Uit van Lieshouts boek
pagina 34
Mijn meneer
Op een dag zei u, terwijl ik in
uw armen lag:
*De vader van die-en-die is dood, net als de jouwe
*Die jongen ziet in mij een soort van nieuwe vader.
*Zou het niet fijn zijn als jij mij net zo zag?*
U zei het alsof u voor mij wilde
zorgen, maar
ik zweeg expres: het was zo stom wat u zei.
Waarom zou ik een nieuwe willen? Een dooie
vader is ook een vader, hoor! Die bewaar je
alleen ergens anders dan buiten
om je heen.
Waarom wilde u liever een vader zijn dan
een vriend, dan gewoon mijn meneer? En zag u
mij eigenlijk meer als een soort zoon, als een
stiefbroer van die andere jongen?
En dat joch.
kwam hij soms bij u thuis? En wat deden jullie?
U streelde hem toch niet, zoals mij? - Ik durfde
niks te vragen; ik wilde uw enige zijn. Toch
begon ik toen niet meer te weten
wie wij waren.
Wat moest u ook met een kind als vriend? U als
vader zien, had mijn vader niet verdiend; ik wist
ineens niet meer wat het was wat wij hadden.