Citaten uitKiezers zijn niet rechtser gewordenGalen A. Irwin en Joop van Holsteyn NRC, Opinie, 18 januari 2003 De Nederlandse kiezers hebben bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer vorig jaar mei helemaal geen ruk naar rechts gemaakt. Dat vinden de Leidse politicologen Galen A. Irwin en Joop van Holsteyn. Zij baseren zich daarvoor op de resultaten van het Nationaal Kiezersonderzoek 2002. Deze conclusies helpen bij de juiste interpretatie van de Kamerverkiezingen van volgende week woensdag. [...] Het idee dat verleden jaar een ruk naar rechts zichtbaar is geworden, lijkt steeds minder houdbaar. Waarom staat de VVD dan nog niet op vele zetels winst in de peilingen? En hoe kunnen we, bijvoorbeeld, in dat geval de huidige successen van partijen als SP en PvdA in de peilingen begrijpen? Is het electoraat nu ineens bezig met een ruk naar links, zo kort volgend op die beweging de andere richting uit? Een antwoord op deze vragen kan worden gegeven met behulp van gegevens van het zogeheten Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) 2002. Dat is een interuniversitair onderzoeksproject, dat in 2002 voor de tiende achtereenvolgende keer bij Tweede-Kamerverkiezingen heeft plaatsgevonden. [...] Respondenten van de NKO's van 1994, 1998 en 2002 is gevraagd zichzelf te plaatsen op een schaal lopend van links naar rechts. Dan verschijnt een overwegend stabiel beeld. Afhankelijk van hoe de vraag precies is gesteld en de antwoorden worden gegroepeerd, zien we voor alle jaren dat 25 tot 30 procent van de kiezers zichzelf als links ziet, 30 tot 45 procent zichzelf een middenpositie toedicht, en 25 tot 30 procent zichzelf plaatst aan de rechterkant van het politieke spectrum. Waar in 1998 26 procent zich op de vier meest rechtse posities plaatste (op een schaal lopend van 1 tot en met 11) was dat in 2002 27 procent, een betekenisloos verschil van één schamel procentje. Termen als links en rechts zijn weinig eenduidig en sowieso in het huidige tijdsgewricht niet hanteerbaar, zo wordt beweerd. Misschien is dat zo. Maar ook als gekeken wordt naar de standpunten van de Nederlandse kiezers ten aanzien van een aantal meer specifieke maatschappelijke en politieke vraagstukken, zien we meer stabiliteit dan verandering, laat staan dat een evidente verschuiving in rechtse richting zichtbaar wordt. [...] Met betrekking tot de vraag of allochtonen en etnische minderheden zich in Nederland al dan niet moeten aanpassen aan de dominante cultuur, zien we een vergelijkbare betekenisvolle, maar desalniettemin geringe, verschuiving. In 1998 was een krappe meerderheid van 55 procent van de kiesgerechtigden van mening dat deze groepen zich min of meer volledig aan de Nederlandse cultuur zouden moeten aanpassen. In 2002 bedraagt het vergelijkbare percentage 68, en daarmee is dit in feite de enige aanwijzing voor werkelijke beweging op het niveau van houdingen en meningen van het Nederlandse electoraat. Al deze cijfers bij elkaar vormen een wankele basis voor de conclusie dat van een ruk naar rechts sprake was. [...] Op basis van de reactie op verschillende stellingen kan een totaalscore voor politiek cynisme worden vastgesteld. In 1994 scoorde 49 procent van de kiesgerechtigden op de twee (van de vier) hoogste posities van deze score. In 1998 ging het om 45 procent, en in 2002 om 54 procent. Inderdaad, een toename van politiek cynisme, maar ook hier weer een verschuiving die eigenlijk niet meer dan marginaal genoemd kan worden. Voor politiek zelfvertrouwen geldt hetzelfde. Hier is eveneens een totaalscore berekend, en in 1994 gaf 27 procent van de kiesgerechtigden blijkens een score op de twee (van de vijf) laagste waarden van deze score aan weinig politiek zelfvertrouwen te hebben. In 1998 ging het om 25 procent, en in 2002 was er een lichte stijging van het aantal mensen met weinig politiek zelfvertrouwen naar 29 procent. Op basis van de ons ter beschikking staande gegevens kan daarom niet van een ruk naar rechts gesproken worden. In algemene termen is dat niet het geval, en ook niet als gelet wordt op specifieke strijdpunten, met als enige uitzondering misschien de houding ten aanzien van het immigratie- en integratievraagstuk. [...] Bij het zoeken naar een verklaring van de uitslag van 15 mei 2002 lijkt het oog te veel gericht geweest te zijn op mogelijke veranderingen onder de kiezers. Maar voor een beter begrip van wat op die dag zichtbaar werd, moet tevens goed op het aanbod van partijen worden gelet. En in 2002 was er plots een partij (of beter: politicus) die voorzag in een reeds langere tijd bestaande behoefte van het electoraat. Groepen kiezers met een bepaald samenstel van houdingen en opvattingen kregen ineens een politieke optie die aansloot bij de eigen ideeën. Die groepen kiezers waren er eerder al, maar konden toen hun politieke ei niet kwijt. Pim Fortuyn bood hun in 2002 de mogelijkheid. Gevoelens van cynisme, kritiek op paars, afkeer van immigranten, het was allemaal niet zo nieuw of heel bijzonder. Bijzonder was dat er dit keer in het stemlokaal uitdrukking aan kon worden gegeven. [...] Dat het Nederlandse electoraat zich redelijk stabiel betoont waar het de eigen opvattingen betreft, wil niet zeggen dat er ook in het gedrag stabiliteit zal zijn. [...] Niet alleen wisselen meer kiezers kennelijk van partij, maar de keuze wordt ook veel later pas gemaakt. Dat maakt de kans op een verrassing op de verkiezingsavond des te groter. [...] Kiezers kijken de electorale gang van zaken erg lang aan, en slaan pas laat toe. Dat geeft toekomstige politieke ondernemers goede kansen. En dat zal er waarschijnlijk eveneens toe leiden dat de Tweede-Kamerverkiezingen van 15 mei 2002 weliswaar grote veranderingen hebben laten zien, maar dat de verleden jaar scherp gestelde records van wisselvalligheid en instabiliteit in kiesgedrag op niet al te lange termijn gebroken zullen worden.
|