Frans GielesWarmte en intimiteit, kan dat wel?
Leefgroepen in tehuizen tellen in Nederland acht tot elf bewoners en in België iets meer. Meestal is er maar een groepsleider tegelijk aanwezig, soms twee. Hoe kun je in je eentje in zo'n grote ,groep ieder voldoende aandacht geven? Is er wel plaats voor persoonlijk contact, voor relatie? Is er ruimte voor warmte van mens tot mens tussen bewoners onderling, tussen oud en jong? Is intimiteit mogelijk? Kun je liefde geven en ontvangen? En hoe zit het met seksualiteit? Moet je inderdaad een zekere afstand bewaren, zoals zo vaak gezegd wordt? Hoeveel dan? Als je nu iemand in je groep erg aardig vindt, lief vindt? Of als iemand op jou verliefd wordt, hoe dan? Hoe persoonlijk mag je en kun je zijn in dit werk ? Dat zijn vragen waar waar ik in dit artikel op in wil gaan. Op zoek naar een antwoord ga ik te rade bij de dagelijkse praktijk. In een onderzoek naar mogelijkheden om het klimaat in leefgroepen te verbeteren is door de groepsleiding van elf leefgroepen gedurende ongeveer tien maanden dagelijks verslag gedaan van hun werk in een logboek. Deze logboeken heb ik geanalyseerd en met de groepsleiding regelmatig kritisch besproken.Dit artikel bevat enkele bevindingen uit dat onderzoek, die de lezer, naar ik hoop, op weg kunnen helpen naar een antwoord op de hierboven gestelde vragen. Noot 1 De contactkloofDe manier waarop groepsleiders pal na hun dienst in het logboek schrijven geeft, naar ik aanneem, iets weer van de beleving van wat zij al werkend meemaken. Het logboek van de groep De Apenrots (een groep van elf jongens van 11 t/m 16jaar in een behandelingstehuis) is ook bestudeerd over de vier maanden die aan het onderzoek vooraf gingen. De manier van schrijven van de groepsleiding in deze periode kwam op mij over als zeer afstandelijk. Het gedrag van de jongens is beschreven in bewoordingen waaruit geen enkel respect voor hen te lezen viel. Het wemelt van termen als: de hele club, het hele zaakje, de hele meute, de heren, meneer moest zo nodig. .., de gladaal, de aansteller, smoelwerk, zeikerig. .., om er maar enkele te noemen. Vier maanden lang staat er niets aardigs over de jongens in. Het lijkt alsof het over een totaal ander soort wezens gaat, alsof de jongens niet als medemensen herkend worden. Er is een gapende kloot tussen leiding en jongens. Iedereen is wel eens ziek of voelt zich wel eens beroerd. Als de jongens zich niet goed voelen wordt dit echter niet op die manier herkend. Hun gevoel van ziek of beroerd zijn verschijnt in eerste instantie zo in het logboek ( de cursivering is door mij aangebracht):
Zo wordt het gevoel van ziekte in eerste instantie geïnterpreteerd. Pas als het officieel erkend is door de dokter of door de thermometer wordt het ook door de groepsleiding erkend. Er was een speciale thermometer daar: als je die op,je hoofd legde gaf die aan of je wel of geen koorts had - niet hoevéél graden koorts, alleen wel of niet. Zo ja, dan mocht de jongen thuis blijven, maar dan ook de hele dag op de eigen kamer; zo niet, dan moest hij naar school, Met die regel in het hoofd en die thermometer in de hand verstond de groepsleiding wel de signalen van het 'echte Ziek zijn', maar niet de' signalen uit het gebied russen ziek en gezond. Bij mensen een breed gebied - maar niet bij inrichtingsjongens? Hier hebben we zo'n voorbeeld van de gapende kloof tussen groepsleiding en jongens: signalen komen niet over, worden niet herkend.
De kloof overbrugdIn de terugrapportage van bovenstaande bevindingen is de contactkloof kritisch met het team besproken. Ieder schrok ervan. Ik was blind geworden schrijft teamleidster Nia later in de evaluatie van het onderzoek. En kort na deze teambespreking zien we veranderingen optreden. Over het ziek zijn wordt dan bijvoorbeeld op een andere manier geschreven: het gevoel de jongen wordt nu herkend, maar in de eerste weken nog voorzien van een psychologische verklaring.
Weer enkele weken later mogen de jongens ook gewoon ziek zijn zoals mensen dat wel eens zijn, zonder psychologische uitleg erbij. Het signaal wordt nu herkend als dat van een medemens: de contactkloof werd overbrugd. Vanuit die instelling schrijft groepsleidster Mieke:
Ín enkele weken tijds verandert er veel in het klimaat van De Apenrots. De leiding gaat anders naar de jongens kijken, benadert hen meer als personen en minder als 'oppasser '. Uit het logboek blijkt veel meer inleving in de jongens, veel meer contact. Men ziet en vermeldt nu ook de leuke kanten van de jongens en geniet daarvan.
De contactkloof bleek te overbruggen. Vanuit dat contact konden conflicten en gedragsproblemen ook anders benaderd worden. Er kwam een gevoel van saamhorigheid in de groep inclusief de leiding. De relaties werden persoonlijker van aard en er kwam ruimte voor warmte en intimiteit. Mieke: Frodo en ik hebben buiten in de zon gelegen op het grasveld, lekker keuvelen en kindje spelen '. De jongens van De Apenrots zijn heus niet in engelen veranderd: dezelfde gedragsproblemen blijven zich, zij het in afnemende mate, voordoen. Maar de groepsleiding gaat er anders op in. Het team kijkt anders tegen de jongens aan; het team is anders gaan denken over het werk en is anders gaan handelen. Onbruikbare theorie uit het hoofdgebouwNooit heb ik een groep zo snel en zo grondig zien veranderen als De Apenrots. Hierover nog puzzelend, vroeg ik op de teambespreking: 'Wat was er toch met jullie aan de hand voor de kerst, dat jullie toen zo werkten?' Vóór de groepsleiding iets zei, antwoordde de orthopedagoog: 'Het zat 'm niet in dit team, het zit in de hele inrichting, dus in ons, van het hoofdgebouw. Ik geloof dat we onze behandelingsfilosofie moeten gaan herzien.' Een verkeerde filosofie? Ofwel een voor het orthopedagogisch werk onbruikbare theorie? Wat was die theorie dan wel en wat was er verkeerd aan? Het is de manier van denken die uitgaat van de 'gestoordheid' van het kind; die is contactbelemmerend. Vooral een uitspraak als 'Deze kinderen zijn contactgestoord' belemmert het contact en maakt zodoende zichzelf waar. Hetzelfde geldt voor uitspraken als deze: 'Deze kinderen hebben vooral structuur nodig' en het vertalen daarvan in altijd voor allen geldende regels. Het is een pure illusie gebleken dat zij zich daarbij veilig zouden voelen. Kinderen voelen zich, zo bleek, veilig bij mensen met wie ze contact hebben, mensen die ook in de moeilijkste momenten naast hen willen staan, letterlijk nabij willen zijn. Als dat ouders of pleegouders niet meer lukt, neemt men groepsleiders in de arm: mensen die zich gespecialiseerd hebben - niet in het observeren en behandelen van kinderen, maar in het samen leven met kinderen van wie anderen zeggen dat er met hen niet te leven valt. Niet dat dat altijd eenvoudig is; je moet er wel bij nadenken - en daartoe moet je een bruikbare vaktheorie hebben. Theorieën zijn dat kennelijk niet altijd. Laten we zien wat het onderzoek naar zo'n bruikbare theorie verder heeft opgeleverd aan mogelijke antwoorden op de vragen die ons hier bezig houden. Dit antwoord viel anders uit dan ik had gedacht. Ik heb mij er eerst nog tegen verzet., maar nauwkeurige studie van de feiten gaf het volgende aan. Contact en conflictHet team van Het Mezennest (een groep van acht oudere meisjes) was ervan overtuigd een goed contact met de meisjes te hebben, op grond van de vele warme en begripvolle gesprekken met hen. Totdat een meisje steelt en de warmte omslaat in complete afwijzing. Wás het contact wel zo goed? Leiden warme en begripvolle gesprekken wel tot echt contact?De volgende voorbeelden wijzen op iets anders. Groepsleider Wim zegt in een teambespreking: Ik twijfel toch aan de waarde en de diepgang vam mijn relaties met de meisjes. Deze gedachte is bij mij opgekomen toen ik de meisjes tijdens mijn vakantie in het dorp tegenkwam. Even later zegt Wim: Met Fanny hád ik
wat: altijd ruzie. maar ontmoeting.
Koos houdt zijn kwaadheid niet in, hij schiet vuur. Pal hierna speelt zich het volgende af; in de woorden van Koos:
De jongen Nikai van de groep De Bevers (net zo'n groep als De Waterratten) probeert zijn groepsleiders alsmaar kwaad te maken. Zij willen dat vermijden en sturen hem maar liever naar zijn kamer voordat zij echt kwaad worden. Maar het lukt niet dat te vermijden. Dat moment komt toch. Groepsleider Berry beschrijft het.
Later op de avond wordt het conflict uitgepraat. Daarna schrijft Berry: Later ben ik samen met hem naar boven gegaan en heb ik hem ondergestopt. Hij zei: 'Bedankt', De volgende keer dat groepsleider Berry in dienst is, komen - en volgens het logboek voor het eerst - de problemen waar Nikai mee zit in een gesprek aan de orde. In deze voorbeelden, enkele uit vele, zien we een element van het contact tussen groepsleiders en bewoners dat kenmerkend lijkt voor het vak van groepsleider - de helper in de huiskamer. Het is het element van conflict en confrontatie. Noot 2 Goed contact tussen groepsleiders en bewoners is heus niet alleen maar lief en innig. Zulke momenten komen wel voor (en vaker dan openlijk bekend is), maar er is meer. Een team dat een sfeer schept van 'laten we het fijn houden'(zoals het mezennest-team aanvankelijk deed), blijft uitsluitend on the sunny side of the street, zoals een oud lied luidt. Maar de bewoners zijn niet in een tehuis gekomen omdat iedereen hen almaar zo lief vindt; zij hebben nog een andere kant (wie niet trouwens?) en juist daar zit hun hulpvraag. Het is die kant die hun vorige opvoeders kwaad maakte en tot op hun grenzen brengt. Op die grenzen vindt ook de ontmoeting plaats. Juist die kant zal door de groepsleiding ontmoet moeten worden, óók ontmoet in ieder geval. Als je die kant door regels en straffen onderdrukt, onzichtbaar houdt en zo je groep rustig en 'altijd gezellig' houdt, kom je elkaar nooit echt tegen. De bewoners hebben niet genoeg aan de aardige, lieve en altijd redelijke kant van hun groepsleiders. Zij zoeken contact met de héle persoon, ook met diens schaduwkanten, diens irritatie en kwaadheid. Zij lokken die uit, 'halen het bloed onder je nagels vandaan', ofwel zij halen de persoon achter de functionaris te voorschijn. Zulke ontmoetingen leiden tot contact. Dit contact maakt nabijheid mogelijk. En nabijheid maakt aanraking, warmte en intimiteit mogelijk. Deze ontmoetingen hebben een sterk emotioneel karakter; het bieden van persoonlijke weerstand doet je wat. Je ontmoet een mens met zon- en schaduwkanten en dat wekt niet alleen fijne gevoelens op, maar ook irritatie, kwaadheid, ongeduld, onmacht. Door het contact met de bewoners, inclusief hun schaduwkanten, komen ook je eigen schaduwkanten naar voren: je eigen gifkikkertje wordt wakker, je huilebalkje, je eigen doemdenkertje, je luie Adam. Daar moet je dan wel goed mee om kunnen gaan. Wie zijn eigen gifkikkertje niet accepteert kan nooit tehuisbewoners met soms irritante buien helpen. Goede begeleiders kunnen je daarbij helpen, als ze althans iets snappen van wat contact met jongeren met problemen inhoudt; als ze durven stilstaan bij wat de groepsleiding meemaakt en niet alleen praten over de bewoners en hun 'stoornis', hun observatieschalen en hun behandelingsplannen. Zulke begeleiders en hun manier van denken (hun theorie) werken contactbelemmerend. Wie bij zijn eigen schaduwkanten wil stilstaan en wie de schaduwzijde van de bewoners niet wenst te ontmoeten, hem rest slechts het 'gestoord' verklaren van het gedrag van de bewoners en het onderdrukken, in banen leiden en reguleren ervan. Daarin is slechts plaats voor afstandelijkheid en regels. Daar is geen plaats voor persoonlijk contact, laat staan voor warmte en intimiteit.
Aanraken en geraakt wordenKán dat nu in een leefgroep? Kún je als groepsleider ook lijfelijk warmte geven? Een greep slechts uit vele passages uit de logboeken van de Waterratten en de Apenrots. Groepsleider Koos vertelt dat Sjaak per se niet wil praten: 'Hij zag gewoon geen nut in gesprekken.' Koos uit, ietwat boos, zijn teleurstelling hierover aan Sjaak, en schrijft over de rest van de dag: 'Sjaak draaide fijn rest van de dag. Geen sombere buien. Hij raakte m aan, zat me te aaien, was gewoon hardstikke lief.' De stagiair beschrijft een groepsgesprek, waarin veel jongens vertellen hoe ze door hun ouders mishandeld zijn. Willem vertelt wat zijns stiefvader hem heeft aangedaan.
Ook in de Apenrots komen, althans ná de geschetste verandering in denken en doen van de groepsleiding, vele passages voor die een antwoord op deze vraag zouden kunnen zijn of je als groepsleider ook lijfelijke warmte zou kunnen geven. Ik geef er slechts enkele weer.
Het kán. Mits je je ook láát raken door de jongens of meisjes van je groep. Dat 'raken' kan verrassend lief, maar ook heel hard aankomen. Er is nog een mits: mits je ze durft aan te raken. In aanraking kun je boodschappen overbrengen, waar onze taal (cultuur) geen woorden voor heeft. Aanraken is goed, maar niet ieder durft dat; het staat zo raar, wat moeten 'ze' er wel niet van denken... Het grote taboeAls groepsleider ontmoet je de kinderen van je groep niet alleen in de huiskamer, maar ook in de intimiteit van slaapkamer en badkamer. Als groepsleider had ik meer dan eens een jongen in de groep die van top tot teen met poeder moest worden ingesmeerd: een intiem gebeuren. The Sandfort schrijft over deze erotische momenten in het werken met kinderen. Noot 4 Hij geeft ervaringen weer van groepsleiders die vertellen hoezeer kinderen je ook erotisch kunnen raken én hoezeer het taboe rond deze gevoelens ervoor zorgt dat je daar toch maar niet over praat. Terwijl je wel zulke ervaringen meemaakt met kinderen, die vaak grote behoefte tonen aan concreet voelbare warmte en liefde. Ik mag met nadruk naar zijn boek verwijzen, alsook naar Jeugd en Samenleving van februari 1983, waar zijn artikel staat. Dit nummer heeft als thema Kinderen, volwassenen, seksualiteit, voorzichtige verkenningen op gevaarlijk terrein. Gevaarlijk, want het taboe op dit gebied is heel sterk. Edward Brongersma noemt een van zijn artikelen hierover: Een jeugdleider die een kind knuffelt, staat al met een been in de gevangenis. Noot 5 Als tehuisbewoners elkaar op het hoofd timmeren, als groepsleiders een zogeheten 'pedagogische dreun verkopen' of als de grote mensen in een tehuis met subtielere vormen van dwang of geweld de kinderen tot gewenst gedrag brengen, noemen we dat geen bijzondere situatie. Zelfs valt het begrip 'orthopedagogische behandeling' wel eens in dit verband. Als een groepsleider het hele lichaam van een kind uit zijn groep liefdevol streelt, voelt hij artikel 249 van ons wetbock van strafrecht boven het hoofd. Noot 6 Als kinderen elkaar strelen, weten we niet zo goed raad met de situatie. Als jongens achter de meisjes aanzitten, dan glimlachen we. Als jongens met elkaar schuchter vrijen worden we verlegen en mompelen we 'dat het wel weer over gaat'. Het taboe zit in onze hele samenleving, in onze eigen opvoeding, in die van de kinderen van de groep en het is heel sterk. Theo Sandfort interviewde groepsleiders individueel en anoniem. Hij hoort dan veel. In het onderzoek van waaruit dit artikel geschreven is, vonden gesprekken plaats met het hele team en de teambegeleider(s), terwijl het logboek door iedere collega werd gelezen. Hoe verschijnen intimiteit, tederheid en seksualiteit hierin? Het aanvankelijk vrijwel ontbreken van persoonlijke warmte in de groep de Apenrots is genoemd. Ook is in het voorgaande beschreven hoe dit veranderde en hoe er na die verandering wel intimiteit mogelijk was. Toch bleek later, dat ook in de tijd vóór die verandering dergelijke momenten wel voorkwamen: op de slaapkamers van de jongens bij het welterusten zeggen. Echter: de groepsleiding wist dit niet van elkaar, er werd niet over verteld en het werd niet in het logboek vermeld. Het was verrassend en bevrijdend om dit van elkaar te ontdekken. Dit gebeurde op een vraag van mij in een teambespreking. Toen bleek ook, dat die momenten van persoonlijke warmte vaker voorkwamen als de groepsleiding alleen in dienst was. Zelfs als er twee groepsleiders in dienst waren werkte het taboe al. Het gesprek tussen hen ging dan voornamelijk over het succes en mislukkingen in hun rol als oppasser, als ordehandhaver. We hebben gezien, dat dit samenhing met de behandelingsfilosofie van de inrichting, van de theorie uit het hoofdgebouw. In een manier van denken die de verschillen tussen oud en jong als uitgangspunt neemt, en die die verschillen ten dele als 'gestoord ' bestempelt, is weinig of geen plaats voor ontmoeting en contact van mens tot mens, voor warmte en intimiteit, laat staan voor een respectvolle houding tegenover seksualiteit. Vanuit die manier van denken kon groepsleider Pieter schrijven:
Een half jaar later is er veel veranderd in de groep, zoals hiervoor al beschreven is. Dan kan verteld worden dat twee jongens 's nachts intens gevreeën hebben en dat een van de jongens daarbij fantaseerde dat het zijn groepsleidster was, met wie hij vree. Leidster en leider praten er met beide jongens over:
Je schamen als je betrapt wordt... Seksualiteit komt voor in tehuizen, doch het komt niet vaak in de openbaarheld. De aard van intieme contacten leent zich daar al niet zo toe; het is iets van 'wij samen'. En de aard van de openbaarheid, de aard van onze huidige samenleving leent zich er al evenmin voor. Intimiteit is in de loop der eeuwen vrijwel verengd tot seksualiteit, en die is op zijn beurt weer vrijwel verengd tot voortplantingsseksualiteit. Allerlei maatschappelijke stromingen hebben hiertoe geleid: onder andere de kerken, doch ook de manier van produceren en consumeren in onze samenleving. Noot 7 Dit alles leidde tot een ontwikkeling waarbij de verhouding tussen jezelf en je lichaam (je hele lijf met alle plekjes) voor velen al een ietwat moeilijke verhouding is en waarbij de liefdevolle lichamelijke nabijheid van twee mensen tot een zeldzaamheid en een probleem werd - tenzij het natuurlijk moeder en baby of man en vrouw betreft. Ik denk dat dit fundamentele tekort in onze samenleving voor heel wat gedragsproblemen zorgt, dus orthopedagogen en groepsleiders aan het werk zet.. Gelijktijdig zorgt dit tekort, en vooral het taboe, dat zij hun werk moeilijk kunnen doen waar het gaat om het bieden van persoonlijke en lijfelijke warmte aan de kinderen.. Kinderen vragen om lichamelijke koestering. Maar dit ligt zo dicht hij seksualiteit, en dus bij 'vies en verboden' dat het er nauwelijks van komt. Niet tot een duidelijke vraag ernaar en niet tot het antwoord erop, althans niet vaak en niet onbevangen. Gelukkig gebeurt het wel (de natuur is sterker dan de leer) maar het probleem is dat er een sfeer van 'stiekem' omheen hangt. Gevoelens die daarbij opkomen zijn moeilijk bespreekbaar. In enkele groepen (in het onderzoek) kwamen wel intieme contacten voor tussen bewoners en deze waren eigenlijk ook wel bij ieder bekend en getolereerd. Echter: er kon moeilijk over gesproken worden. De taal in tehuizen, sterker dan daarbuiten doorspekt met sekswoorden, leent zich er al moeilijk toe. En de situatie ook al moeilijk. Tehuisopvoeding heeft altijd iets openbaars in zich; de ramen staan wijder open dan die van gezinnen.Noot 8 Het kwalijke gevolg is, dat tehuiskinderen koestering gekort komen. En als er koestering plaats vindt, is het moeilijk bespreekbaar en daarom een probleem voor groepsleiding en kind, die elkaar ondanks alles vinden in tederheid.. Jan van der Velden beschrijft in zijn hoofdstuk, getiteld Voorkeur van groepsleiding voor bepaalde bewoners en omgekeerd Noot 9, zo'n situatie. Jan schetst welke problemen dit geeft en keurt de manier waarop zijn collega hiermee omging af. (Hij noemt het woord pedofilie niet, maar doelt er kennelijk wel op). Wat hij niet lijkt te zien is, dat het niet zozeer het intieme contact op zichzelf is dat de problemen geeft, maar veel meer het geheime en stiekeme karakter ervan. Maar dat ligt niet alleen aan zijn collega: dat zit hem in het hele team, het hele tehuis en, breder gezien, in onze huidige maatschappij. Het kwalijke is niet het contact zelf, maar het sfeertje van: ieder weet 't en niemand zegt 't. De kunst is, denk ik, om intieme contacten uit die sfeer te halen en bespreekbaar te maken. Dan kun je er ook beter en zorgvuldig mee omgaan. Dan komen de kinderen er niet aan tekort. De kunst is dus, om:
Dit alles is buitengewoon moeilijk: onze cultuur, onze eigen opvoeding, bepaalde theorieën over kind en opvoeding en onze taal zitten ons hierbij dwars; we hebben de stroom tegen. Misschien zijn we, ter wille van de kinderen die onze warmte zo behoeven, sterk en moedig genoeg om behoedzaam, doch ook krachtig tegen die stoom in te zwemmen. Literatuur en notenPublicaties Noten (en literatuur) Overige literatuur
Vanuit dit onderzoeksproject zijn de volgende publicaties verschenenOm er een te bestellen neme men per E-mail contact op met de auteur Gieles, Frans, Conflict en Contact, Een onderzoek naar
handelingsmogelijkheden voor groepsleiders bij botsingen en conflicten in de
dagelijkse leefsituatie, proefschrift, Groningen 1992 Gieles, F., Hoe kun je omgaan met conflicten in een leefgroep? Een deel van de resultaten van een onderzoek naar de mogelijkheden voor groepsleiders om het klimaat in leefgroepen te verbeteren, KU Nijmegen, vakgroep Orthopedagogiek, 1982 Gieles, F., Klimaatbevordering in leefgroepen; aanzetten tot conflicthantering; verslag van lopend onderzoek; in: J.E. Rink & J. Rijkeboer, bruikbaar onderzoek in de hulpverlening; de ontwikkeling van praktijktheorie; discussie- en werkboek, Groningen 1983 Gieles, F., Een groepsleider is ook maar een gewoon mens, over het omgaan met je eigen grenzen, in: FICE Bulletin, december 1984, en in: Tijdschrift voor jeugdhulpverlening, mei 1987. Gieles, F., How to act in everyday life conflicts in a residential living group, in: R. Soisson, Aktuelle Probleme Judendlicher in der Heumerziehung in Europa, FICE, Luxemburg 1985 & Zürich 1986. Gieles, F., De zorg als kerntaak, in: Jeugd & Samenleving aug-sept 1983, en in: De groepsleider, Basisboek voor werkers in de residentiële hulpverlening, door Maurice van Lieshout en Maria Ruigewaard (Red.), Acco, Amersfoort/Leuven, 1987 Voorts zijn de volgende doctoraalscripties verschenen bij de Vakgroep Orthopedagogiek van de KU Nijmegen.Candel, G., 'Ik werd toen zo kwaad...', een onderzoek naar methodische aanwijzingen voor het omgaan met kwaadheid, straffen en het scheppen van een goed leefklimaat door de groepsleiding, 1985 Coenen, A., 'Je moét... zelfstandig worden!' Een inductief onderzoek naar methodische aanwijzingen voor het omgaan met conflicten en het scheppen van een leefklimaat door de groepsleiding, dat een basis kan zijn voor zelfstandigheidsbevordering, 1985 Gerdes, C., Het leefgroepsgesprek, op zoek naar methodische aanwijzingen voor het houden van leefgroepsgesprekken; verslag van een onderzoek waarin op inductieve manier begeleid en onderzocht is, 1984 Grooten, I., Van 'On the sunny side of the street' naar helpend samenleven, een bruikbaar onderzoek naar de dagelijkse zorg in een orthopedagogische leefgroep, 1988 Neijts, E., Kwade gezichten, verslag van een onderzoek naar handelingsmogelijkheden bij conflicten met of tussen moeder en kind in een crisisopvang- en begeleidingscentrum voor moeder en kind, 1985 Peelen, S., Zo kan het ook, een handelingsonderzoek naar methodische aanwijzingen en inzichten voor het anders omgaan met conflictsituaties, teneinde te komen tot een beter leefgroepsklimaat, 1989 Posthumus, H., "... dan voel ik me onthand", het ontwikkelen van methodische ideeën voor het handelen van groepsleiders en hun begeleiders, 1988 Noten (en literatuur waar naar verwezen is)
Aerde, T. van, See me, feel me, touch me, heal me; In hoeverre kan groepsleiding omgaan met zijn/haat sexualiteit in relatie met opvoeding en kindersexualiteit. Scriptic IW, Leiden, 1985 France, A. W. en Kay, T., 'The human response', in: Child Care Quartely 5-1, 1976. Jeugd en Samenleving, Kinderen, volwassenen, seksualiteit, Themanummer 13-2, 1983 Kuin, P., & Ulrich, L., Groepsleiding op weg naar meer zelfrespect, in: Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening, januari 1985 Marcus, C., Vergeet mij niet; een hardop denken, waarmee ik hoop de: 'latente' kinderen, wat betreft het lichamelijk contact, uit een vergeten hoek te halen, Scriptie Sociale Academie, Den Haag. 1971 Mehler, J. F., Houseparents, a vignette, in. Child Care Quarterly, 8-3, 1979 Mehringer, A., Zuwendung - das wichtichste Therapeutikum, in: Unsre Jugend 32-2, 1980 Meier, R., Die Schere im Kopf ist scharf und schnell, Sexualität und Sozalarbeit, in: Sozialmagasin 9-9, 1984 Piercer, L. H. en Pierce, R. L., The use of warmth, empathy and genuineness in child care work, in: Child Care Quarterly 11-4, 1982.
|