J.M. Jacobs
Medisch Contact < http://www.medischcontact.nl/ >
Weekblad van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst Jaargang 57 nr. 18 - 3 mei 2002
Nederlandse seksuologen beschouwen de seksuele relatie tussen een volwassene en een puber als een relatie die - net als elke andere volwassen relatie - geen aparte medisch-psychologische zorg nodig heeft. Hoewel bij seksuele contacten tussen volwassenen en prepuberterende kinderen er medisch-psychiatrisch wordt gesproken van 'pedofilie', worden er pedagogische en medisch-psychologische argumenten aangevoerd om aan te tonen dat juist de seksuele relaties met pubers de term 'pedofilie' verdienen. Het onderkennen van door minderjarigen gewenste seksualiteit biedt mogelijkheden voor andere onderzoeksmethoden en andere medische zorg.
Zolang therapeuten niet inzien dat pedofiele seksuele contacten onwenselijk zijn en zij hun patiënten zelfs 'positieve' voorbeelden van pedofilie voorhouden, zal een therapie er voorlopig niet komen.
De morele argumentatie met betrekking tot de seksualiteit tussen volwassenen en minderjarigen gaat volgens Van Naerssen over de condities waaronder beide betrokkenen dat verlangen als goed of slecht ervaren.[1] Dit sluit prepuberterende kinderen die zichzelf niet als seksueel subject ervaren uit en houdt in dat seksuele contacten met deze kinderen moreel verwerpelijk zijn.
De relatie tussen een volwassene en een puber die seksuele verlangens voor hem koestert, moet volgens Van Naerssen op dezelfde manier worden beoordeeld als een volwassen relatie. De term 'pedofiele relatie' past hier niet volgens hem: deze benadrukt de gerichtheid van de volwassene op het kind en doet geen recht aan de wens van het kind. Toch ontkomt Van Naerssen niet aan het gebruik van deze term in dergelijke situaties.
Therapeuten helpen volwassenen die in verwarring raken door hun seksuele verlangens naar pubers, door ze geslaagde relaties tussen volwassenen en pubers voor te leggen en ze zo een positieve identificatie te laten krijgen met de 'pedofiele' identiteit. [2] Vervolgens wordt hun geleerd hiermee om te gaan via een sociaal netwerk van pedofielen. [3]
Een zoektocht op pubmed met de termen pedophilia en treatment onderstreept de unieke positie die Nederland met dit soort behandelingen in de wereld inneemt. Vrijwel alle andere literatuur gaat over het onderdrukken of veranderen van de pedoseksuele verlangens van - meestal gerechtelijk veroordeelde - pedoseksuelen.
Het progressieve van het Nederlandse model is dat het de door de minderjarige gewenste seksualiteit onderkent. Dit biedt mogelijkheden voor ander onderzoek en andere medische zorg dan bij ongewenste seksualiteit gebruikelijk is; mogelijkheden die niet worden geschapen als pedofiele relaties zonder meer worden vergeleken met volwassen relaties.
Van Ree beschrijft uitvoerig dat het veroordelen van pedofilie berust op irrationele Victoriaanse taboes, [4] zonder dat hij dit overigens met attitudemetingen onderbouwt.
Als ik mij voorstel dat een net ontluikende puber mij seksueel wil verleiden, merk ik dat ik dit prikkelend vind maar dat ik tegelijkertijd terughoudend word. Het besef dat ik hier niet met mijn volwassen lust op los kan gaan, ontneemt mij al snel de animo om door te gaan.
Van Ree beschrijft een soortgelijke terughoudendheid als hij instemt met de morele voorwaarden die pedofielen stellen aan hun omgang met kinderen: ["] [V]olwassenseks met kinderen mag níet, kinderseks wél.["] Met kinderseks wordt dan bedoeld dat het initiatief geheel uitgaat van het kind.
Volwassenen die aan kinderseks doen, dat roept bij mij het beeld op van een onecht spel. Kinderen doorzien meestal wel wanneer een volwassene voor hen zijn kracht inhoudt en kiezen dan voor leeftijdgenoten om echt plezier te hebben.
Zo te zien raken beide partijen in een pedofiele relatie hun lustvolle oriëntatie kwijt. Waarschijnlijk gebeurt dit omdat zij beiden een ander belang hebben bij deze relatie, bijvoorbeeld de veiligheid die hun wordt geboden. Het kind verwacht dat de ervaring van de volwassene hem veiligheid kan garanderen. Voor het kind met homoseksuele verlangens biedt zo'n relatie de mogelijkheid deze verlangens te onderzoeken zonder ze in zijn leeftijdsgroep te hoeven uiten. Voor de pedofiel kan een kind veiliger zijn dan een volwassen partner, die een volledige, volwassen inzet verlangt in de relatie.
Volgens Van Naerssen, die jongen-man-relaties onderzocht, heeft de fascinatie van de pedofiel voor het kind te maken met wat hij vindt dat er verloren gaat bij het volwassen worden. Dit houdt in: een negatieve beeldvorming over volwassen worden én een negatief zelfbeeld. De jongens in de relatie, die volgens Van Naerssen gefascineerd zijn door de vraag hoe het is om man te zijn, zullen bij zo'n volwassen pedofiel bedrogen uitkomen.
Het lijkt zeker geen gewenst rolmodel van de volwassene. De positieve voorbeelden van pedofilie [5] die worden gebruikt om patiënten die twijfelen aan hun pedofiele identiteit meer 'helderheid' te geven, romans en poëzie van mannen die als kind een positieve ervaring hadden met pedofielen, en de website van pedofielen ( http://www.martijn.org ) leveren vooral sterk geromantiseerde beelden van de jeugd.
De volwassen pedofiel adoreert het kind en richt zich erop het dit kind naar de zin te maken. Het kind geniet van deze uitverkoren positie.
In dit licht is de enige situatie waarin het woord 'pedofiel' betekenis heeft, juist de relatie tussen pedofiel en puber. De seksuele relatie met een kind vóór de puberteit is niet echt kindvriendelijk, want eenzijdig, en daardoor eerder pedoseksueel te noemen. In de puberteit kunnen pas de echte pedofiele, kind-lievende relaties ontstaan.
Deze pedofiele liefde is echter verstikkend en tegengesteld aan de leeftijdsfase. Juist in de fase dat de ouders en het kind-zijn worden losgelaten en dat leeftijdgenoten en de eigen volwassenwording centraal komen te staan, wordt opnieuw een relatie met een oudere aangeknoopt waarin het kind-zijn centraal staat. Meestal gebeurt dit als de band met de ouders niet bevredigend is verlopen.
Het lijkt mij niet getuigen van een Victoriaans taboe, maar eerder van een volwassen pedagogisch inzicht als de volwassene een kind dat zich seksueel aanbiedt, met de eigen lustgevoelens leert omgaan. Als hij de neiging van het kind om zo intiem met volwassenen te willen omgaan en wat daar achter zit, bespreekbaar maakt. Als hij het kind inspireert om de contacten met leeftijdgenoten aan te gaan en begeleiding biedt bij deze contacten.
Het kind in de pedofiele relatie verkeert in een nog kwetsbaarder positie dan de volwassen patiënt ten opzichte van de arts. De meeste volwassen patiënten hebben tenslotte een volwassen ervaring opgedaan met relaties. Toch wordt er argwanend gekeken als een patiënt verliefd wordt op zijn of haar arts en de arts daarop ingaat. Zou in dat geval, analoog aan de pedofiele relatie volgens de normen van Van Ree, patiëntenseks mogen en artsenseks niet?
Een belangrijke reden dat er niet zomaar wordt ingestemd met een seksuele relatie waar zowel de patiënt als de arts naar verlangt, is het risico dat positieve overdracht en tegenoverdracht hier het zicht vertroebelen. In overdrachtssituaties relateren partners niet met elkaar, maar met de beelden die ze vanuit hun onverwerkte geschiedenis op elkaar projecteren. De patiënt vindt in de beschermende of verzorgende arts alsnog de perfecte ouder die hij of zij in het verleden heeft gemist. De arts wil aan patiënt de zorg geven die hij als kind zelf zo graag had gehad. Een relatie met deze meestal onbewuste motieven, gaat gepaard met diepe afhankelijkheidsgevoelens en is een aanslag op de autonomie van de partners.
Het lijkt mij, gezien het zojuist beschreven beeld van de pedofiele relatie, heel waarschijnlijk dat pedofiele relaties ontstaan uit overdrachtsgevoelens. Ik kan mij niet voorstellen dat overdrachtsgevoelens in deze relatie tussen een oudere en een jongere, die zo appelleert aan de ouder-kind-relatie, niet de kop opsteken. Ik betwijfel ten sterkste of de pedofiele volwassene deze zou kunnen hanteren. In de positieve voorbeelden van pedofilie die worden gebruikt om patiënten die twijfelen aan hun pedofiele identiteit meer 'helderheid' te geven, kan ik nergens een kritische toetsing vinden naar het al dan niet voorkomen van positieve overdrachten.
Het is duidelijk dat positieve overdracht andere schadelijke gevolgen heeft dan fysiek seksueel geweld. Zo zal de puber die in de pedofiel eindelijk de perfecte ouder heeft gevonden en dit succes mede te danken heeft aan zijn seksualiteit, juist geen negatief seksueel zelfbeeld opbouwen. Hij zal ook de relatie met de pedofiel nog jaren lang zien als het beste dat hem ooit is overkomen. Pas jaren later zal hij erachter komen hoe de volwassen relatievorming hierdoor is bemoeilijkt.
De door Van Ree aangevoerde meta-analyses [6] om de onschadelijkheid van pedofiele relaties te bewijzen, onderzoeken vooral de gevolgen van seksueel fysiek geweld in studentenpopulaties, waar de negatieve gevolgen van een gestoorde volwassen relatievorming nog niet in beeld zijn.
De kwetsbare, verliefde puber zou ten minste dezelfde medisch-psychologische bescherming moeten worden geboden als de volwassen, verliefde patiënt in de arts-patiënt-relatie. Dus: een nauwkeurig onderzoek van de overdrachten die een rol spelen.
Pedofiele organisaties vinden pedofiele relaties onder de juiste condities niet schadelijk, maar wenselijk als een gepaste expressie van een wederzijds verlangen. Zij voelen zich in deze mening gesteund door toonaangevende wetenschappers. De maatschappelijke consequenties van pedofiele relaties voor het kind en voor henzelf weerhouden velen ervan een pedofiele relatie aan te gaan. De maatschappij wekt hun onbegrip, hun verachting en hun haat, en daaraan geven ze op hun website uiting. Zij laten zich bij hun emotionele problemen en de controle over hun impulsen graag begeleiden door therapeuten die hun pedofilie niet ter discussie stellen. Van een vorm van therapie voor pedofilie is daarbij geen sprake.
Van Ree beschrijft aan de hand van verschillende auteurs dat de seksuele oriëntatie wat betreft voorkeur voor geslacht en leeftijdsfase aan verandering onderhevig is. Het sociale proces is dus zeker van invloed op de oriëntatie.
Van Naerssen verklaart dat door zijn bemoeienissen pedofielen afzagen van het aangaan van relaties met prepuberterende kinderen, doordat zij konden inzien dat het eigen verlangen een relatie niet legitimeerde. Mogelijk is de oriëntatie hier nog niet veranderd. Er is echter wel een innerlijke motivatie ontwikkeld om af te zien van een dergelijke relatie, wat te verkiezen is boven een door straf afgedwongen afzien.
De confronterende cognities die de arts overbrengt, leggen wel degelijk gewicht in de schaal als ze kunnen appelleren aan innerlijke waarden. Therapeuten kunnen die alleen maar overbrengen als zijzelf daarvan moreel overtuigd zijn. Zolang therapeuten niet inzien dat pedofiele seksuele contacten onwenselijk zijn en hun patiënten zelfs 'positieve' voorbeelden van pedofilie laten zien, zal een medisch-psychologische therapie voor pedofilie er voorlopig nog niet komen.
Onderzoek naar het optreden van positieve overdrachtsverschijnselen in pedofiele relaties en de schade die dit op den duur heeft, zou dan ook nuttig zijn. Als dit onderzoek, zoals te verwachten, de onwenselijkheid van pedofiele relaties aantoont, kunnen therapeuten en pedofielen met meer motivatie aan de slag om de problemen met volwassenen die de basis vormen van de pedofiele oriëntatie, onder ogen te zien.
Er zouden pedofiele organisaties kunnen worden opgezet die niet meer voornamelijk hun gelijk willen krijgen, maar die net als andere zelfhulpgroepen aan hun eigen problemen werken. De reeds bestaande cognitieve therapie en psychotherapie kunnen dan waarschijnlijk vruchtbaarder worden toegepast. Waar het veranderen van de pedofiele oriëntatie niet lukt, kan wellicht wel een innerlijke motivatie worden ontwikkeld om af te zien van het uitleven van dit verlangen. Dit zal de impulscontrole zeker ten goede komen.
J.M. Jacobs, arts
Correspondentieadres: j.m.jacobs@worldonline.nl
1. Naerssen A
van. Labyrint zonder muren. Analyse van het seksueel verlangen. Utrecht: Veen,
1989.
[Terug]
2. Naerssen A van. Man-boy lovers: assessment, counseling, and psychotherapy. J Homosex 1990; 20 (1-2): 175-87. [Terug]
3. Zessen GA van. [A] Model for group counseling with male pedophiles. J Homosex 1990; 20 (1-2): 189-98. [Terug]
4. Ree F van. Pedofilie: een controversiële kwestie. Lisse: Swets & Zeitlinger, 2001. [Terug]
5. Sandfort T. Jongens over vriendschap en seks met mannen. Amsterdam: SUA, 1986. [Terug]
6. Bauserman, Rind & Tromovitch. [*] A meta-analytic examination of assumed properties of child sexual abuse using college samples. Psychological Bulletin 1998, vol 124, nr. 1. [Terug]
[* Dit moet zijn: Rind, Bauserman & Tromovitch]
Redactieadres Lomanlaan 103 Postbus 20052 3502 LB Utrecht tel. 030-2823384 e-mail