Prof. Dr. J. Douma
Nederlands Dagblad: 14 september 2002
Kort geleden was
pedofilie weer in het nieuws door het rumoer over priesters uit de Verenigde
Staten, die zich hadden schuldig gemaakt aan seksueel verkeer met kinderen. Het
is te begrijpen dat de publieke opinie zich fel keert tegen pedofielen als zij
seksueel contact met kinderen zoeken.
Er kan tegenwoordig heel wat op seksueel gebied. Homoseksueel verkeer wordt
gewoon gevonden (zo lijkt het tenminste), maar dan wel als het daarin gaat om
een gelijkwaardige relatie tussen twee volwassen personen. Wat tussen man en
vrouw mogelijk is, moet ook kunnen tussen twee mannen of twee vrouwen, vindt
men. Maar anders wordt het als het over een seksuele relatie tussen een
volwassene en een kind gaat.
En dat geeft het woord 'pedofilie' aan. Welnu, wat volwassenen met elkaar willen doen, is hun zaak, maar blijf af van onze kinderen! Dat is wel vrij algemeen de opvatting in onze liberale tijd, waarin veel, maar toch niet alles mag.
We hebben overigens ook een periode achter de rug waarin heel serieus geprobeerd werd pedofilie goed te keuren. In 1976 verscheen een rapport Pedofilie en samenleving, van een werkgroep die ingesteld was door het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid. Deze werkgroep orakelde over kinderen die lang klein en onmondig gehouden worden. Het kind, zo klonk het ferm, heeft als ieder ander recht op uiting van zijn (seksuele) gevoelens en behoeften. De werkgroep vond het belemmerend dat seksuele contacten met jongeren onder de zestien jaar wettelijk verboden waren. Dat zou juist de psychische groei van kinderen zelf frustreren.
Het is een gezond verschijnsel dat dergelijke prietpraat door de praktijk van het leven vanzelf weer verstomt. In de pedofiele relatie is het de volwassene die macht over de ander uitoefent. Het kind kan dat fijn vinden (hoewel de meeste kinderen dat niet zo ervaren), maar daarmee is nog niet gezegd dat het ook fijn is. Snoepen en roken zijn ook fijn, maar gelukkig die ouders die bij hun kinderen voor beide een stokje kunnen steken.
Nadat ik duidelijk heb gezegd dat seksuele relaties tussen volwassen personen en kinderen uit den boze zijn, moet ik er wel iets aan toevoegen. Velen maken met mij onderscheid tussen homofilie en homoseksualiteit. In het eerste geval gaat het om de gesteldheid, waarin iemand zich (seksueel) voelt aangetrokken tot personen van hetzelfde geslacht. In het tweede geval gaat het om de feitelijke seksuele omgang met personen van hetzelfde geslacht.
Hoe nuttig dit onderscheid is, blijkt telkens als wij te maken krijgen met mensen die wel de homofiele gesteldheid hebben, maar geen homoseksuele contacten leggen. Zij aanvaarden dat zij zijn zoals ze zijn, met een aanleg waarmee ze moeten leven. Tegelijk aanvaarden zij niet (zoals ik dat ook niet doe) dat de Heilige Schrift homoseksuele contacten goedkeurt. Soms staan ze, in vrij brede kring, ook als 'onthouders' bekend, omdat het tegenwoordig gemakkelijker is voor hun homofilie uit te komen dan vroeger het geval was.
Maar nu de pedofiel! Het onderscheid tussen pedofilie en pedoseksualiteit wordt zelden gemaakt, maar het is zeker zo reëel als dat tussen homofiel en homoseksueel. Het verschil in de praktijk is immers duidelijk. Volgens velen mag de homofiel leven 'zoals hij nu eenmaal is', terwijl de pedofiel volgens vrijwel iedereen niet mag leven 'zoals hij nu eenmaal is'.
Ik ga er nu even van uit dat pedofilie even diep zit, en dus doorgaans even blijvend in iemands leven aanwezig is, als dat met homofilie het geval is. Het zou mooi zijn als er een duidelijke en succesvolle therapie voor pedofielen was, maar ik ken die niet. Stel nu dat die therapie er niet is, dan kunnen we van genezing van deze gesteldheid niets verwachten. Maar daarom hebben we nog wel te maken met de pedofiel zelf. Hoe dan?
Veruit de meesten onder ons zullen - zoals het nu lijkt - met een pedofiel nooit rechtstreeks te maken krijgen, omdat hij in de huidige situatie zijn gesteldheid zo geheim mogelijk wil houden. Want wat hangt hem boven het hoofd als hij zou vertellen wie hij is? Ik zeg er maar eerlijk bij dat hij dit in de kerk ook zomaar niet kan vertellen. En daarom is het uitkijken geblazen als de pedofiel die van binnen schreeuwt, zijn leed naar buiten zou willen brengen. Ook in de kerk is het voor de pedofiel moeilijk het veilige gevoel van geborgenheid te hebben.
Maar dat kan niet mijn hele verhaal zijn. Ik schrijf deze rubriek nadat ik twee brieven heb ontvangen die met het leven van een pedofiel te maken hebben. En die doen mij zeggen dat het niet overbodig is dit onderwerp in de kerk aan de orde te stellen.
Er is al heel wat gewonnen wanneer we begrijpen dat een pedofiel niet per definitie een crimineel is. En ook dat kerkmensen, zonder ook maar één pedofiel te kennen, er weet van hebben dat zulke mensen binnen de kerken leven. Ze leven ook niet aan het randje van de kerk, maar voelen zich vaak vol overtuiging aan hun Heer en Heiland verbonden. Intussen kan men in grote nood zijn. In een brief aan mij lees ik:
,,Iedereen praat er alleen maar negatief over, het lijkt erop dat niemand ook maar een beetje begrip kan opbrengen voor mensen als ik. Ik heb toch niet om deze gevoelens gevraagd? Ik heb toch niets verkeerds gedaan? Ik doe toch mijn best hier goed mee om te gaan? Doordat de maatschappij mij niet accepteert zoals ik ben, ben ik een beetje het vertrouwen in de maatschappij kwijtgeraakt.''
Ook al kan de pedofiel zelf dit onbegrip niet bestrijden, omdat hij bang is als pedofiel door de mand te vallen, het is goed dat er juist in kerkelijke kring kennis van zaken is, die ons voorzichtig maakt met een vernietigend oordeel over de pedofiel te komen, ook al zit er geen enkele pedofiel onder ons gehoor.
Het is goed om bij de prediking over het zevende gebod ook aan de (waarschijnlijk naar verhouding kleine groep) pedofielen onder ons te denken. Het is ook een goede zaak om in het gebed voor hen die onder ons moeiten hebben, de pedofiel eens uitdrukkelijk te vermelden. Het is goed niet op 'de' pedofiel af te geven.
Het is beter de pedofiel die strijdt tegen z'n eigen gevoelens, te vergelijken met andere kerkleden, zoals ik in een brief las:
,,Wie staat het meest schuldig voor God: een gemeentelid dat, netjes getrouwd, in de late uurtjes stiekem op zijn tv-scherm naar pornobeelden kijkt, of een pedofiel die dagelijks strijd te voeren heeft tegen z'n geaardheid?''
En zou het, als je zoon bij je komt met de bekentenis dat hij een andere geaardheid heeft, niet veel erger zijn, zo schreef een vader mij, wanneer hij je kwam vertellen dat hij God en de kerk de rug toe wil keren? Tegen de pedofiel zelf zou ik willen zeggen: sluit het geheim van je leven niet helemaal in jezelf op.
Uit de brieven die ik kreeg, begreep ik dat familieleden, maar ook anderen terecht in vertrouwen genomen zijn. Gelukkig zijn er mensen die begrip tonen, een klein stukje van de nood mee willen dragen, hun deur openzetten en weten te zwijgen tegenover derden. Dat kan al een bevrijdend gevoel geven.
Misschien is er nog meer mogelijk. Onder ons is al eens geprobeerd een praatgroep te organiseren, waarin pedofielen hun moeilijkheden vrijuit met hun lotgenoten kunnen bespreken. Toen was er, mogelijk ook uit angst, te weinig animo. Wellicht kan de behoefte aan zo'n praatgroep nog eens gepeild worden. Laat men met mij contact opnemen, desgewenst anoniem, om aan te geven of men belangstelling heeft. Mijn bemiddeling dient slechts voor deze kleine enquête. Voor de organisatie van de praatgroep zelf zal ik op anderen een beroep doen.
Wie mij wil
schrijven: mijn adres is: Klaver 1, 7772 NX Hardenberg; e-mail: jochemdouma@wxs.nl
Contact per telefoon is pas na 5 oktober weer mogelijk.