Start Omhoog

De pedante leek leest de deskundige de les

De vooroordelen en frustraties van Han Israëls

Door José Rijnaarts, in: OPZIJ, oktober 2001

In Heilige verontwaardiging haalt socioloog Han Israëls uit naar feministen, die 'altijd hebben beweerd dat incest het allerergste was wat je kon overkomen, alleen maar om aan te tonen dat mannen niet deugen'. In het bijzonder onderzoekster Nel Draijer krijgt ervan langs. Zij doet Israëld' boek af als 'een malicieus pamflet' (zie interview op blz. 30). Hoe kon dit krakkemikkige werkje ontstaan? En wat heeft Freud er eigenlijk mee te maken?

Goed nieuws van het incestfront! Seksueel kindermisbruik door verwanten is helemaal niet zo erg als alom wordt beweerd. De gevolgen voor de slachtoffers zijn nagenoeg nihil. En ze willen het vaak zelf. Tegenwoordig gaat iedereen ervan uit dat kinderen onschuldig zijn, maar veel slachtoffers verlenen wel degelijk medewerking. En ook al zou het contact niet helemaal vrijwillig zijn, de reacties van de omgeving wanneer incest aan het licht komt, berokkenen het kind hoe dan ook meer schade dan de incest zelf.

Herkent u de melodie? Een gouwe ouwe, ten gehore gebracht door socioloog Han Israëls in zijn pas verschenen boek Heilige verontwaardiging, waarin hij de feministische incestliteratuur op de korrel neemt. Dat die literatuur bol staat van de onjuistheden, is nog tot daaraan toe. Het ergste is dat Nederland zich massaal door die feministen in de luren heeft laten leggen. 

Wie zijn die giganten wier opvattingen al jaren de meningsvorming over incest domineren? Een paar buitenlandse namen: Linda Gordon, Judith Herman, Diana Russell. In Nederland: Francine Albach, Pety de Vries, José Rijnaarts, en vooral: Nel Draijer. Allemaal vrouwen. Seksuoloog Jos Frenken mag denken dat hij met al zijn boeken en artikelen, zijn werk als getuige-deskundige, zijn optredens in de media een stempel heeft gedrukt op bet incestdebat in Nederland, Israëls ziet hem niet staan. Kinderpsycholoog Wim Wolters, David FinkeIhor in de VereIlig4e Staten, je zoekt bun namen tevergeefs. Kent Israëls ben niet? Of negeert bij ben bewust? In Nova opperde bij dat de feministische heisa over incest te maken bad met de strijd tussen de seksen en voortkwam uit de behoefte mannen in een kwaad daglicht te stellen. Dat doen uiteraard alleen vrouwen.

Op bet moment waarop ik dit schrijf, beeft Israëls boek al de nodige commotie gewekt. Abram de Swaan, boogleraar sociologie, Paul SchnabeI, directeur van bet Sociaal en Cultureel Planbureau, en Jaap Fransman, voormalig divisiedirecteur van de Amsterdamse GG&GD, door de auteur als 'begeleidingscommissie' opgevoerd, lieten weten dat ze bet boek nooit onder ogen hadden gehad.

In Vrij Nederland rieden zij de burgemeester van Amsterdam, Job Cohen, dan ook af het eerste exemplaar in ontvangst te nemen. Cohen beeft dat toch gedaan. Hij heeft daarmee de indruk gewekt, en dat is tot nu toe ook de tendens van de meeste krantenberichten en een Nova-uitzending, dat het bij deze kwestie gaat om een meningsverschil tussen gelijkwaardige deskundigen, die op grond van hun kennis evenveel recht van spreken hebben. Dat beeld klopt niet. Israëls beeft zich aan bet thema incest nooit iets gelegen laten liggen. Zijn boek is bet product van een andere interesse: Freud.

De link is Freuds 'verleidingstheorie' .Deze theorie bestaat uit drie artikelen over de oorzaken van hysterie, indertijd een vooral bij vrouwen vaak voorkomende ziekte die we tegenwoordig 'psychische problemen' zouden noemen. Volgens Freud kwamen die problemen voort uit verdrongen herinneringen aan seksueel misbruik door verwanten in de vroegste jeugd. Israëls nu stelt dat incestdeskundigen het aspect van de verdringing hardnekkig verzwijgen in het standaardverhaal dat zij over Freuds verleidingstheorie hebben verspreid.

Grote lijn van dit verhaal: als jonge arts kreeg Freud regelmatig vrouwen op zijn spreekuur die hem vertelden dat ze als kind door hun vader waren verleid. Freud nam hen serieus en ontwikkelde op grond van hun ervaringen de verleidingstheorie. Onder druk van collega's, die niet geloofden dat zoveel kinderen thuis werden misbruikt, verving hij deze theorie al spoedig door de theorie van het Oedipuscomplex, die zegt dat kleine meisjes fantaseren over seks met hun vader. Daarna schreef hij verhalen van vrouwen over seksueel misbruik toe aan fantasieën, niet aan werkelijke gebeurtenissen.

Onzin, zegt Israëls over het eerste deel van dit verhaal. Er waren helemaal geen vrouwen die Freud uit zichzelf over seksueel misbruik vertelden. Hij praatte het ze aan. Kijk maar naar zijn artikel 'Over de etiologie van de hysterie' (1896), waarin hij beschrijft dat het hem de grootste moeite kostte zijn hysterische patiëntes ervan te overtuigen dat zij als kind moesten zijn misbruikt.

Israëls heeft in zekere zin gelijk. Te oordelen naar zijn teksten moet Freud inderdaad geprobeerd hebben bij somrnige patiënten herinneringen op te roepen aan gebeurtenissen die nooit hadden plaatsgevonden. Maar hij heeft ongelijk met zijn conclusie dat seksueel kindermisbruik een verzinsel van Freud was waar geen vrouw ooit uit zichzelf over verhaalde. Op diverse plaatsen in Freuds werk, ook in de verleidingstheorie zelf, staan duidelijke voorbeelden van vrouwen die dat wel degelijk deden. Juist die spontaan vertelde ervaringen moeten Freud, al dan niet terecht, op het idee hebben gebracht dat zijn hysterische patiëntes soortgelijke trauma's hadden verdrongen.

Israëls verwijt niet alleen ferninisten dat ze Freuds ideeën verkeerd weergeven. Freud zou dat ook zelf hebben gedaan. Aan het eind van zijn carrière schrijft hij, terugblikkend, dat hij vrouwen die hem vroeger vertelden over seksueel misbruik door hun vader, vóór de ontwikkeling van zijn Oedipus-theorie had geloofd. Volgens Israëls, die immers meent dat er nooit zulke verhalen zijn geweest, liegt Freud op dat moment bewust. Volgens mij denkt hij inderdaad aan wat vrouwen hem uit zichzelf hebben verteld.

Het zal mijn opponent niet overtuigen. Voor hem was Freud een charlatan, die systematisch loog en bedroog en zijn eigen beweringen achteraf verdraaide. Hij heeft die gedachte a1 eerder uiteengezet in Het geval Freud (1993). Hij vond toen weinig gehoor. Dat die miskenning hem dwarszit, blijkt uit de klacht in zijn nieuwe boek: als 'Freud-geleerde' zou bij de 'feministische collega's' herhaaldelijk op hun fouten hebben gewezen, maar dat beeft nooit geleid 'tot een correcte weergave van Freuds verleidingstheorie'. En als zij al volharden in hun ongelijk over Freud, redeneert hij vervolgens, zullen hun andere beweringen ook wel niet kloppen. 'Mijn twijfel over de geloofwaardigheid van de feministische incestliteratuur,' schrijft hij, 'is niet het gevolg van mijn kennismaking met het psychiatrisch archief van de Amsterdamse GG&GD. Die twijfel was er al eerder en beeft te maken met mijn eigenlijke specialisatie: historiscb onderzoek naar Freud.'

Kortom, de Freud-geleerde die midden jaren negentig toegang kreeg tot de archieven van de Amsterdamse GG&GD, was niet vrij van vooroordelen en frustraties. Wat moest bij in die archieven? Dat wist hij eerst zelf ook niet. Er lagen enkele honderdduizenden dossiers uit de periode 1930-1980 van de ambulante psychiatriscbe dienst (nu overgenomen door de Riaggs). Een groepje onderzoekers zou daarmee aan de slag gaan. De onderzoeksvraag was nog open.

Door tweespalt in bet team ging Israëls al snel alleen verder. Blijkens een vraaggesprek met Het Parool zat hij met de handen in bet haar. 'Het materiaal was zeer gefragmenteerd, dus ik dacht: wat te doen? Het incestthema was, eerlijk gezegd, een noodsprong. Ik dacht: kan ik mooi een aantal veronderstellingen uit de tweede feministische golf eens toetsen.' Geweldige motivering.

Het resultaat is ernaar. Wat Israëls in Heilige verontwaardiging als onderzoek presenteert, is een lachwekkend samenraapsel van simpele staafdiagrarnmetjes, onduidelijke cijfers en uit de dossiers geplukte citaten. Israëls bekeek tweeduizend dossiers van meisjes op vragen als: hoe vaak wordt seksueel misbruik gemeld? Hoe vaak gaat bet om incest? Hoe vaak werd bet meisje geloofd? 

De getallen die hij vond, waren minimaal. Dat was ook te verwachten. Incestslachtoffers kwamen vroeger nu eenmaal niet bij de GG&GD of welke instantie ook. Toch bestaat Israëls het uit die geringe cijfers de conclusie te trekken dat incest, anders dan incestdeskundigen beweren, vroeger helemaal niet in de doofpot werd gestopt, sterker nog: dat meisjes in de jaren vijftig juist eerder werden geloofd dan in de jaren tachtig. In de jaren vijftig vond bij namelijk vijf geloofwaardig geachte meldingen, in de jaren tachtig drie. Reden genoeg om de door hem gewraakte auteurs te verwijten dat ze 'het verleden dommer en slechter voorstellen dan het in werkelijkheid was'.

Je vraagt je af waar iemand die zelf zulk krakkemikkig werk aflevert de moed vandaan haalt om de vloer aan te vegen met zo'n complex, gedetailleerd en genuanceerd onderzoek als dat van Nel Draijer, die in de jaren tachtig in opdracht van de overheid onderzoek deed naar seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Misschien zat Israëls om stof verlegen toen de oogst van zijn eigen speurwerk zo mager bleek. Ondanks de grootspraak in zijn conclusies moet dat voor hem een . teleurstelling zijn geweest. 

Ironisch genoeg schrijft hij die teleurstelling over eigen onderzoeksresultaten nu juist toe aan Draijer   - een geval van projectie? Uit haar tabellen zou blijken dat de zelfstandige bijdrage van incest aan psychische klachten in het latere leven gering is. Omdat zij nu juist wilde aantonen dat incest ernstige gevolgen heeft, zou zij die bevinding uit teleurstelling in haar tekst hebben verzwegen.

Dat is aantoonbaar onwaar. Niet een maar wel tien keer vind je zowel in haar onderzoeksrapport (1988) als in haar proefschrift (1990) uitspraken als: 'Doordat affectieve verwaarIozing inherent is aan seksueel misbruik, is de afzonderlijke invloed van de misbruikervaringen zelf naar verhouding gering' (1988, p. 345). Telkens weer hamert ze erop dat de affectieve band met de ouders door incest wordt aangetast, of verder aangetast als hij al slecht was, en dat niet de incest als zodanig (de seksuele handelingen), maar de onvermijdelijk daarmee verbonden affectieve verwaarlozing van het kind de belangrijkste factor is in de ontwikkeling van latere klachten.

En wat doet Israëls? Hij negeert de vele passages in Draijers werk die hierover gaan, om haar vervolgens onder de neus te wrijven dat incestslachtoffers later meer last hebben van die slechte band met de ouders dan van de incest op zich. Hear; hear, de pedante leek die een deskundige omstandig uitlegt wat deze allang weet en zelf al honderd keer heeft verteld.

Wat mij bij Israëls nog het meest stoort is de suggestie dat incest als zodanig geen kwaad kan. Draijer onderzocht de schade op lange termijn, maar dat is maar een aspect. Zoals ik jaren geleden al schreef in mijn boek Dochters van Lot (1987), gaat het niet aan 'de ernst van een ervaring slechts te beoordelen in het licht van de gevolgen, alsof de ervaring zelf niet telt. Ook al zou incest absoluut geen gevolgen hebben voor je volwassen leven, dan nog is je jeugd verpest.' Na de constatering dat incest vooral voorkomt in gezinnen waarin toch al van alles mis is, schrijft Israëls: 'Of daar nu wel of niet incest bij zat, maakt niet veel uit.' Dat is zo'n cynische opmerking, dat hij hiermee alleen al zijn hele boek diskwalificeert.

Han Israels, Heilige verontwaardiging, uitgeverij Contact, f 49,90

Start Omhoog