsverschil bepaald wordt?
Tegen de achtergrond van vijf theoretische standpunten vergelijkt Lautmann de opvattingen van de geïnterviewde pedofielen met de gangbare wetenschappelijke theorieën (waarbij grafweg gesteld ongelijkheid doorgaans de bepalende factor is om pedofilie ontoelaatbaar te vinden, alhoewel het psychoanalytisch-biografische denken een gedifferentieerder beeld geeft). Bij deze vergelijking stelt Lautmann de nodige overeenkomsten vast. Zijn gesprekspartners vinden bijvoorbeeld ook dat seks met kinderen onder een bepaalde leeftijd niet kan. Ze zijn zich niet alleen van de ongelijkheid van gevoelens bewust (een probleem dat bij meisjesliefhebbers door het geslachtsverschil nog groter is), maar ook van de verschillen in seksuele beleving. Precies in de ongelijkheid ligt voor heel wat pedofielen (volgens Lautmann waarschijnlijk zelfs voor de meeste) een reden om het seksuele aspect uit te sluiten.
Er bestaan echter relaties waarin seksualiteit een rol speelt. Lautmann stelt echter, dat bepaalde seksuele reacties, zelfmanipulaties en interacties van kinderen niet met gelijkaardige handelingen van volwassenen gelijkgesteld mogen worden. Ze zijn weliswaar seksueel, maar van een andere aard. Elders verklaart hij, dat er naast een verschil in seksuele identiteit ook een verschil in interpretatie bestaat. Het kind zal de seksuele zijde van een relatie anders interpreteren dan de volwassene.
De seksuele bekwaamheid van het kind is afhankelijk van de bereikte ontwikkelingsstand, waarbij het kind door boodschappen uit zijn omgeving stapsgewijs bijleert. Lautmann beklaagt, dat deze seksuele socialisatie zo systeemloos verloopt. Precies in het ontbreken van een rationele seksuele socialisatie, ziet hij een reden voor het taboekarakter van seksualiteit tussen kinderen en volwassenen.
Hoe definiëren de volwassenen nu het gedrag van de kinderen op momenten dat seksualiteit een rol speelt? Bij de beantwoording van deze vraag wordt Lautmann voorzichtig. Door de aard van het onderzoek is hij immers afhankelijk van de uitspraken van de volwassenen, hetgeen het gevaar van projectie van hun kant inhoudt. Lautmann acht dit gevaar echter beperkt: de volwassenen spreken immers op basis van beleefde feiten en niet vanuit hypothetische wensdromen. Daarnaast kenmerkt de geïnterviewde pedofielen, dat ze tot op een bepaalde hoogte de wereld van het kind kunnen invoelen. Ze proberen de wereld vanuit het standpunt van de jongere partner met de nodige opmerkzaamheid te betrachten. In zoverre is het kind niet uitsluitend een object, maar wordt het steeds ook als een seksueel subject gezien.
Hoe zien de definities van gedrag er nu precies uit? De uitspraken zijn dermate veelvuldig en gevarieerd, dat een overzicht in sleutelwoorden moet volstaan:
nieuwsgierigheid, | |
ontdekken, | |
uitproberen, | |
zich aan het lichaam van een ander stimuleren, | |
met geslachtsorganen spelen, | |
in de aanwezigheid van anderen masturberen, | |
met vuur spelen (figuurlijk bedoeld), | |
de oudere partner uitdagen, | |
met een sterke vriend samenzijn, | |
een vriend exclusief bezitten, | |
door een ander gestimuleerd willen worden, | |
passief of stil genieten, | |
de macho uithangen. |
Gedrag dat echter ook vernoemd wordt:
seksuele handelingen afwijzen en wegblijven (als ultiem middel om een relatie te beëindigen). |
De rechtvaardiging van pedofilie als seksuele vorm bestaat erin, dat er ondanks de verschillen tussen kind en volwassene (denk aan het verschil in seksualiteit en in interpretatie van bepaalde handelingen) toch het vermogen bestaat een situatie te creëren, waarin beiden zich (elk op zijn niveau) kunnen terugvinden en waarbij geen van beiden achteraf de situatie betreurt. De vraag blijft echter of een dergelijke situatie überhaupt mogelijk is. Daarbij wijst Lautmann op de verantwoordelijkheid die de volwassene draagt. Zijn uitgangsvraag luidt dan ook of de voornemens van een pedofiele man van dien aard zijn, dat met de behoeften en de mogelijkheden van het kind in hoge mate rekening gehouden wordt.
Met de nodige terughoudendheid behandelt hij twee soorten uitspraken:
de volwassene die beweert door het kind verleid te zijn enerzijds ('het gaat te ver om het kind een voortdurende interesse aan seksueel beleven toe te schrijven'); en | |
de volwassene die beweert, dat er enkel volgens de wensen van het kind iets seksueels gedaan werd anderzijds ('het kan zijn dat hier het begeren verplaatst wordt, om over het eigen begeren niet te hoeven spreken'). |
Lautmann stelt, dat de seksualisering van de relatie steeds door de volwassene geïnitieerd wordt. Dat gebeurt echter binnen de grenzen van datgene wat het kind toelaat en waartoe het bereid is. Opnieuw komt hij tot de conclusie: de pedofiel behandelt het kind niet als object van een seksuele handeling, maar als subject.
Hoe volwassene en kind tot een consensus komen, valt niet op een eenvoudige noemer terug te brengen. Reeds het uitgangspunt kan verschillend zijn: verwacht de volwassene een uitdrukkelijke toestemming van het kind of stelt hij zich met het uitblijven van een afwijzing tevreden?
Lautmann noemt drie wijzen waarop de consensus tot stand kan komen:
expliciet, | |
non-verbaal en | |
intuïtief. | |
Expliciet betekent, dat de volwassene het kind direct de vraag stelt, of het wil. | |
Non-verbaal komt het vaakst voor. De volwassene vergewist zich (voornamelijk via de ogen) van het welbevinden van het kind. | |
De intuïtieve wijze (het gevoel hebben dat het wel of niet kan) houdt het gevaar in, dat de autonomie van het kind niet gerespecteerd wordt, wanneer intuïtief besloten wordt dat het kan, terwijl dit niet zo is. |
De toestemming van het kind kan onmiddellijk of vrij snel tot stand komen. Meestal geven pedofielen zich echter de nodige tijd: 'niet het kind is te jong voor een seksueel tegemoet treden, maar de relatie tot het kind.'
De toestemming van het kind kan tot drie beslissingen teruggebracht worden:
vindt seksualiteit plaats of niet, | |
welke handelingen zijn toelaatbaar aan het lichaam van het kind, en | |
tot welke handelingen aan het lichaam van de volwassene is het kind bereid? |
Massieve seksuele praktijken worden daarbij doorgaans als niet-toelaatbaar beschouwd. Verder zijn pedofielen zich meestal van de problematische aanwezigheid van hun eigen lichaam bewust. Kinderen genieten dan wel van hun eigen seksualiteit, maar het interesseert hen minder de oudere partner lichamelijke lust te bezorgen. De consensus vraagt, dat de oudere partner dit aanvaardt.
Over het algemeen dicht Lautmann de geïnterviewde pedofielen een grote bereidheid toe om op een zorgvuldige manier zich om de toestemming van het kind te bemoeien en om een afwijzing door het kind met de nodige ernst te respecteren. Hij vindt zelfs, dat heel wat heteroseksuele mannen een dergelijke bereidheid tot consensus niet zou misstaan.
Toch zijn er ook grensgevallen, waarin de volwassene ten opzichte van het kind een gedrag vertoont, dat meerduidig beoordeeld kan worden of dat zelfs eenduidig onaanvaardbaar is.
Wat gebeurt er nu precies op seksueel vlak tussen de jongere en oudere partner? Bij de meeste pedofielen gebeurt er genitaal niets, maar het kan natuurlijk ook anders. In dat geval kan vrijwel elke courante seksuele handeling voorkomen, zij het dat het hele gebeuren doorgaans minder dramatisch is dan gedacht wordt. Extreme praktijken (vuistneuken of SM-toestanden bijvoorbeeld) komen alleszins niet voor.
De scala aan mogelijkheden reikt van geseksualiseerde spelletjes over manueel of oraal contact tot geslachtsgemeenschap. Daarbij neemt de bereidheid van de volwassenen om dergelijke praktijken aan te gaan in dezelfde volgorde af. Opnieuw is het beeld echter gedifferentieerd: het feit bijvoorbeeld, dat de meerderheid van de geïnterviewden anaal contact met jongens afwijst, sluit niet uit, dat het uitzonderlijk toch voorkomt. Opvallend is verder, dat (tegen de 'normale' voorstelling in, dat seksualiteit iets met de verbinding van penis en vagina te maken heeft) ook het overwegende deel van de mannen die van meisjes houden, geslachtsgemeenschap uitsluiten.
En de lustbevrediging van de volwassene? De traditionele opvatting dat de beide partners samen moeten klaarkomen (Lautmann spreekt over de terreur van het onvoorwaardelijk samen moeten klaarkomen) gaat in het geval van pedofilie doorgaans niet op. Geslachtsgemeenschap is immers eerder uitzonderlijk, verder blijft het kind als partner meestal passief. De aanwezigheid van het kind is een bepalende lustfactor, maar de lustbevrediging (door de mannen als hun eigen verantwoordelijkheid ervaren) gebeurt niet zelden pas, wanneer het samenzijn met het kind al beëindigd is.
In het laatste hoofdstuk gaat Lautmann in op de historisch-sociale constructie van de pedofilie. Daartoe behoort o.a. de vraag. of er zoiets als een pedofiele identiteit bestaat. Lautmann stelt, dat pedofilie in engere zin aan het idee van een seksuele identiteit beantwoordt. De geïnterviewde mannen hebben het idee van een erotisch-seksuele relatie voor ogen en ze proberen deze voorstelling in zoverre de omstandigheden het toelaten ook te verwezenlijken.
Lautmann vindt het onzinnig om over homo- of heteroseksuele pedofilie te spreken. De begrippen homo- en heteroseksualiteit reserveert hij voor relaties tussen volwassenen, ook al omdat achter pedofilie enerzijds en homo- of heteroseksualiteit anderzijds totaal verschillende fenomenen schuilgaan.
De identificatie met de pedofiele identiteit (dikwijls gepaard met een flinke portie zelfbewustzijn) is bij jongensliefhebbers meer uitgesproken dan bij meisjesliefhebbers. Die laatste groep spreekt weliswaar over pedofiele ervaringen, maar niet over hun eigen pedoseksualisering. Meisjesliefhebbers hebben het ook moeilijker met hun eigen handelen.
Het verlangen naar kinderen is gebonden aan een ethiek: een reeks van voorschriften die toelaten het eigen handelen ten opzichte van het kind te beoordelen. Lautmann vindt dit opmerkelijk: er bestaat immers geen instantie die op dit vlak hulp biedt en het maatschappelijk ter zijde schuiven van pedofielen laat eerder een algemene ongebondenheid vermoeden. Precies in het onderlijnen van een ethiek is een belangrijke taak voor zelfhulporganisaties weggelegd. Het bestaan van een ethiek laat de sprekers van dergelijke organisaties immers toe een verlangen te rechtvaardigen, dat op het eerste zicht schijnbaar rechtstreeks naar de verdoemenis leidt. Op die manier opent zich een uitweg voor hen, die aan hun eigen neiging moreel dreigen te vertwijfelen. Het bestaan van een ethiek toont in ieder geval aan, dat pedofilie het (tenminste in dit. opzicht) heel wat verder geschopt heeft, dan bepaalde andere vormen van seksualiteit.
Tot hier de feiten. Ik heb geprobeerd de inhoud zo eenvoudig mogelijk weer te geven, zodat ook de lezer die niet door enige wetenschappelijke vorming gehinderd wordt, het verhaal kan volgen. De tekst in Lautmann's boek is op bepaalde momenten flink ingewikkelder, waarbij het soms nogal ontoegankelijke Duits de leesbaarheid verder niet echt bevordert. Daar staat dan weer tegenover, dat het boek heel wat getuigenissen van de geïnterviewde mannen bevat, zodat een aanschaf zich alsnog kan lonen.
Het is wellicht tekenend voor de dominante positie van de misbruikfiguur, dat ik me bij het lezen van dit boek af en toe knap ongemakkelijk gevoeld heb. Naarmate het verhaal vorderde, betrapte ik me op een toenemende argwaan, wanneer de pedofiel de zoveelste positieve eigenschap toegedicht werd. Strookte dat positivisme wel met mijn eigen observaties? Waarschijnlijk vraagt de genuanceerd-positieve kijk op pedofilie die hier gepresenteerd wordt bij de lezer om gewenning. In mijn geval heb ik in elk geval moeten vaststellen, dat de eeuwige associatie van pedofilie met seksueel misbruik me blijkbaar tegen wil en dank meer geconditioneerd heeft, dan me lief is.
Dat neemt niet weg, dat Lautmann's boek in de zondvloed van misbruikliteratuur een zeldzaam moment van verademing biedt. Des te belangrijker is het, dit moment op de juiste manier te koesteren. Het zou weinig zinvol zijn, om van dit boek op de meest platte manier een nieuwe pedo-bijbel te maken, waarmee te pas en te onpas gezwaaid wordt. Lautmann geeft in zijn boek zelf aan, hoe het gedrag van bepaalde zichzelf verdedigende pedogroepen in het verleden wetenschappelijke arbeid bemoeilijkt heeft. Met de nodige zorgvuldigheid kunnen we hem dat lot besparen.
Tenslotte tonen de resultaten van dit onderzoek aan, dat het krachtigste argument in het streven naar de acceptatie van pedofilie wellicht de rijkdom aan menselijke verscheidenheid onder de pedofielen zelf is. Wat fascineert is hoe elk individu op zijn manier zich over de schaduw van angst en schaamte heen zet en tastend en zoekend tegen de maatschappelijke norm in aan zijn liefde voor kinderen gestalte probeert te geven. Een klare kijk op dergelijke levenslopen lijkt me een uitstekend middel om heel wat vooroordelen te ontmaskeren. In zoverre kan Lautmann's raad enkel maar ter harte genomen worden: 'pedofielen moeten zich meer openen, willen ze minder verwenst worden'.
Gerard Ruis
Rüdiger Lautmann: Die Lust am
Kind, Portrait des Pädophilen
Ingrid Klein Verlag Hamburg,
ISBN 3-89521-015-3