00mrt25a Van Ree Koinos 25
In: KOINOS 25
Frank van Ree
In Koinos 24 ontvouwde psychiater Dr. Frank van Ree zijn visie over intieme relaties tussen jongeren en volwassenen en over criteria die goede en schadelijke contacten onderscheiden. Van verschillende kanten bereikten ons positieve reacties op dat artikel. Zowel door zijn psychiatrische praktijk als door intensieve persoonlijke contacten met de in 1998 overleden Dr. Edward Brongersma raakte Van Ree bij het onderwerp betrokken. Wat hem zorgen baart, is dat de maatschappelijke kijk op pedofiele en efebofiele relaties zo ongenuanceerd is geworden. Wij vroegen hem in een nieuwe bijdrage nader in te gaan op het ultieme taboe van deze tijd.
De woorden erotiek en seksualiteit worden veel gebruikt. Hun omschrijvingen verschillen in diverse woordenboeken, en ook wanneer men hun toepassingen in de vakliteratuur beziet. Er is vooral veel onduidelijkheid omdat men die termen vaak door elkaar gebruikt of ze zo omschrijft, dat ze elkaar overlappen. Soms tracht men het seksuele speciaal te koppelen aan bepaalde lichaamszones of organen. Maar ook dan treedt weer allerlei discussie over de begrenzing op. Ik heb ter voorkoming van onduidelijkheden en om misverstanden te vermijden een tweetal omschrijvingen geformuleerd die aangeven op welke manier ìk de beide begrippen hanteer.
Onder erotiek versta ìk de bewondering voor en het verlangen naar de lichamelijkheid van de partner. Seksualiteit noem ik het (lichamelijke) gedrag dat daaraan vorm geeft.
Erotiek wordt door velen geassocieerd met iets verhevens, waarbij ook wel gedacht wordt aan platonische verhoudingen. Zodra echter het lijfelijk-seksuele een rol speelt, gaan bij velen, zeker in onze westerse cultuur, schaamtegevoelens en schuld- en zondebesef meespelen. Seksualiteit is veelal onderworpen aan taboes.
Er bestaan, al treden er per tijdperk en cultuur variaties op, veel sekstaboes. Onder taboes versta ik verboden waarvoor rationele argumenten ontbreken of in ieder geval onvoldoende verklaring bieden. Soms betreft het bepaalde oriëntaties - bijvoorbeeld homoseksualiteit - dan weer specifieke gedragingen, zoals fellatio, anaal verkeer et cetera. Sommige ontbreken maar zelden, zoals het incesttaboe. Het overtreden van taboes gaat gepaard met schuldgevoelens, zondebesef en meer of minder angst, vooral als er duidelijke sancties op staan. Wie terugdenkt aan de eigen kinderjaren herinnert zich de verboden spelletjes, waarbij weliswaar het besef van het verboden karakter aanwezig was, maar waarbij ook genot en positieve opwinding bestonden. Inzicht in het waarom van de meeste van die verboden ontbrak. Veel ervan werd door de opvoeders betiteld als 'vies doen', 'ondeugend zijn' of smerigheid en zonde. Er zijn verschillende theorieën ontwikkeld om die taboes te verklaren. Belangrijke voorbeelden zijn de dieptepsychologische van Freud en volgelingen, en de sociologische van Parsons en latere denkers. De psychoanalytici baseerden zich bij hun empathische verklaringen vooral op de strijd tussen driftmatige impulsen ('het lustprincipe') en de beperkingen die daaraan werden opgelegd door de buitenwereld ('het realiteitsprincipe'), met name in verband met de driehoeksverhoudingen tussen ouders en kinderen (Oedipus- en Elektracomplex et cetera). De sociologische verklaringen richtten zich op de ontwikkeling van maatschappelijke spelregels in dienst van het voortbestaan van de groep van herkomst en de uitbouw van grotere groepsverbanden in dienst van het voortbestaan van de soort. Vooral voor het ontstaan van het incesttaboe werden deze theorieën van belang geacht. Waar het gaat om speciale technische taboes wordt vaak gewezen op het verband tussen de uitscheidings- en seksuele functies van het urogenitale systeem, waardoor hygiënische factoren een rol spelen. Hoe dit alles ook zij, de geschiedenis laat zien hoe taboes soms steeds verder uitgroeiden (bijvoorbeeld het incesttaboe) en met toenemende intensiteit en gruwelijkheid werden gesanctioneerd, maar in andere perioden juist weer aan kracht inboetten. Zo nam bij ons het taboe op homoseksualiteit af en verdwenen de daarop speciaal betrekking hebbende bepalingen uit ons strafrecht.
Wie zich verdiept in de thans bestaande voorschriften en spelregels op seksueel gebied stuit direct al op de moeilijkheid dat, ondanks de recentelijk toegenomen openheid, zelfs het spreken over seks nog altijd gedeeltelijk tot de taboes behoort. Anders gezegd: we stuiten nog steeds op feitelijke geheimhouding. Het is opvallend hoe enerzijds in de media van alles vertoond en besproken wordt, terwijl anderzijds de meesten het daarbij doen voorkomen er zelf niet bij betrokken te zijn of aangeven er geen interesse voor te hebben. Er bestaat een grote omzet van seksfilms, er zijn hoge kijkdichtheidcijfers voor pornofilms, maar men ziet nergens openlijk videobanden liggen, en de genoten voorstellingen worden zelden openlijk met elkaar besproken. De Nederlandse cabaretier Youp van 't Hek maakte daarover de opmerking: 'Er gaan enorme bedragen om in de sekstelefoonbusiness. Maar als ik mijn kennissen en vrienden vraag of ze er wel eens gebruik van maken dan zeggen ze allemaal 'nee'. En dan denk ik, doe ik dat dan allemaal alleen?' Dit spraaktaboe zien we niet alleen bij de 'amusementstoepassingen'. Ook psychotherapeuten, die zichzelf, terecht of niet, tijdens hun werk buiten de discussie houden, bevorderen zodoende het voortbestaan van vele taboes en stigmatiseren hun cliënten tot seksueel gestoorden of perverten. Zij doen of verlangen immers wat therapeuten niet (schijnen te) begeren of uitvoeren. Het is nog maar sedert zeer kort, dat homoseksualiteit uit de lijst van de stoornissen, zoals omschreven in het psychiatrische classificatiesysteem (DSM), werd geschrapt. Voordien legde de hulpverlening zich toe op het bestrijden en behandelen van deze 'ziekte'. Er zijn thans overigens, met name in de Verenigde Staten van Amerika, krachtige stromingen die proberen deze ontwikkelingen weer terug te draaien.
Waar het bij het doorbreken van taboes gaat over het ingaan tegen de maatschappelijke normen en waarden en de ethiek in het geding is, speelt er met name rond 'seks met kinderen en/of jongeren', op dit moment eigenlijk een heel andere discussie. Alleen al het noemen ervan wekt thans bij velen verontwaardiging, angst en woede. Men verbindt dit begrip namelijk niet uitsluitend met het taboe, maar veel meer met criminaliteit. Pedo- en efebofilie zijn niet alleen maar ongepaste, onfatsoenlijke, afwijkende of zelfs ziekelijke minderheidsoriëntaties, maar misdadige strevingen. 'Pedofielen en efebofielen zijn kinderlokkers, kindermisbruikers, kinderbedreigers en vooral kinderverkrachters en -moordenaars.' Dat is wat de media ons lijken mede te delen. Natuurlijk is de verontwaardiging over de wel degelijk voorkomende verkrachtingen en moorden terecht en de roep om maatregelen ter beveiliging van kinderen en jongeren gerechtvaardigd. Dat is temeer zo, omdat tot nu toe straf en behandeling van deze en andere seksuele delinquenten nogal eens blijken te falen of althans onvoldoende te zijn, zodat recidieven niet zelden optreden. Maar men maakt een grote fout wanneer men een specifieke koppeling legt tussen crimineel gedrag en 'seks met kinderen of jongeren'. Er is geen enkele grond om aan te nemen dat juist pedo- en efebofielen tot (agressief) crimineel gedrag geneigd zouden zijn. Bij elke oriëntatie komen tedere en agressieve uitingen voor. Er zijn mannen die volwassen vrouwen of mannen verkrachten en vermoorden. Er zijn gewelddadige homo- en heteroseksuelen. Er zijn zeer agressieve lesbo's, die hun gewelddadigheden soms ook tegen kinderen richten. Agressiviteit en gewelddadigheid zijn niet oriëntatiespecifiek. Wel zijn het, ongeacht de oriëntatie, overwegend mannen die misbruik maken van fysieke kracht en geweldsdelicten plegen. Vrouwen die betrokken zijn bij gewelddadige, seksuele contacten met kinderen worden daar nogal eens door (hun) mannen toe aangezet! Waar de manlijke neiging tot agressie vandaan komt, staat nog steeds ter discussie. Natuurlijk wordt vaak de opvoeding tot machogedrag daar als een van de oorzakelijke factoren voor verondersteld. Maar het is zeker niet uitgesloten dat genetische factoren er een rol bij spelen. (Fysieke) agressiviteit is een persoons- en situatiegebonden gedrag, maar geen oriëntatiekenmerk. Het komt als kenmerk meer bij mannen dan bij vrouwen voor.
Waarom is de nadruk bij de discussie over efebo- en pedofilie zo eenzijdig op het misdadige komen te liggen? Ongetwijfeld speelt daarbij de berichtgeving in de media een grote rol. Deze hebben de taak de consumenten voor te lichten, waarbij zeker zoveel mogelijk openheid moet worden betracht. Dat betekent dat ook over onaangenaam nieuws niet moet worden gezwegen. Juist die soort informatie heeft grote nieuwswaarde. Vooral rampzalige zaken als oorlogen, rampen en moord maken grote indruk. Het onproblematische doet dat meestal minder. Het zijn niet de media die de berichtgeving vervalsen, maar het zijn de lezers en kijkers die een grotere gevoeligheid hebben voor het sensationele, en die hun mening vooral op de daarbij horende informatie baseren. Maar het gaat niet alleen maar om de media. Opvallend is hoe in de juridische en medische vakliteratuur al lange tijd sterk verkleurde publicaties verschijnen. Ook waar het om onderzoek gaat, wordt uitgegaan van negatieve begripsomschrijvingen. Erotische gevoelens voor en seksuele contacten met kinderen en jongeren - pedo- en efebofiele gedragingen - worden al aan het begin van het onderzoek, dus voordat men de effecten ervan heeft onderzocht, als misbruik en seksueel misbruik betiteld. In de Verenigde Staten worden woorden als pedo- en efebofilie zelfs nauwelijks gebruikt, maar spreekt men over Child Sexual Abuse (CSA). Het gaat er van meet af aan om misbruik, daders en slachtoffers. Bij veel als seksuologisch onderzoek aangekondigd werk vergeten de wetenschappers de noodzaak van onbevooroordeeldheid. Men beoordeelt pedo- en efebofilie zelfs vrijwel uitsluitend door bestudering van materiaal afkomstig uit rechtszaken en psychiatrische dossiers, dat wil zeggen op data afkomstig uit negatieve selecties.
Ook al kunnen wij een deel van de huidige vertekening verklaren uit nieuwsgaring en gekleurd wetenschappelijk onderzoek, toch speelt ook het karakter zelf van efebo- en pedofilie een rol. Het gaat immers om contacten en relaties tussen qua macht principieel ongelijkwaardige partijen. Dat verschil in macht is er op verschillende terreinen. Allereerst zal de volwassene doorgaans fysiek sterker zijn, zeker wanneer het om jonge kinderen gaat. Overigens zijn mannen binnen hun volwassen heteroseksuele relaties meestal ook fysiek sterker dan vrouwen. Daarnaast zal vooral bij het zeer jonge kind het verbale vermogen kleiner zijn of zelfs nog ontbreken. Toch betekent dat niet dat het kind of de jongere geen afkeuring kenbaar kan maken! Maar, wat van groot belang is, het nog jonge kind ontbreekt het aan de kennis over maatschappelijke normen en waarden en de betekenis daarvan. En, zeker tegenover het kleine kind, kan de volwassen partner die zaken ook niet uiteenzetten. Bij het kleine kind kan er weliswaar (emotionele) afwijzing of consent herkend worden, maar van informed consent kan nooit sprake zijn. Hoezeer ook onterecht, voor velen betekenen deze verschillen dat het bij pedo- en efebofiele contacten en relaties 'dus' altijd gaat om 'machtsmisbruik'. Het structurele machtsverschil wordt vertaald in een soort noodzakelijk machtsmisbruik. Het kind of de jongere kàn door deze factoren eerder misleid en misbruikt worden dan de rijpere mens. Maar de mógelijkheid van misleiding en misbruik mag niet vereenzelvigd worden met daadwerkelijk bedrog en misbruik.
De huidige vijandigheid tegenover pedo- en efebofielen is zeer moeilijk te bestrijden. Dat komt in de eerste plaats doordat mensen met deze voorkeuren de mond volledig is gesnoerd. Wie kan met deze algemene veroordeling en verachting iets vertellen over andere dan negatieve ervaringen? Net als voorheen homoseksuelen, zitten nu pedo- en efebofielen in de verdrukking. Het wordt ze vrijwel onmogelijk gemaakt iets positiefs over hun ervaringen te openbaren. Slechts sporadisch vindt men in de bellettrie beschrijvingen van vaak zeer tedere en ontroerende liefdesrelaties. Maar de, met statistische methoden werkende, onderzoekers schenken daar geen aandacht aan of beschouwen zulke beschrijvingen als valse romantiek en bedrog. Wat betreft het machtsoverwicht van volwassenen wordt bijna voortdurend gegeneraliseerd, ongeacht of het om contacten met baby's, peuters, pubers of adolescenten gaat. Men bedenke hoe groot het verschil in mondigheid bijvoorbeeld is tussen een vijf- en een vijftienjarige. Kenmerkend voor veel berichtgeving in de media en ook voor een aanzienlijk deel van de artikelen in de psychologische, psychiatrische en juridische vakbladen is het gebrek aan nuancering.
Het is opvallend dat juist mensen met een voorkeur voor kinderen en jongeren, ondanks de heftige kritiek en dreiging waaraan ze onderworpen worden, zich in eigen kringen (hebben) beraden over wat hun te doen staat. Zij hebben in diverse publicaties de eisen geformuleerd waaraan relaties met kinderen en jongeren ten minste moeten voldoen. Een aantal van hen heeft zichzelf zelfs tot abstinentie verplicht omdat ze er - terecht - van uitgaan dat de maatschappelijke verwerping de jongere of het kind (secundair) schade zal berokkenen. Het is op zijn minst vreemd dat daaraan in vakbladen en de media geen of nauwelijks aandacht wordt geschonken. Het is te hopen dat aan de huidige eenzijdig negatieve voorstelling van zaken een eind wordt gemaakt. Laten wij ons vooral niet verder laten meeslepen door de hetze die in Amerika tot ontwikkeling is gekomen en die nu ook Europese landen geïnfecteerd heeft.