Spelenderwijs
Kinderen spelen steeds minder.
Onverstandig, want daar worden ze juist slim van.
Marco Visscher, Ode, november 2001
Kinderen gaan naar school en als de school uit is en al het huiswerk gedaan,
moeten ze allerlei dingen doen die ouders voor ze hebben bedacht. Nu scholen
steeds eerder beginnen om leerlingen aan tests te onderwerpen, wordt spelen
gezien als een luxe-bezigheid.
In Natural Parent (juli/augustus 2000) analyseert een moeder:
'Er zijn te veel afleidingen en obstakels die jonge kinderen wegdrijven van
hun natuurlijke neiging zich uit te leven in hun eigen verbeelding en
spel.'
Mothering (november/december 2000) signaleert hetzelfde probleem. Een
vader beschrijft de klaagzang van zijn dochter van tien die 'te veeldingen moet
doen'. Zij heeft zelfs al een agenda met daarin: huiswerk, sporten, pianoles,
catechisatie.
Heeft allemaal te maken met het verlangen om goede ouders te zijn, denkt de
auteur. Om ze niets te ontzeggen, sporen zij aan tot zoveel mogelijk
activiteiten.
Mothering maakt zich vooral zorgen om de stress. Als volwassenen al
moeite hebben met hun drukke levens en beseffen dat ze ook momenten van rusten
bezinning moeten inlassen, hoe kunnen ze dan met de beste bedoelingen hun
kinderen hetzelfde drukke leventje aanbieden? Dragen ouders dan niet onbedoeld
bij aan de ongenoegens van hun kroost?
Volgens het tijdschrift moeten kinderen de ruimte en tijd krijgen om ook eens
wat minder te doen, minder bezig te zijn met of ze wel overal voor op tijd
komen. Ze verdienen ook tijd om helemaal zelf in te vullen. Geen dingen die
afmoeten, geen deadlines, geen bedoelingen. Gewoon tijd om te lezen, of
beter nog: te spelen. Want is dat niet waarmee kinderen bezig moeten zijn:
plezier maken?
Maar er is goed nieuws. Kinderen die gewoon lekker willen spelen, krijgen
sinds kort onverwachte steun uit de hoek van evolutionair biologen. Recent
onderzoek toont aan, dat spelen leidt tot grotere hersenen. Met andere woorden:
van spelen word je slim. Het was John Byers van de Universiteitvan Idaho
opgevallen, dat spelen is voorbehouden aan de meer intelligente diersoorten,
meldt New Scientist (9 juni 2001). Hij vergeleek het gedrag en de
hersenomvang van verschillende buideldieren. Wat bleek? Speelgrage soorten als
de wombat hebben grotere hersenen in verhouding tot hun lichaamsgrootte dan hun
luiere aanverwanten, zoals de koala.
Eerder dit j aar opperde bioloog Marc Bekoffvan de Universiteit van Colorado
dat de hersenen allerlei stimuli krijgen tijdens het spelen. Wie speelt, leert
omgaan met anderen, de werking van wederkerigheid en het gebruik van sociale
regels en signalen. Spelen, beweert Bekoff, creëert hersenen met een grotere
flexibiliteit en toegenomen vermogen om te leren. Byers voegt eraan toe, dat
kinderen in de periode dat zij het meest spelen ook veel informatie kunnen
opnemen. Denk aan hoe sneljonge kinderen een taal leren.
'Als spel verdwijnt, is er iets mis', vindt Bekoff. De bioloog ziet spelen
als een teken van gezondheid en pleit voor meer onderzoek. Nergens in zijn
vakgebied is nog gekeken of spelen invloed heeft op bijvoorbeeld creativiteit.
Tot er meer hardere bewijzen zijn, is het lastig te wijzen op de noodzaak van
spel. 'Feitelijk zijn we een speelarme samenleving geworden', sombert Bekoff.
Dan is in Spielen und lernen (november 2000) Hans Mogel aan het woord,
hoogleraar psychologie aan de Universiteitvan Passau. Ook hij weet dat spelen
een cognitieve functie heeft. Verder worden volgens hem doorzettingsvermogen en
persoonlijke ontwikkeling versterkt. In de woorden van Mogel: 'Spelen hoort net
zo bij het leven als eten, drinken en slapen.'