Door Chris Canter
Op 27 oktober 2000 organiseerde de Rotterdamse Pauluskerk de studiedag ‘Unfinished Business’. Er werden zes workshops gehouden die elk een uur duurden. De discussieonderwerpen waren transseksualiteit, ‘queer theory’, transgenderisme, sadomasochisme, hulpverlening aan pedofielen, en kerkelijk beleid rond ‘seksueel misbruik’. Ik zal de workshop over hulpverlening aan pedofielen bespreken, omdat ik deze heb bijgewoond. (Elke workshop werd twee keer gehouden, zodat aanwezigen aan twee workshops van hun keuze konden deelnemen. Ik zat in de eerste ronde van bovengenoemde workshop.)
Dominee Hans Visser – in geen enkel opzicht iemand die zomaar te stoppen is – opende de dag. Hij vertelde over de Franse dominee Doucé, die de bovengenoemde seksuele verschijnselen aandacht schonk en waarschijnlijk om die reden tien jaar geleden werd vermoord. Misschien door de Franse inlichtingendienst, misschien ook niet: zowel de moord, als de onderwerpen waar Doucé zich mee bezighield, vallen een ‘onuitgemaakte zaak’ te noemen. De Joseph Doucé Groep binnen de Pauluskerk, die zich richt op pastorale hulpverlening aan seksuele minderheden, bestaat nu twintig jaar.
Visser had besloten geen media uit te nodigen voor deze dag, omdat hij de media beu is. De conferentie twee jaar geleden, waar onderzoek werd gepresenteerd dat onder meer de leugen van de gegarandeerde schade bij seks tussen ouderen en jongeren tegenspreekt, kreeg geen serieuze aandacht.
Toen het tijd werd voor de eerste ronde workshops en de groepen over de kerk moesten worden verspreid, riep Visser: "Pedofielen aan de avondmaalstafel!"
De workshop over hulpverlening aan pedofielen werd voorgezeten door psychiater Wijnand Sengers, die direct begon met een eenvoudige afbakening van het rotwoord pedofilie: de seksuele aantrekking van oudere personen tot personen onder de zestien. (Dat dit woord steeds verklaring behoeft, bewijst dat het seksuele spectrum geen tweedeling tussen pedo’s en niet-pedo’s respecteert – anders was het immers duidelijk genoeg waar men aan moet voldoen om een pedo te mogen heten.)
Sengers poneerde vervolgens dat een basisgegeven voor hulpverleners er wat hem betreft uit bestaat, dat zij niet proberen om een pedofiel van zijn gevoelens af te helpen, aangezien dit niet of nauwelijks mogelijk is. Een spontane interesse in kinderen is op zich toch een prachtig gegeven? Hij veronderstelde dat iedereen het wat dat betreft wel met hem eens zou zijn. Tot een discussie daarover is het niet gekomen, maar ik ken een Belgische therapeut (en er zullen er meer zijn; vooral in de VS) die wel degelijk gelooft dat pedo’s te genezen zijn. Wat hulpverleners wel moeten proberen, aldus Sengers, is het verminderen van de negatieve kanten die aan de geaardheid kleven. Voorts vindt hij kennismaking met andere pedo’s belangrijk voor een pedo met een hulpvraag. De pedofiel moet hulp krijgen bij zijn coming out; zijn geaardheid moet niet verzwegen worden. Daarom onderstreepte hij het belang van hulpgroepen voor pedofielen; hij noemde MARTIJN en OK magazine. Ik denk dat Sengers hier doelt op een coming out in een zeer beperkte, betrouwbare kring, want een maatschappelijke coming out is natuurlijk waanzinnig. Tenslotte vindt Sengers het belangrijk dat de hulpverlener en cliënt onderzoeken wat de cliënt met zijn positieve gevoelens voor jongeren kan doen.
Wat de wetenschap betreft, stelde Sengers dat er tegenstrijdig onderzoek is, en dat er weinig vaste gegevens bestaan. Het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid richt zich momenteel op pedofilie.
Dominee Visser stemde in dat een geaardheid in een mens verankerd is, en dat genezing daarom futiel is. Sengers stelde dat hulpverleners in de eerste plaats moeten luisteren; openstaan voor wat zij te horen krijgen. Frits Wafelbakker vroeg zich af: maar moet een hulpverlener acceptatie tonen? Iemand antwoordde: hij moet wat hij te horen krijgt in ieder geval niet zonder meer verwerpen. Daarop viel de vraag: maar het kind dan? Een antwoord: dat ligt volledig aan de situatie; vooral de leeftijd van het kind is belangrijk. (Ik denk dat de leeftijd vooral belangrijk is wat penetratie betreft. Anale of vaginale seks met iemand van drie is iets anders dan zulke seks met iemand van veertien. Likken, zoenen, strelen, daarentegen heeft consequenties die veel minder uiteenlopend zijn. In een tolerante en open omgeving zal het een heksentoer zijn om de schade van zulk contact aan te wijzen. En nu heb ik het alleen maar over het ‘hot item’ seks; niet over de tienduizend andere dingen die een kind en een pedofiel kunnen ondernemen.)
Visser keerde terug naar de wetenschappelijke kant en wijst erop dat onderzoek ontmoedigd wordt. Net zoals er tegen hem wordt gezegd: prima dat je je bezighoudt met drugsproblematiek, daklozenproblematiek, SM-problematiek, maar waarom toch in hemelsnaam met pedoproblematiek, wordt er tegen onderzoekers gezegd: pedofilie is een al te problematisch probleem; houd je daar nu maar verre van. Dat wil zeggen, het is een al te problematisch probleem voor onderzoekers die niet beginnen met de aanname dat seksueel contact tussen ouderen en jongeren schadelijk is. Visser noemde het Amerikaanse onderzoek dat twee jaar geleden op een symposium in de Pauluskerk werd gepresenteerd: de onderzoekers hebben ondervonden wat er gebeurt als je met bepaalde onderzoeksresultaten voor de dag komt. Een aanwezige hulpverlener zei dit onderzoek bestudeerd te hebben, en het niet wetenschappelijk te vinden. Ook over deze kwestie werd niet verder gediscussieerd. Ik merk hier op dat het desbetreffende onderzoek aan extensieve ‘peer review’ is onderworpen, en in eerste instantie wel wetenschappelijk werd bevonden, totdat extreme christenen en de politiek zich ermee gingen bemoeien. De American Psychological Association kwam onder vuur te liggen, en raad eens wie er won: de drie onderzoekers, of de rest van Amerika? Sengers merkte op dat het meeste onderzoek op een negatieve selectie berust; dat wil zeggen, gebaseerd is op personen die in contact zijn gekomen met de hulpverlening of de wet.
Een hulpverlener vergeleek pedofiele relaties met relaties tussen ouderen en kinderen, leraren en leerlingen, pastors en pastoranten. Hij had niet de gelegenheid om hier uitvoerig op in te gaan, maar ik verneem dat hij van plan was om iets over zijn theorieën op het MARTIJN-forum te zetten. Stay tuned.
Sengers stelde dat een pedofiele relatie zich alleen goed kan ontwikkelen als ze geen geheim is. Een aanwezige ondersteunde dit middels een casus. Voorts werd de omgeving genoemd: de gevoelens van mensen, ten tijde van hun contact/relatie met een pedofiel maar absoluut ook achteraf, soms decennia later, worden sterk beïnvloed door de omgeving. En de omgeving is momenteel zo intolerant als praktisch mogelijk is. Iemand zei verbaasd te zijn door de tolerantie van een paar decennia geleden; ze werd hieraan herinnerd (?) door de documentaire van Zembla over Brongersma, waarin een stukje werd getoond van een oud discussieprogramma met Koos Postema. Die zei, ergens in de jaren zeventig of misschien in de zeer vroege jaren tachtig, eindelijk over pedofilie te durven praten. Een aanwezige noemde het voorbeeld van de doodgestoken pedofiele jongen als zijnde tekenend voor het huidige klimaat. Iemand stelde dat ook het vroegere tolerante klimaat mensen heeft opgeleverd die zich slachtoffer voelen, omdat ze destijds in een pedofiele relatie zaten. Ik zei dat de vroegere voorzichtige tolerantie onder een groep progressieve mensen niet verward moet worden met een fundamentele tolerantie onder de bevolking; onder ouders; met een fundamenteel goedkeurend klimaat.
Iemand merkte op dat men degenen met positieve ervaringen niet hoort.
Wat hulpverlening betreft, werd verder vastgesteld dat het vanwege de emoties van de hulpverlener onmogelijk is om hulp te verlenen aan zowel ‘slachtoffers’ als ‘daders’: men moet zich richten op één van beide groepen. Het komt mij voor dat een scheiding tussen de twee personen waar het om gaat (de pedofiel en de jongere) nu juist niet zo gelukkig is; maar ja: de tegenwoordige hulpverlening zal niet veel te maken hebben met relatietherapie.
Aan het eind van het discussie-uur merkte Sengers op, dat hij het geweldig vindt dat de Pauluskerk een dag als deze mogelijk maakt. Volgens hem kan zoiets nergens anders.
Mijn oordeel over de discussie is, dat er in één enkel uur niet genoeg gezegd kan worden. Er zijn opmerkingen gemaakt over een aantal aspecten van pedofilie, zoals hulpverlening, wetenschap, en de invloed van het klimaat, maar de tijd heeft het ons niet gegund om diep in te gaan op welk aspect ook. Net als Sengers vind ik het initiatief van de Pauluskerk prijzenswaardig, maar er zullen follow-ups moeten komen, waarin de verschillende seksuele onderwerpen gescheiden worden, zodat er bijvoorbeeld een hele dag over pedofilie kan worden gediscussieerd, of zelfs maar over een enkel aspect van pedofilie. Als het aan tijd ontbreekt, wordt een discussie vaak gekenmerkt door een nadruk op seks (altijd weer lijkt het, alsof pedofilie alleen met seks te maken heeft), en door een tweedeling tussen voorstanders en tegenstanders van (seksuele) pedofiele relaties.
Tijdens de plenaire sessie werd door de moderators een commentaar gegeven op de workshops die zij hadden voorgezeten. Dr. Sengers constateerde een opvallend hoge deelname aan de workshop over hulpverlening aan pedofielen. De behoefte aan bespreekbaarheid van het onderwerp is kennelijk groot, en bespreekbaarheid is er vrijwel niet (tenzij eenzijdige bespreekbaarheid: het dader/slachtoffer-liedje; mijn commentaar –CC). De pedofielen die deelnamen aan de discussie hadden voor hem opzienbarende zaken te berde gebracht. Ik weet niet welke zaken hij opzienbarend vond. Sengers merkte op dat de hulpverlening ernstig tekortschiet, en wees nogmaals op het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid. Sengers zei dat er een verzamelinstituut zou moeten komen voor kennis omtrent pedofilie; het NISSO zou deze rol op zich kunnen nemen. Frits Wafelbakker merkte op dat de Brongersmastichting aan het NISSO heeft gevraagd om onderzoek te verrichten; voorts financiert de stichting onderzoek dat plaatsvindt op Aruba. Iemand in de zaal zei dat onderzoek dan wel belangrijk mag zijn, maar dat cijfers geen angst kunnen bestrijden. Hij acht het belangrijk dat er wordt geanalyseerd hoe de media met de materie omgaan. Veramerikaniserende media zijn een grote boosdoener. Dit werd onlangs ook door hoogleraar pedagogiek De Winter in de Volkskrant gesteld (20 oktober).
Hans Visser signaleerde de privatisering van het leven; mensen mijden in toenemende mate de publieke ruimte, waar de enge, gewelddadige vreemdelingen zich ophouden. Een interessante opmerking van een NVSH-lid, was dat SM wel eens net zozeer veroordeeld zou kunnen worden in de publieke opinie, als pedofilie. "SM wordt niet begrepen als een onderling afgesproken spel." Nu valt de tegenbeweging wel mee, maar de weerzin tegen ‘zinloos geweld’ zou tot brede kritiek op SM kunnen leiden. Politicus Ruud van Middelkoop, die de discussie over SM leidde, vond dit geen gekke visie. Hij noemde een casus waar SM onder vuur lag, en zei dat verdere commercialisering van de media weinig goeds voorspelde. Gert Hekma, docent homostudies aan de Universiteit van Amsterdam, verwoordde waarom seksualiteit nog altijd zo problematisch is: de Nederlanders verbeelden zich dat zij seksuele vrijheid hebben bewerkstelligd. Hij is het met mij eens dat de fundamentele houding van de Nederlander seksvijandig is. Eén seksuele revolutie heeft de eeuwenlange seksvijandige inslag van onze cultuur echt niet uitgewist. Nog altijd wordt op scholen de seksualiteit marginaal behandeld, en dan niet anders dan als een technisch gegeven. Méér en beter is momenteel niet haalbaar. Voorts betekent de globalisering een terugslag voor de bewerkstelligde tolerantie. Nederland loopt immers voorop, en kan vergeleken met andere culturen en landen alleen maar terugzakken naar een verscherpte vijandigheid tegenover seksualiteit. Een oud-voorzitter van de NVSH merkte op dat ‘opvoeding tot intimiteit’ hard nodig is.
Hans Visser concludeerde dat er ondanks de seksuele revolutie, het vele bloot om ons heen en een zekere mate van tolerantie, nog zeer veel frustraties heersen en onvoltooide zaken zijn. De Doucé Groep van de Pauluskerk veroorzaakte meermaals een kerkelijke rel middels haar publicaties. Joseph Doucé maakte een begin met het bespreken en begrijpen, ook binnen de kerk, van seksuele verschijnselen die tot op de dag van vandaag veelal taboe zijn. Wij moeten zijn werk doorzetten, ter leering ende vermaeck, ende bestryding van dommighyt ende leed.
Chris Canter