Start Omhoog

De macht van het woord

Politicoloog analyseert pedofilie-discussie

Marc van Bijsterveldt, OK # 21, september 1989

De wetenschappelijke bestudering van het verschijnsel pedofilie behoort vooral tot het domein van de psychiatrie en psychologie en natuurlijk de criminologie. Nu heeft zich
ook een politicoloog bij de gelederen geschaard. Als één der laatste zg. oude-stijlers (studenten van vóór het Deetman-epoque) van de Vrije Universiteit schreef Martin Maassen een scriptie met de titel PEDOFILIE IN DE MEDIA. Hij werd er doctorandus mee.

Volgens de ondertitel beoogt de schrijver met zijn werkstuk een analyse te geven van het gebruik van semantische strategieën in de pedofilie-discussie tussen 1984 en 1989. Martin Maassen definieert het begrip 'semantische strategie' als het door een spreker hanteren van het middel 'woordkeuze' ten einde de toegesprokene(n) van iets te overtuigen. Ofwel: met wat voor taalkundige slimmigheden beïnvloeden de discussianten de publieke opinie over het heikele onderwerp pedofilie?

Nauwelijks tien jaar geleden kropen pedofielen uit de kast en deze leden van een met taboes omgeven seksuele minderheidsgroep werden in de media welwillend geportretteerd. Ook in de strafrechtelijke sfeer leek de bevrijding nabij te komen: art. 247 W.v.Sr. werd steeds minder gehanteerd door vervolgers en straffers. Maar, zo constateert Martin Maassen, in 1985 keert het tij. Het vervolgingsbeleid trekt aan (zie tabel) en van de politieke wil om de zedelijkheidsparagrafen van het Wetboek van Strafrecht te herzien blijkt uiteindelijk -althans bij de regering niet veel over te zijn. Hoe is nu de publieke discussie vanaf 'het omslagpunt 1985' verlopen en in hoeverre hebben door actoren gehanteerde semantische strategieën dat verloop bepaald? -  zo stelt Maassen zich de vraag. 

De beantwoording leidt hij in met een reconstructie van enkele 'markante cases' die de lezer van dit periodiek niet onbekend zullen zijn. Achtereenvolgens zijn dat 

de zaak van de Rotterdamse woongroep, 

Korthals Altes' non-voorstel tot decriminalisering van erotische relaties van 12tot 16-jarigen, 

de COC-petitie, 

Oude Pekela, 

de kinderpornojacht van De Wit c.s. en 

het uiteindelijke wetsvoorstel 'zware zedendelicten' van Korthals Altes.

Om de spanning erin te houden, geeft de schrijver aan dat hij in een later hoofdstuk de 'semantische lading c.q . strategie' in de gebeurtenissen zal analyseren. Voor hij dat doet, geeft hij een uiteenetting van het begrippenapparaat uit de 'politico-semantiek' waarmee hij de feiten te lijf wil gaan. 

Martin Maassen is erin geslaagd om zonder veelomhaal van woorden een duidelijke schets te geven van het theoretisch kader waarmee hij werkt. Het politicologisch jargon wordt adequaat gei1lustreerd met voorbeelden die niet ver van het bed van de modale krantenlezer staan. 

Taal speelt in het denken van de mens een centrale rol. Over de vraag in welke verhoudingtaal en denken tot elkaar staan bestaan verschillende opvattingen. Wie gelooft in semantische strategieën, bevindt zich in het kamp der 

linguïstisch relativisten. Deze theoretici gaan er vanuit dat taal het denken beperkt; over zaken waar geen woorden voor zijn, wordt niet gedacht. Wie er dus in slaagt de betekenis van woorden te manipuleren, beïnvloedt de ervaring van de werkelijkheid door de gebruikers van een taal. 

De linguïstisch universalisten benadrukken daarentegen het vermogen van de mens om taal te creëren: 'als iets gedacht moet worden, dan zullen de woorden ervoor gevonden worden'. 

Zoals zo vaak ligt de waarheid ergens in het midden. In de discussies die Martin Maassen analyseerde, is echter meer voedsel voor de relativistische opvatting te vinden. 

Belangrijke begrippen zijn de 'intensie' van een woord (niet te verwarren met de intentie van een spreker) en de 'extensie'. 

Met de intensie wordt de betekenis van een woord bedoeld, bijvoorbeeld 'wat betekent de term liberaal'. 

Met de extensie wordt aangegeven in welk geval de term correct kan worden toegepast, bijvoorbeeld 'mag de VV D 'liberaal' worden genoemd'. 

Een ander belangrijk onderscheid is dat tussen 'denotatie' en 'connotatie'. 

De denotatie van een woord is zijn standaardbetekenis, zoals je die in een woordenboek aantreft. 

De connotatie is de bijbetekenis van een term en die kan per persoon nogal verschillen. Een pedofiel is voor de één een kinderlokker terwijl hij voor de ander veeleer een superpedagoog is.

Bij de uitwerking van het begrip semantische strategie volgt Martin Maassen de Amerikaan G. Leech. 

De eerste hoofdvorm van semantische strategie is het zg. associative engineering. In een discussie wordt dikwijls de nadruk gelegd op de connotatieve betekenis van woorden. Zo zijn in de pedofilie-discussie 'snauwwoorden' zoals 'ontucht' te horen; het is niet van belang wat dat woord nu precies betekent, het gaat vooral om het negatieve gevoel dat bij de term past. 

Bij de tweede hoofdvorm van semantische strategie wordt gemanipuleerd met de woordintensies en -extensies. Hiervoor gebruikt Leech de term conceptual engineering.

Een eerste vorm van conceptual engineering is de extensionalisering van een intensioneel conflict, ofwel het presenteren van een betekenisconflict als een toepassingsconflict. 

Rotterdam startte de Officier van Justitie de vervolging van 'ontucht' in de woongroep zonder de term te definiëren. De OvJ verdedigde de vervolgbaarheid op grond van zijn toepassing van de term ontucht. Hij nam zo een voorschot op de discussie door de vraag naar de intensie van 'ontucht' niet te stellen. De woongroep ( en velen met hen) gaf echter een geheel andere betekenis aan wat er in de omgang met hun kinderen gebeurde en noemde het 'vrije seksuele opvoeding'. 

Een andere vorm van conceptual engineering behelst de verandering van de intensie van een woord. Duidelijk komt dat naar voren in de verwikkelingen rond het kinderpornodebat. De wettekst spreekt van 'afbeelding van een seksuele gedraging'. Korthals Altes gaf in de Kamer aan dat hij niet geloofde dat een Nederlandse rechter daar gewone blootplaatjes onder zou laten vallen. De nijvere OvJ De Wit stelde voor de term 'seksuele gedraging' op te rekken tot soloplaatjes met poses die zinneprikkeIend beoogden te zijn. Zijn mannebroeders namen de suggestie van harte over en de nieuwe intensie is inmiddels al in rechterlijke uitspraken bevestigd, zoals MARTIJN met de Pojkart-kalender heeft mogen ondervinden. 

Naast de door Leech omschreven strategieën haalt Martin Maassen nog een belangrijke beïnvloed er aan: de mythevorming. Of de Pekelder clowns daadwerkelijk een mythische verschijning waren laat de schrijver - wetenschappelijk verantwoord - in het midden, maar zolang het tegendeel niet bewezen is, houdt hij de hypothese voor waar dat de clowns niet bestaan hebben. 

Volgens Martin Maassen zijn drie veranderingen in de publieke discussie terug te voeren op door actoren gehanteerde semantische strategieën. Allereerst constateert hij 'een opmerkelijke rehabilitatie van het snauwwoord 'ontucht'. Steeds weer wordt dat woord door het Openbaar Ministerie gelanceerd in verband met uiteenlopende zedenzaken en Korthals Altes besluit in zijn uiteindelijke wetsvoorstel de term toch maar te laten staan. 

De intensie van het woord bljft vaag en de negatieve associatie van 'onmaatschappelijkheid' doet de rest. 

Een tweede gevolgtrekking betreft de intensieverandering van het begrip 'kinderporno', zoals hierboven al is aangegeven. 'De aanpak van (vermeende) 'kinderporno' is verworden tot een nieuw instrument om de 'pedofiel' te vervolgen,' zo meent de schnjver. 

Tenslotte concludeert hij dat er sprake is van een 'wedergeboorte van het onmaatschappelijke vijandbeeld'. 

'Een 'outgroup' {Pekelder clowns of Rotterdamse extremisten, MvB) maakt zich schuldig aan 'onmaatschappelijk gedrag' en dient door een krachtdadige overheid te worden aangepakt. Zulks gebeurt semantisch-strategisch volgens de lijnen van de mythevorming.'

Tijdens de semi-openbare verdediging van zijn scriptie ten overstaan van drie geleerde heren, werd de jonge doctorandus te verstaan gegeven dat hij soms wellicht te veel kwade wil vermoedde bij de door hem gekritiseerde actoren. Waar emoties oplaaien roepen mensen wel meer dingen die ze bij nader inzien anders zouden formuleren. 

Wie speurt naar semantische strategieën, stapt licht in de valkuil van de complottheorie; 'ze' zijn allemaal tegen 'ons'. Martin Maassen is er in geslaagd die valkuil te omzeilen. Waar hij strategieën ontwaart, doet hij dat weloverwogen en goed beargumenteerd. Tegelijkertijd is duidelijk dat het inhoudelijke verloop van de door de schrijver geanalyseerde pedofilie-discussie hem na aan het hart gaat. 

De tekst leest vlot, want hij is met bezieling geschreven. Af en toe slipt er een kleine onzorgvuldigheid door. Had de auteur bij de bespreking van de zaak Oude Pekela nog gesteld dat de mythe-gedachte een hypothese is, een aantal pagina's verder is die terughoudendheid verdwenen. Daar schrijft Martin Maassen: 

'In beide gevallen (Rotterdam en Oude PekeIa, MvB) bleek sprake van mythevorming.'

In een ander geval is het strategische aspect wat ver gezocht. De schrijver haalt een OvJ aan die spreekt over de 'zedelijke en lichamelijke ondergang' die de Rotterdamse woongroepkinderen zou bedreigen. Het gaat hierbij echter niet om een briljante semantische vondst van de OvJ, maar om een gangbare juridische term die in elk kinderrechterlijk rapport met betrekking tot ondertoezichtstelling te vinden is. 

De scriptie van Martin Maassen vormt een overzichtelijk commentaar op de heftige gebeurtenissen die de 'pedofilie-discussie' de afgelopen jaren hebben bepaald. Het werkstuk biedt een interessante analyse en een hoogstnoodzakelijk appel aan de 'actoren' om een 'op redelijkheidsnormen gebaseerde publieke discussie' over P. en aanverwante zaken te voeren. De scriptie zou dan ook zeker een wat bredere verspreiding verdienen .

De intensie van het woord 'doctorandus' is duidelijk: 'hij die gaat promoveren'. Meermalen besluit Martin Maassen zijn paragrafen met de spijtige mededeling dat verdere uitweiding buiten het bestek van deze scriptie valt. Wellicht heeft de jonge drs de intentie om op termijn dat s'je weg te werken.

Tabel 1
Onherroepelijke veroordelingen wegens seksuele misdrijven (in % van het totaal)

 

1950

1975

1982

1986

Openbare schennis en ontucht met minderjarigen (art. 247)

84%

51%

28%

32%

Aanranding en verkrachting

5%

31%

60%

51%

Overige seksuele misdrijven

11%

18%

12%

17%

Bron:
 - 1950-1982: J. Frenken in Frenken & Doomen, Strafbare seksualiteit, Deventer 1984, blz. 62;
 - 1986: adaptatie van CBS-gegevens

 

Tabel 2
Seksuele delicten met minderjarigen*: aangifte en beleid

Rij

 

1982

1983

1984

1985

1986

1

Ter kennis van de politie gekomen

1.116

1.063

1.352

1.540

1.482

2

Door de rechter afgedaan**

180

172

212

244

332

3

Rij 2 als % van rij 1

16,1%

16,1%

15,6%

15,8%

22,4%

4

Rij 2 per 100.000 inwoners

1,2

1,2

1,4

1,7

2,3

5

... waarvan art. 247

0,8

0,7

0,9

1,0

1,3

6

Beleidssepots

248

241

224

247

218

7

... waarvan art. 247

181

158

167

181

149

8

Verhouding rij 6 : rij 2

1,38

1,40

1,06

1,01

0,66

* Artt. 244, 245, 247 & 249
** voor het overgrote deel schuldigverklaringen.
Bron: adaptatie van CBS-gegevens

Start Omhoog