René
Diekstra, De Stentor 4 mei 2004
Onlangs
kwam ik een opmerkelijk onderzoek tegen, uitgevoerd in de Australische deelstaat
Victoria onder 2600 scholieren in de leeftijd van 12 tot 14 jaar. 40%
Van hen kon geen enkele volwassene noemen, waarvan zij het gevoel hadden dat die
hen goed kende. Goed kennen in de zin van hoe ze zich gewoonlijk voelden,
wat hen bezig hield, wat ze zich van het leven voorstelden. 25%
van de jongeren kon zelfs geen enkele volwassene noemen, geen ouder, geen
leerkracht, kortom geen mens, van wie ze het gevoel hadden dat ze die konden
vertrouwen.
Hoe
moet het zijn om als jongere iedere dag naar school te gaan in een wereld waarin
niemand echt een idee heeft van wat er allemaal in je omgaat en waarin er
niemand is waarvan je het gevoel hebt dat je die echt kunt vertrouwen. Of
eigenlijk nog schokkender, hoe moet het zijn om iedere dag opnieuw weer te leven
tussen gezinsleden die niet weten wat jou bezighoudt en die je niet
echt.vertrouwt.
Ik
heb onwillekeurig terug moeten denken aan mijneigen jeugd en aan hoe het toen
met mij in die opzichten gesteld was. Waren er toen mensen van wie ik het gevoel
had dat ze in de gaten hadden wat er in me omging en van wie ik het gevoel had
dat ik ze kon vertrouwen? Eerlijk gezegd kan ik me uit de periode dat ik zo'n
jaar of vijftien was, geen volwassene herinneren voor wie dat gold. Ik
herinner me wel tenminste een jongen en een meisje van mijn eigen leeftijd
waarbij ik het ge.voel had van begrepen, aangevoeld te worden en van vertrouwen.
Al
nadenkend ging mij een licht op. Er moet een verband zijn tussen de (gedrags)problemen
van jongeren en de afwezigheid van intieme, vertrouwensvolle banden met
volwassenen. Wij, mijn leeftijdsgenoten en ik, hadden in die tijd heel veel
conflicten met de volwassenen om ons heen, onze ouders, leerkrachten en anderen.
We hadden ook de neiging volwassenen zoveel mogelijk uit de weg te gaan. We
vroegen ze niet om raad, we vroegen ze niet om hulp. We hadden ook absoluut geen
aandrang om het gesprek met ze aan te gaan. Het was echt alsof er op een en
zelfde planeet twee volkomen verschillende werelden waren. En we voelden ons
absoluut niet verbonden met die andere wereld.
Je
kunt natuurlijk de vraag stellen of dat zo erg was. Maar ik weet in ieder geval
nog heel goed dat we ons daar niet gelukkig bij voelden. Want als jongere kun je
wel proberen je zoveel mogelijk te onttrekken aan de wereld van de volwassenen,
maar helemaal ontlopen kun je die niet. Zo vluchtten wij regelmatig 's avonds
onze ouderlijke huizen uit om elkaar te treffen. Maar we moesten op een gegeven
moment er toch weer naar terug. En dat leverde, vanwege het tijdstip of de
onduidelijkheid over waar we waren geweest, altijd weer gelazer op. Wat onze
neiging om te vluchten natuurlijk alleen maar versterkte.
Ik
heb, terugkijkend, me ook afgevraagd of ik me volwassenen kon herinneren die
echt pogingen hebben gedaan in die tijd om zich in ons in te leven, om ons
vertrouwen te winnen. Misschien zijn ze er wel geweest, maar dan heb ik ze niet
opgemerkt. Waarschijn1ijker is dat ze er niet zijn geweest.
Ik
denk dat ze het te druk hadden met zichzelf en dat ze zich vooral druk maakten
over ons als we dingen deden die zij niet goedkeurden.
Ik
denk dat het tussen veel jongeren en volwassenen ook nu nog steeds zo gaat.Niet
alleen in Australië, ook bij ons. Ik heb de afgelopen jaren de dagboeken van
enkele tientallen jongeren bestudeerd. Een aantal van hen heeft een einde aan
hun leven gemaakt, anderen zijn met politie en justitie in de knoei gekomen. Ik
heb van een groot deel van die jongeren ook een of beide ouders gesproken en
anderen uit hun omgeving. En bijna altijd bleek de kloof tussen wat die jongeren
aan gevoelens, angsten, twijfels en ervaringen in hun dagboeken hadden
geschreven en wat de volwassenen rondom hen daarvan wisten, heel diep.
Ik
ben regelmatig in de gelegenheid geweest die: volwassenen, vooral ouders, soms
leerkrachten, met de inhoud van de dagboeken te confronteren. Bijna altijd was
hun eerste reactie schrik. Schrik dat de jongere al zolang bepaalde heftige
gevoelens of verontrustende gedachten had gekoesterd of bepaalde voorvallen als
zo kwetsend of afwijzend had ervaren. De volgende reactie, althans bij een
aantal volwassenen, was die van schaamte en zelfverwijt. 'Heb ik dan zo slecht
in de gaten ge; had wat er in hem omging?' Sommigen waren ook boos op de
jongere. 'Hij had toch naar mij toe kunnen komen?' Maar dat is natuurlijk de
wereld op zijn kop zetten. Want als wij onze kinderen niet goed genoeg kennen,
aan wie ligt dat dan?