99okt17b TwCadeL Spiegeloog (Helmuth)
Nelleke van der Heiden
Pedofilie. Een verschijnsel dat in de klassieke oudheid volkomen ingeburgerd en aanvaard was, is nu weer actueel en volop in het nieuws. De huidige aandacht voor pedofilie wordt echter gekenmerkt door afkeer en afkeuring. Toch gaan er stemmen op die menen dat er weinig kwaad achter schuilt.
Wanneer is er dan precies sprake van pedofilie? Welk begeren van een kind valt onder deze term? Wanneer is een kind een kind? Voor de wet wordt gemakshalve gebruik gemaakt van leeftijdsgrenzen.
Een aantal onderzoekers dat zich bezighield met pedofilie stelde in het kader van een duidelijker beeld van de pedofilie een meer biologische benadering voor (Ames & Houston, 1990). Bij deze benadering wordt een meisje een vrouw als zij begint te menstrueren en wordt een jongen een man als hij fysiek in staat is de rol van man aan te nemen. Er is sprake van pedofilie als de slachtoffers nog geen secundaire geslachtskenmerken ontwikkeld hebben.
De opsplitsing in maatschappelijke en biologische pedofilie is aardig, maar draagt niet bijzonder bij aan het begrip van pedofilie. Ook het beeld van 'de pedofiel' blijft beperkt. De gegevens die er zijn, betreffen pedofielen die opgepakt zijn voor het plegen van seksuele misdrijven. Toch is er wel een en ander te zeggen.
Pedofilie is over het algemeen niet van voorbijgaande aard. De plegers zijn hoofdzakelijk mannen. Als er al vrouwen aan te pas komen is dat meestal in samenwerking met een man. Ongeveer een kwart verricht de handelingen onder invloed van drugs of alcohol en ruim vijftig procent, een hoger percentage dan bij de 'gewone' verkrachters (23 procent), zegt zelf seksueel misbruikt te zijn in de jeugd.
Een klassiek kenmerk van 'actieve' pedofielen is dat zij hun daden afzwakken. Zij zien het zelf niet zozeer als een probleem. Een tijdje terug zei Staffeleu, een klinisch psycholoog die daders van seksueel misbruik behandelt, hierover in de Volkskrant:
'Ik ben nog nooit een dader tegengekomen die zei: Jezus, wat heb ik die kinderen aangedaan. Allemaal bagatelliseren ze het misbruik. Zij zijn niet schuldig, het slachtoffer wilde het zelf of het kwam door de alcohol'.
Een ultieme waarheid over pedofilie is er niet. Toch zul je weinig mensen treffen, die er geen mening op na houden. Gelukkig maar, want zo wordt het gebrek aan feiten enigszins gecompenseerd door een overvloed aan meningen. De kreet 'Levenslang opsluiten!' roept weinig verbazing op en een enkel emotioneel 'Ze moeten ze allemaal afmaken!' vindt ook nog wel begrip.
Veel scholen kiezen voor een optimistischer, maar ook naief standpunt. Ze houden de pers erbuiten - dit was het advies van de ministeriele commissie die in 1994 richtlijnen opstelde voor het handelen van beroepsbeoefenaren bij het vermoeden van misbruik van jeugdigen - vragen de desbetreffende docent in therapie te gaan en laten hem vervolgens weer aan het werk gaan.
De vraag is echter of het zin heeft om aan behandeling te beginnen. Als de voorkeur blijvend is en de plegers zien het zelf niet als probleem, is de kans op verandering hoogstwaarschijnlijk bijzonder klein. Het enige wat er uit behandeling te halen is, is dat het seksuele gedrag enigszins in goede banen geleid wordt, maar daar moet een zekere bereidheid toe bestaan.
Is behandeling wel nodig? Hoe kwalijk is pedofilie? Een vraag die minder gesteld wordt, wellicht. Maar ook aan deze kant van de meningenbalk worden stemmen gehoord. Volgens seksuoloog Wafelbakker, voorzitter van de eerder genoemde ministeriële commissie, in het NRC-Handelsblad, zoeken veel jongens het sekscontact zelf op en is het slechts een onderdeel van hun onschuldig experimenteren met seks. Dat er de laatste tijd veel aandacht wordt besteed aan scholen en hun pedofiele docenten, is te verklaren door het feit dat de scholen tot streng-protestantse gemeenschappen behoren, aldus Wafelbakker. Er rust een te groot taboe op seksuele spelletjes tussen jongens onderling en tussen jongens en mannen, vindt hij en dat taboe is schadelijk, niet de spelletjes.
Ter illustratie geeft hij het voorbeeld van de godsdienstleraar in Rijssen. Deze had contact gehad met dertig jongens en er kwamen slechts twaalf klachten. Blijkbaar hadden de andere achttien jongens er geen moeite mee. Een conclusie die wel erg snel getrokken wordt. Wafelbakker legt in zijn provocerende standpunt de verantwoordelijkheid bij de jongens en draait daarmee alles om.
Niet een pedofiel zoekt bevrediging bij jongetjes, maar een 'gerontofiel' zoekt zijn docent op voor seksspelletjes. Hij gaat hiermee volledig voorbij aan alles wat er tot nu toe over pedofilie bekend is. Later komt hij hier enigszins van terug en erkent hij het bestaan van pedofielen. Hij vertelt dat scholen vaak verzuimen zo op te treden dat de betreffende docent niet langer z'n gang kan gaan en komt met de boude uitspraak: 'Als blijkt dat zo iemand zijn handen niet thuis kan houden, moet hij gewoon de bejaardenzorg in'.
De nuance die uit het verhaal van Wafelbakker gehaald kan worden is dat er niet per definitie van uitgegaan moet worden dat seksualiteit tussen jongeren en ouder 'fout' of 'slecht' is. Maar wat levert deze nuance op? Wordt daarmee duidelijk wat je ervan moet vinden? Geeft het inzicht in de visie van de pedofiel? Of houdt het `gewoon' de discussie gaande?
Nelleke van der Heiden