Start Omhoog

Heilige verontwaardiging

Over het boek van Han Israëls

Door Dr Frans Gieles

Heilige verontwaardiging, een onderzoek naar de feministische visie op incest, door Han Israëls, Contact, 2001, ISBN 90 254 1469 9

Begin september verscheen dit boek en het kreeg direct aandacht in de geschreven pers, uiteraard ook in OPZIJ van oktober. Hier volgt een bespreking van het boek en de discussie erover.

Even de kranten inzien

Het Parool gaf op 5 september als eerste een bericht hierover. Uit de verdere berichten laat ik hier die over de rol van de begeleidingscommissie verder weg; deze zou ‘van niets weten’ en toch bedankt worden in het voorwoord. Het komt erop neer dat Israëls zijn eigen gang is gegaan.

Ook Israëls kent zijn twijfels: "Of het GGD-archief bovendien voldoende representatief is om algemene conclusies uit te trekken, betwijfelt Israëls zelf ook. ''Dit onderzoek is meer een kleine voorstudie, er moet een veel groter onderzoek komen naar de hele incestdiscussie.''

De Volkskrant, Trouw en HP-De Tijd volgden op 7 september.

"Het gaat mij helemaal niet om die rare feministen, maar om de wetenschappelijke discipline. Het feminisme is ook zo goed als verdwenen, maar de producten ervan, zoals de opvatting over incest, genieten nog steeds ongehinderd gezag." (Israëls in HP-De Tijd 7 sept.)

,,Ongelooflijk'', reageert een boze Nel Draijer. ,,Ik ben streng begeleid door mensen die daar jarenlang mee bezig zijn geweest, ik ben cum laude gepromoveerd. Niemand heeft ooit gezegd dat ik iets heb overdreven of weggemoffeld. Integendeel.''
Voor Israëls' eigen onderzoek heeft ze ook geen goed woord over. Geringschattend: ,,Er staat geen precies getal in. Hij heeft in die dossiers van de GG&GD slechts enkele gevallen van incest aangetroffen en trekt op basis daarvan veel te vergaande conclusies. Israëls is een ekster die oppikt wat hij kan gebruiken en de rest weglaat.'' (Trouw 7 september)

"Draijer noemt het boek van Israëls een 'karikatuur'. Ze verwijt hem een slecht statisticus te zijn en zegt dat hij haar gegevens niet goed heeft geïnterpreteerd. 'Als ik iets had willen wegmoffelen, waarom zou ik gegevens die mij niet uit kwamen dan wel in tabellen opnemen?'
Ze citeert uit haar onderzoek: 'Doordat affectieve verwaarlozing inherent is aan seksueel misbruik, is de afzonderlijke invloed van incest niet erg groot’. Het stáát er, en hij suggereert dat ik dit heb willen verzwijgen." (De Volkskrant 7 september)

Trouw, 8 september:

Nel Draijer zegt: Israëls baseert zich op veel te kleine aantallen om die conclusie te trekken.
,,Het klopt dat de aantallen betrekkelijk klein zijn. Ik heb 2000 dossiers gelezen en je moet je suf zoeken naar meldingen van incest. Dit is een eerste poging om zo'n historisch onderzoek te doen. Er zijn betere archieven denkbaar dan dat van de GG&GD, bijvoorbeeld dat van de jeugd- en zedenpolitie.''

Wat vindt u nu eigenlijk van Draijers onderzoek?
,,Ik ben er ambivalent over. Het is veruit het beste in zijn soort. Maar Nel Draijer is zich later gaan ontwikkelen in een richting van de psychologie waar ik sceptisch over ben. De meervoudige persoonlijkheidsstoornissen, dissociatie - waarbij traumatische herinneringen uit het bewustzijn worden verdrongen -, hervonden herinneringen. Je kunt je daarvan afvragen in hoeverre vrouwen herinneringen van seksueel misbruik worden aangepraat.''

Dezelfde en de andere media volgen. "List, incest en bedrog", kopt VN van 8 september, kiezend voor Draijer en tegen Israëls. "Moedige studie of een broddelwerkje?" vraagt De Volkskrant van 8 september zich af. Ook de NRC gaat zijn toontje meeblazen. Het Parool komt op 8 september terug met "Slap trapje tegen een heilig huisje". Na iets meer tijd voor bezinning concludeert Lisette Thooft in De Volkskrant van 29 september: "Ongeloofwaardige tirade tegen feministen". "Hij [Israëls] heeft ongelijk […], seksueel misbruik van kinderen heeft wel degelijk ernstige gevolgen." "Een polemisch offensief met richting, maar zonder onderbouwing." Ook Gemma Blok geeft een gedegen artikel met een wat bredere invalshoek. Tijd om eens naar het boek zelf te gaan kijken.

Nu het boek

Het is jammer dat Han Israëls niet elk hoofdstuk apart in een passend tijdschrift heeft geplaatst. Hij bundelt nu drie uiteenlopende zaken onder de noemer ‘feministische visie’ die hij dan onderzoekt – lees: bestrijdt. Zoiets wordt dan al snel gelezen als een aanval op het feminisme en daar reageert men dan dus op. Bovendien wordt over en weer nogal sterk op de man/vrouw gespeeld in plaats van op de inhoud. Dit bemoeilijkt de discussie nogal. Zelf kijk ik liever naar de inhoud, woorden en cijfers, dan naar degene die deze neerschreef.
We lopen nu eerst de drie hoofdstukken van het boek langs en keren dan terug naar de reacties erop. Daarna probeer ik de balans op te maken.

Verleden en heden, visies en feiten

Israëls treft in ‘de feministische literatuur over seksueel kindermisbruik’ van de laatste twintig jaar een aantal vaste ideeën aan over het verleden:

(1) Het probleem werd in het verleden onderschat.

(2) Meldingen ervan werden vaak niet geloofd.

(3) Men zocht de daders onder vreemde mannen i.p.v. onder verwanten.

(4) Het kind werd als medeschuldig gezien, terwijl de dader mild behandeld werd.

Israëls licht deze ideeën toe aan de hand van een selectie uit de literatuur en onderzoekt ze aan de hand van cijfers. De cijfers verzamelde hij door dossiers van het kinderpsychiatrisch archief van de Amsterdamse GG&GD van 1940 tot 1990. Hieruit nam hij een steekproef en onderzocht deze op meldingen van seksueel misbruik (‘ongewenste seksuele gebeurtenissen met meisjes onder de zestien’) en de afhandeling daarvan.

Op grond daarvan concludeert hij:

(1) Er waren in de jaren ’50 meer meldingen dan in de jaren ’80, dus het probleem werd toen niet onderschat.

(2) "Het is zeker niet zo dat meldingen in de jaren vijftig veel minder vaak geloofd werden dan in de jaren tachtig – integendeel." (p 25)

(3) "Het is [..] zeker niet zo dat misbruik door de eigen vader of vaderfiguur vroeger in het algemeen veel minder werd opgemerkt of veel minder werd geloofd."

(4) In de dossiers uit de jaren ’50 werden situaties als ‘onschuldig meisje overweldigd door vader’ niet als zodanig beschreven. Er is verder geen dader gevonden die zich verontschuldigde door naar de actieve rol van het kind te verwijzen. Het werd gezien als iets dat samen gedaan was, maar dat evenzeer verwerpelijk was. In de jaren ’80 gold het als schandalig om een deel van de schuld bij het slachtoffer te leggen. Niet zozeer de feiten, als wel het denken erover is veranderd.

Kortom: de vier veronderstellingen over het verleden blijken niet te kloppen op grond van dit, overigens beperkte, feitenmateriaal.

Had Israëls dit sec geconcludeerd in een vaktijdschrift, dan had er inhoudelijke discussie over kunnen plaats vinden. Hij plaatst de conclusies echter onder een paraplu: het is de feministische visie die niet klopt. Het is niet deze of gene auteur, m/v, die er even naast zat, nee, de feministische literatuur zit er naast. Dit is grotesk op grond van zo’n beperkt onderzoek. Zoiets moet wel reacties oproepen die het geschrift niet meer serieus nemen.

Eet meer Freud

Het tweede hoofdstuk behandelt een geheel andere kwestie. Het had niet misstaan in een passend vaktijdschrift. Israëls is Freud-kundige, althans, zo noemt hij zichzelf.

Waar het hier om draait is de verleidingstheorie. Deze zegt dat de patiënten van Freud, hysterische vrouwen – wij zeggen tegenwoordig: overspannen vrouwen – ziek zijn geworden door seksueel misbruik in hun vroege jeugd. Deze theorie wordt, aldus Israëls, in de feministische visie nog steeds dankbaar omarmd. Ik hoor in kringen van OK-lezers wel eens mopperen op Freud: hij zou de vergeten en hervonden herinnering hebben uitgevonden en daarmee ‘gebeurtenissen’ die nooit hebben plaatsgevonden en die dus ook niet ‘de’ oorzaak van problemen in het leven kunnen zijn. Maar dit ligt toch iets anders.

Twee dingen worden er nooit bij verteld: ten eerste niet dat het vooral vrouwen waren die dit misbruik gepleegd zouden hebben en ten tweede dat de patiënten zelf niet wisten dat zij als kind misbruikt werden. Dit ontbreken van een herinnering is essentieel in deze theorie: wie misbruikt is en zich dit herinnert, wordt niet hysterisch. Het was Freud die het misbruik veronderstelde. Hij geeft nergens uitspraken van patiënten die dit zouden bevestigen. Het was Freud zelf die dit aan zijn patiënten vertelde.

Korte tijd later echter verwierp Freud zijn eigen theorie. Wat patiënten er over zeiden, dat waren verdrongen wensen of fantasieën, geen historische gebeurtenissen. Dit is ook de meest logische interpretatie, want je kunt nu eenmaal nooit bewijzen dat iemand als klein kind zo’n slachtoffer was, maar ook niet dat iemand het niet was. Daarom is de verleidingstheorie principieel niet bewijsbaar en evenmin weerlegbaar. Dus niet bruikbaar.

Israëls schrijft dan: "In de hedendaagse feministische literatuur is dit verhaal eenvoudigweg overgenomen, zij het met een beslissende omkering: volgens de feministische hervertelling beging Freud geen fatale vergissing toen hij zijn patiëntes geloofde, maar toen hij ging twijfelen aan wat zij hem vertelden. Deze feministische omkering van Freuds verhaal heeft van meet af aan deel uitgemaakt van de moderne literatuur over kindermisbruik […]" (p 53).

Dus: het was bij nader inzien niet Freud die de theorie van de hervonden herinneringen aandroeg, maar zijn latere lezers en lezeressen. Israëls meldt dat er later wel meer sceptisch gedacht is over die verleidingstheorie, maar dat hij alleen daar twijfel aantrof en niet in ‘de’ feministische literatuur. Nu kun je niet aan alle auteursnamen zien of het een man is of een vrouw, maar de suggestie wordt gewekt dat de verstandige sceptici mannen zijn en de misleide ‘gelovigen’ feministische vrouwen zijn die er dus allemaal lelijk naast zitten.

In elk geval José Rijnaarts die een eigen paragraaf krijgt toebedeeld. Er passeren nog meer auteurs de revue, maar het voert te ver om deze hier allemaal te bespreken. De rode draad is hier dat onderzoek dat zich baseert op hervonden herinneringen niet erg betrouwbaar is omdat je nooit weet of die herinneringen op feiten berusten. Ook weet je niet of de patiënt zelf met het verhaal is gekomen of dat de therapeut ermee op de proppen kwam. Je kunt niets bewijzen en niets weerleggen en dus geen deugdelijke theorie ontwerpen; een goede theorie moet in principe bewijsbaar en weerlegbaar zijn. Mensen die dus uitgaan van de verleidingstheorie en die van de hervonden herinneringen gaan niet van een deugdelijke, toetsbare en getoetste theorie uit.

De laatste zin hierboven is neutraal geformuleerd. Israëls formuleert niet neutraal. Hij formuleert in de trant van ‘de feministische theorie en visie deugt dus niet’. Dit vertroebelt de inhoudelijke discussie over dingen die toch belangrijk zijn: word je nu inderdaad geestelijk ziek van vroege seksuele ervaringen en zijn deze daarom altijd misbruik? En: als je nu problemen hebt, zijn die dan inderdaad veroorzaakt door vroegere seksuele ervaringen – of is dit alleen maar een ondeugdelijke theorie die slechts goed past in de hedendaagse ideologie?

Volgens Israëls is dit laatste het geval. Hij draagt hier in elk geval argumenten voor aan. Als hij een Freud-kundige is, en ik ben dit niet, dan ben ik bereid van hem aan te nemen wat aannemelijk klinkt. En dat doet het.

‘Feminisme met oogkleppen’

Wat een titel voor het derde hoofdstuk! Waarom niet gekozen voor ‘Een nadere beschouwing van de cijfers uit het onderzoek van Nel Draijer’? Dit dekt namelijk de inhoud. De gekozen titel dekt meer de manier van zeggen. Publicatie als artikel in een wetenschappelijk tijdschrift had passende aandacht voor deze beschouwing kunnen vragen. Nu lezen we het weer onder de paraplu van ‘de feministische visie’ die, we begrepen het al, van geen kant deugt in de visie van de auteur.

Ere wie ere toekomt: het onderzoek van Draijer wordt meerdere malen in de tekst geprezen als het beste onderzoek op dit terrein, zij het dat er wellicht enkele dingen beter anders hadden gekund, maar dit heb je met elk onderzoek.

Draijer heeft een representatieve steekproef van vrouwen gevraagd naar hun ervaringen als kind en hun huidige welbevinden. Daarna is er via statistische analyse van de gegevens naar verbanden gezocht. Ruim vijftien procent van de vrouwen meldde seksueel misbruik door verwanten in hun jeugd. ‘Jeugd’ is hier: vóór het zestiende jaar. ‘Seksueel misbruik’ is hier: ongewenste gebeurtenissen waarbij sprake was geweest van aanraking van seksueel beladen delen van het lichaam. ‘Verwanten’ zijn hier verwanten in ruime zin, inclusief stiefvaders en huisgenoten. Ongeveer de helft van deze misbruikte vrouwen, 8,4% van het totaal, ondervond daarvan ook als volwassene nog de nare gevolgen, vooral in psychisch lijden. Dit psychisch lijden werd gemeten aan het aantal klachten: vier of meer klachten of symptomen. Als je zeven of meer klachten als ‘ernstig’ definieert, gaat het om 4% van de vrouwen in de steekproef.

Bij 4 tot 8,4% van de vrouwen, een kwart tot ruim de helft van de vrouwen met incestervaring, was er dus samenhang tussen incestervaring en huidige klachten. De cruciale vraag is hier nu: zijn deze klachten nu ook veroorzaakt door de incestervaring? Ofwel: is de statistische samenhang ook een causale samenhang? Het feit dat de vrouwen dit zeggen is nog geen bewijs. Wat de vrouwen zeiden kan een weerspiegeling zijn van de opvattingen in de periode van onderzoek (waarin inderdaad zo gedacht werd). Die opvattingen moeten dus op hun juistheid worden onderzocht. (Israëls, p. 101)


Is dit door Draijer gedaan? Volgens Israëls niet: de uitspraken over de ernstige gevolgen zijn gebaseerd op redeneringen die volgens IsraIsraëls primitief zijn (p. 101). Israëls kijkt dus nog eens kritisch naar de redeneringen, de metingen, de analyses en de cijfers.

Helaas doet hij dit in de sfeer van zijn gekozen titel Feminisme met oogkleppen op, als zou Draijer bewust feiten hebben verzwegen of verdraaid. ‘Niet gezien? – zou kunnen. Waarom die meting en dat criterium gekozen? – daar & daarom. Waarom die analyse niet verricht? – had gekund, ja.’ Een dergelijk gesprek mag en moet gevoerd kunnen gevoerd worden over een onderzoek. Door de manier van schrijven is dit echter moeilijk geworden. Niet het feit dat de schrijfster een vrouw is en bepaalde feministische opvattingen heeft dient ter zake te doen, maar alleen de tekst, in het bijzonder de cijfers. We gaan dus met deze houding, de wetenschappelijke, de tekst van Israëls bekijken.

Samenhang tussen klachten en verleden bewezen?

Draijer heeft gekeken naar twaalf soorten klachten en door middel van schalen gemeten in hoeverre de incestvrouwen daaraan leden. Daarna kon zij een ‘traumascore’ opstellen: de optelling van de scores inzake die twaalf klachten. Israëls merkt terecht op dat het dus geen traumascore is maar een klachtenscore (p.116). Het woord trauma impliceert oorzakelijke samenhang, maar die moet nu juist bewezen worden.

Met een dergelijke score, lopend van ‘geen klachten’ tot ‘heel veel klachten in hoge mate’, kun je statistisch onderzoek gaan doen. Je kunt gaan zoeken naar samenhangen tussen de variatie in die klachtenscore en andere variabelen, dat zijn zaken, factoren, die mogelijk invloed kunnen hebben. Je meet dan de variantie ofwel de mate van spreiding in die factor en vergelijkt die dan met de variantie in de andere factoren. Zo bereken je de het vermoedelijke effect of, beter, de mogelijke effectomvang per factor. Zo kun je zien welke factoren meer of minder samenhang vertonen met de ernst van de klachten. Daarna moet je nog bewijzen dat die samenhang inderdaad een oorzakelijke is.

Israëls leest uit Draijer’s cijfers het volgende af: "Veruit de sterkste factor voor het verklaren van verschillen in de traumascore binnen de incestgroep is het al dan niet hebben van een strenge vader. Op de tweede plaats staat misbruik door niet-verwanten. Daarna volgt de ernst van het misbruik. De ernst van het misbruik verklaart ongeveer vier procent van de variantie in de traumascore."

En de incestervaring zelf? Dit kan hier niet gemeten worden omdat alle vrouwen uit de incestgroep deze ervaring meldden. Daarvoor moet je de gegevens vergelijken met die van de niet-incest vrouwen. Dit heeft Draijer dus ook gedaan.

De strenge vader blijft dan bovenaan staan: deze factor verklaart 9% van de variantie. Dan komt het hebben van een ziekelijke nerveuze moeder met 6%. En de incestervaring zelf? Die komt in Draijer’s boek uit op de vijfde plaats met 1%.

Israëls merkt op dat in dezelfde tabel over dezelfde uitkomsten in haar proefschrift incest de achtste plaats toekent met een effectomvang van, afgerond, nul procent. Een andere tabel vanuit een iets andere berekening geeft ook een achtste plaats maar dan met een effectomvang van 1%. Aangenomen dat voor de proefschriftversie correcties zijn aangebracht, betekent dit een bijdrage van incest aan de latere klachten van tussen de nul en een procent. Volgens dezelfde cijfers heeft een nerveuze moeder zes maal meer invloed en een strenge vader negen maal meer invloed. De invloed van incest valt dus zowat weg als je ook de andere factoren in ogenschouw neemt.

Israëls verwijt Draijer nu dat zij dit niet duidelijk genoeg in haar tekst en haar conclusies heeft gezegd en benadrukt. Draijer zegt dit overigens wel (o.a. 1990, p. 278). In haar conclusies en samenvatting zien wij dit echter niet terug blijft zij bij de schadelijkheid van incest.

Wat heet misbruik?

Israëls signaleert nog een probleem bij Draijer. Bij het zoeken naar samenhang tussen incestervaring en latere klachten heeft Draijer gewerkt met een tweedeling: wel of geen incestervaring. De omschrijving hiervan stond al hierboven in dit artikel: het gaat om ongewenste ervaringen. Wat heet nu ‘ongewenst’?

Aan de vrouwen is de mate van vrijwilligheid gevraagd waarmee zij als kind hadden deelgenomen aan het gebeuren. Zij konden kiezen uit zes antwoorden: (1) volledig vrijwillig, (2) een beetje vrijwillig, (3) noch vrijwillig noch onvrijwillig, (4) zowel vrijwillig als onvrijwillig, (5) een beetje onvrijwillig en (6) volledig onvrijwillig.

Om tot haar tweedeling te komen, heeft Draijer nu deze zes categorieën teruggebracht tot twee door de categorieën (2) t/m (6) samen te voegen tot ‘onvrijwillig’. (Draijer 1990, p. 140; Israëls p 152). Geen wonder dat zij een 90% ‘onvrijwillig’ vond. Aldus Israëls.

Maar, vervolg ik nu, ook geen wonder dat zij een lage effectomvang vond: hoe breder de definitie - en die was al vrij breed - hoe meer gevallen je vindt, maar door de minder zware gevallen ook mee te rekenen verklein je de kans om het werkelijke effect van de echt ernstige gevallen te ontdekken. Een lage effectomvang zegt in dit geval dus heel weinig over die echt ernstige gevallen. Die zitten a.h.w. verstopt in de hoeveelheid minder ernstige, ze zijn eigenlijk op één hoop gegooid. Als je ieder schrammetje meetelt als ‘letsel na verkeersongeval’ krijg je veel verkeersongevallen maar relatief weinig ernstig letsel en dus een geringe effectomvang. Intussen bestaat er wel degelijk ernstig letsel na verkeersongevallen. Zoiets kan bij incest ook het geval zijn.

Een wat ‘strengere’ definitie had meer zicht gegeven op de werkelijkheid. Nu zegt iedereen: ‘Tjonge, wat veel: 15%! En 8,4% langdurige schade, dat is meer dan de helft daarvan: veel hoor!" Men is onder de indruk van de omvang van de gevallen. Maar van de werkelijke effectomvang van de erge gevallen weten we nog niet veel, mede door die brede definitie. Bovendien zegt ‘weinig schade op lange termijn’ nog niets over de schade op korte termijn. Die kan er wel degelijk zijn. (Nadat ik dit had geschreven, schreef Israëls woorden van gelijke strekking in een ingezonden brief in de OPZIJ van november, reeds verschenen in oktober.) Men vraagt zich ook niet af, vervolg ik nu weer, hoe deze cijfers zouden zijn bij een onderzoek naar de schadelijke gevolgen van ongewenste handelingen in het verkeer of de gevolgen van ongewenst onderwijskundig of opvoedend handelen. Maar nu loop ik vooruit op een eindbalans. We laten eerst Nel Draijer zelf eens aan het woord.

Nel Draijer’s reactie

Het citaat dat de titel vormt in OPZIJ van oktober slaat de spijker al op de kop: "Feministisch onderzoek bestaat niet, alleen goed en slecht onderzoek". De ondertitel luidt "De neutraliteit van psychologe Nel Draijer". Schrijfster is Elisabeth Lockhorn en het artikel geeft een interview met Nel Draijer weer.

De toon van Israëls’ boek is haar niet ontgaan. Nu speelt helaas ook Nel eerst op de man in plaats van op zijn tekst: "[…] het gaat hem om de rel. Hij is een querulant, altijd gericht op een schandaal" en zijn boek is "een malicieus pamflet". Zij merkt terecht op dat er genoeg mannen, onverdacht van feminisme dus, zijn geweest die in zorgelijke zin hebben geschreven over de gevolgen van incest. Dit klopt natuurlijk. Neem een Wolters, een Frenken, een Finkelhor en vele anderen.

Nel voelt zich in haar integriteit als wetenschapper aangetast. Natuurlijk heeft zij niets willen verbergen van de resultaten. Natuurlijk ziet zij de nuances, alleen de media zien deze niet. "Ik heb me daarom wel verantwoordelijk gevoeld dat er in weerwil van mijn gegevens zo'n ongenuanceerd idee ontstond van: misbruik, dit is pas erg. Ik heb daarna in lezingen en artikelen dan ook altijd benadrukt dat de ene ervaring de andere niet is en je niet overal iets aan overhoudt. Het is ook de affectieve verwaarlozing die een rol speelt."

Hier moeten we het echter mee doen. De rest van het interview gaat over haarzelf en allerlei zaken, hervonden herinneringen, dissociatieve persoonlijkheidsstoornis, schadevergoedingen en zo meer, maar we vinden er geen weerlegging in van Israëls’ betoog. Die vinden we wel bij José Rijnaarts.

José Rijnaarts

Deze reageert zelf in dezelfde OPZIJ van oktober j.l. De titel geeft al aan hoe de toon, de manier van zeggen van Israëls bij haar is overgekomen: "De pedante leek leest de deskundige de les; de vooroordelen en frustraties van Han Israëls".

Ook zij wijst er op dat er veel mannen inhoudelijk hetzelfde hebben geschreven als de zo gewraakte feministen.

José gaat wel inhoudelijk op het boek in. Zij legt de verleidingstheorie nog eens uit en zegt dan "Israëls heeft in zekere zin gelijk". Zij meent echter dat er wel vrouwen waren die uit zichzelf over het vroegere misbruik begonnen te praten en dat Freud dit ook vermeldt. Zij merkt, evenals anderen dit deden, op dat Israëls in zijn geschriften steeds bezig is Freud te ontmaskeren als een charlatan en een leugenaar. Zij oppert dat Israëls zich miskend voelde omdat zijn betogen zo weinig invloed hadden op het denken over Freud, incest en dergelijke zaken. Zij citeert Israëls die in Het Parool zegt dat het thema incest "eerlijk gezegd, eigenlijk een noodsprong" was: "Ik dacht: kan ik mooi een aantal veronderstellingen uit de tweede feministische golf eens toetsen."

Rijnaarts vervolgt dan met: "Geweldige motivering. Het resultaat is ernaar. Het resultaat is ernaar. Wat Israëls in Heilige verontwaardiging als onderzoek presenteert, is een lachwekkend samenraapsel van simpele staafdiagrammetjes, onduidelijke cijfers en uit de dossiers geplukte citaten. Israëls bekeek tweeduizend dossiers van meisjes op vragen als: hoe vaak wordt seksueel misbruik gemeld? Hoe vaak gaat het om incest? Hoe vaak werd bet meisje geloofd? 
De getallen die hij vond, waren minimaal. Dat was ook te verwachten. Incestslachtoffers kwamen vroeger nu eenmaal niet bij de GG&GD of welke instantie ook. Toch bestaat Israëls het uit die geringe cijfers de conclusie te trekken dat incest, anders dan incestdeskundigen beweren, vroeger helemaal niet in de doofpot werd gestopt, sterker nog: dat meisjes in de jaren vijftig juist eerder werden geloofd dan in de jaren tachtig. In de jaren vijftig vond bij namelijk vijf geloofwaardig geachte meldingen, in de jaren tachtig drie. Reden genoeg om de door hem gewraakte auteurs te verwijten dat ze 'het verleden dommer en slechter voorstellen dan het in werkelijkheid was'.
Je vraagt je af waar iemand die zelf zulk krakkemikkig werk aflevert de moed vandaan haalt om de vloer aan te vegen met zo'n complex, gedetailleerd en genuanceerd onderzoek als dat van Nel Draijer, die in de jaren tachtig in opdracht van de overheid onderzoek deed naar seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Misschien zat Israëls om stof verlegen toen de oogst van zijn eigen speurwerk zo mager bleek. Ondanks de grootspraak in zijn conclusies moet dat voor hem een teleurstelling zijn geweest."

Heeft Draijer nu iets verzwegen in haar tekst, zoals Israëls beweert?
Rijnaarts: "Dat is aantoonbaar onwaar. Niet een maar wel tien keer vind je zowel in haar onderzoeksrapport (1988) als in haar proefschrift (1990) uitspraken als: 'Doordat affectieve verwaarlozing inherent is aan seksueel misbruik, is de afzonderlijke invloed van de misbruikervaringen zelf naar verhouding gering' (1988, p. 345). Telkens weer hamert ze erop dat de affectieve band met de ouders door incest wordt aangetast, of verder aangetast als hij al slecht was, en dat niet de incest als zodanig (de seksuele handelingen), maar de onvermijdelijk daarmee verbonden affectieve verwaarlozing van het kind de belangrijkste factor is in de ontwikkeling van latere klachten.
En wat doet Israëls? Hij negeert de vele passages in Draijer’s werk die hierover gaan, om haar vervolgens onder de neus te wrijven dat incestslachtoffers later meer last hebben van die slechte band met de ouders dan van de incest op zich. Hear; hear, de pedante leek die een deskundige omstandig uitlegt wat deze allang weet en zelf al honderd keer heeft verteld.
Wat mij bij Israëls nog het meest stoort is de suggestie dat incest als zodanig geen kwaad kan. Draijer onderzocht de schade op lange termijn, maar dat is maar een aspect. Zoals ik jaren geleden al schreef in mijn boek Dochters van Lot (1987), gaat het niet aan 'de ernst van een ervaring slechts te beoordelen in het licht van de gevolgen, alsof de ervaring zelf niet telt. Ook al zou incest absoluut geen gevolgen hebben voor je volwassen leven, dan nog is je jeugd verpest.' Na de constatering dat incest vooral voorkomt in gezinnen waarin toch al van alles mis is, schrijft Israëls: 'Of daar nu wel of niet incest bij zat, maakt niet veel uit.' Dat is zo'n cynische opmerking, dat hij hiermee alleen al zijn hele boek diskwalificeert."

De balans opmaken

Israëls bespreekt nog wat meer passages in Draijer’s onderzoek waar hij vraagtekens bij zet – nu ja, eerder: vrij felle kritiek op levert. We kunnen deze hier niet allemaal bespreken, men leze het boek en legge Draijer’s boeken er naast.

Israëls beëindigt zijn boek eerst met het weergeven van een aantal reacties op het uitkomen van Draijer’s boek. We kunnen hier niet al te uitvoerig op ingaan zonder weer een nieuw boek te schrijven. De teneur van wat hij hierover schrijft is dat Draijers boek erg welkom was in een tijd dat iedereen al lang van mening was dat elke vorm van incest altijd en bij iedereen levenslang dramatische gevolgen heeft. We hebben het dan vooral over de vaders, de machtige strenge mannen en hun zich opdringende seksuele aandrang. Dit mag iedereen nu toch wel eens weten, al wordt dit nog steeds niet algemeen erkend, hoezeer ‘de feministen’ dit ook hebben herhaald. De aandacht werd echter even afgeleid door de vriendelijke buurman, sporttrainer, pastor of onderwijzer.

In zijn slotwoord vermeldt Israëls het onderzoek van Rind, Bauserman & Tromovitch. Hun cijfers komen vrij nauwkeurig overeen met die van Draijer. Ook bij hen ligt de effectomvang van een vroege seksuele ervaring rond de 1%, terwijl de factor gezinsomstandigheden tien maal zwaarder weegt. Zij geven dit expliciet aan in hun tekst, conclusies en samenvatting. Draijer alleen in haar tekst, niet in de conclusies en samenvatting.

Ik kan mij voorstellen dat Han Israëls, als persoon, zich hieraan ergerde. Onzorgvuldig omgaan met cijfers uit op zich toch redelijk goed zorgvuldig onderzoek – hij erkent dit zelf in menige passage – dat prikt. Men is dan geneigd terug te prikken – en dat heeft hij dus gedaan.

Han Israëls heeft enerzijds leuke stukjes onderzoek verricht. Deel 1 was aardig, deel 2 interessant en deel 3 was een op zich rationele herbezinning op Draijer’s onderzoek met markante details en conclusies.

Helaas heeft hij anderzijds een communicatieve stijl gehanteerd die elke inhoudelijk nuttige en nodige communicatie over de inhoud in praktijk vrijwel blokkeert.

Intussen heeft hij, hoe onhandig ook in communicatief opzicht, wel op enkele zaken gewezen die de aandacht verdienen. We moeten zijn intonatie dan even naast ons neerleggen. Zelfs zonder zijn boek kun je aan de cijfers van Draijer inderdaad zien dat de factor ‘seksueel contact gehad’ niet zo zwaar weegt als algemeen gedacht wordt. Nu heb ik hierboven aangetipt dat dit op zich nog weinig zegt: hoe breder de gekozen definitie, hoe minder de gevonden mogelijke effectomvang echt iets zegt over de werkelijke schade van de echt schadelijke gevallen. Ook tipte ik aan dat ‘weinig schade op lange termijn’ nog niets zegt over de korte termijn. Ruim tien jaar na een verkeersongeval is het meeste letsel ook wel genezen, maar het was er intussen wel. We weten dus eigenlijk niet veel meer dan dat we niet veel weten en de zaken nog eens goed moeten bekijken. Hiervoor is natuurlijk wel een tip te geven.

Als de factor ‘strenge vader’ bij Draijer negen maal zwaarder weegt dan de factor ‘incest ervaring’, en bij Rind cs de factor ‘gezinsomstandigheden’ tien maal zwaarder weegt dan ‘seksuele ervaring gehad hebben binnen of buiten het gezin’, dan geeft dit toch wel een aanwijzing waar we nu eens naar moeten gaan kijken: naar het traditionele gezin en, gesproken over incest, vooral naar de vaderlijke strengheid daarbinnen.

Iedereen heeft het alsmaar over de seks in jong-oud verhoudingen, maar deze blijkt toch niet zo belangrijk als de jong-oud verhoudingen zelf. De kwaliteit hiervan heeft in elk geval wel invloed op het latere welbevinden. Dit wisten en weten we natuurlijk al lang, maar toch focussen we de aandacht steeds maar weer op die seksuele component, de geest van onze tijd getrouw die het voornamelijk over seks heeft. Zie maar de statistieken over de advertenties, de inhoud van de bladen, de films, de tv, van de e-mails, de bezochte sites en de gesprekken van schoolplein t/m bouwplaats en café.

Misschien moeten we iets minder geobsedeerd zijn door seks en gewoon eens kijken naar de kwaliteit van de jong-oud verhoudingen – en hierin dan ook de jongens betrekken - in en buiten het gezin en de kwaliteit hiervan eens doorslaggevend laten zijn in plaats van het al dan niet aanwezig zijn van erotiek in die verhoudingen. Dus niet ‘seks = fout, geen seks = goed’, maar: diskwaliteit is slecht want schadelijk, kwaliteit is goed en heilzaam. En dus eens onderzoeken: wat is nu eigenlijk kwaliteit in deze verhoudingen? De afstandelijkheid van de moderne onderwijzer of groepsleider? Lijkt mij sterk. Intimiteit met mate? Lijkt mij eerder.

Als je seks toch centraal laat staan in een herhaald onderzoek - nu ook met aandacht voor de jongens en mannen - en de verwerking van de gegevens daarvan, dan krijg je het gegeven dat de mensen zeggen dat vroege seks een negatieve invloed heeft gehad omdat men nu zo denkt. Vergeet in dat geval niet dit ook nog even te bewijzen; deze tip mogen we van Israëls toch wel even meenemen.

Boekbespreking Draier Opzij Okt 01 Een strenge vader is erger dan incest Heilige verontwaardiging De pedante leek leest de deskundige de les

Start Omhoog

Verwijzingen

De Volkskrant, Het Parool, HP-De Tijd, NRC & Trouw, 5 – 29 september 2001.

Draijer, Nel, Seksueel misbruik van meisjes door verwanten: een landelijk onderzoek naar de omvang, de aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de psychische en psychosomatische gevolgen, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1988.

Draijer, Nel, ‘Een lege plek in mijn geheugen’: Seksueel misbruik van meisjes door verwanten, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken, 1988.

Draijer, Nel, Seksuele traumatisering in de jeugd: Lange termijn gevolgen van misbruik van meisjes door verwanten, Amsterdam, SUA, 1990.

Gieles, Frans, Warmte en intimiteit, kan dat wel?, Jeugd & Samenleving, aug-sept 1983, themanummer 'De groepsleider'; Herdrukt in De groepsleider, Basisboek voor werkers in de residentiële hulpverlening, door Maurice van Lieshout en Maria Ruigewaard (Red.), Acco, Amersfoort/Leuven, 1987.
< http://www.humanbeing.demon.nl/humanbeingsweb/Bibliotheek/warmte.htm  >

Gieles, Frans, Seksuele ervaringen van kinderen nader onderzocht; Over het werk van Bauserman, Rind en Tromovitch; in: OK Magazine 67, maart 1999;

 Israëls, Han – zie aan het begin van dit artikel.

OPZIJ, oktober & november 2001

Rind, Bruce; Bauserman, Robert & Tromovitch, Philip, Een Onderzoek Naar de Veronderstelde Eigenschappen Van Seksueel Misbruik van Kinderen Gebaseerd op Niet-klinische Steekproeven; Lezing, gehouden in Rotterdam op 18 december 1998

Rind, Bruce; Bauserman, Robert & Tromovitch, Philip, A Meta-Analytic Examination of Assumed Properties of Child Sexual Abuse Using College Samples, in: Psychological Bulletin 1998, Vol 124, No 1, pp 22-53;

 

Start Omhoog