Citaten uit
'Een hufter is beter zichtbaar dan twintig fatsoenlijke
mensen'
De progressieve terugweg
Bart Brandsma
Filosofie Magazine december 2002
Fatsoen heeft niets te maken met goed en kwaad, zegt Gijs van
Oenen.
'Je kunt een goed burger zijn, zonder een goed mens te zijn.'
Boukje Prins: 'Fatsoen betekent goed omgaan met waardenconflicten.'
Ze willen terug. Naar eenvoudiger en overzichtelijker tijden, met één
enkel waardensysteem. Daar zijn het oude christelijke kamp en het nieuwe
populistische kamp in de politiek het over eens.
Gijs van Oenen, rechtsfilosoof,
wil ook terug. Maar niet naar één waardensysteem:
'Een samenleving heeft
morele of afdwingbare normen, die de concretisering zijn van waarden. Die
waarden conflicteren voortdurend. Daarbij is het een illusie dat we moeten
streven naar een consistent waardensysteem.'
Baukje Prins, sociaal filosoof, sluit zich aan bij Van Oenen:
'Wat we nodig
hebben in het debat is een norm om waardenconflicten te bespreken, een
procedure bijna. Die norm moet rationeel en fatsoenlijk zijn. Dat is de rol die
fatsoen kan en moetspelen. Normen over het komen tot compromissen. Het is een
misvatting dat we eruit komen met het voorstellen van een
monocultuur-waardenstelsel. Er zijn verschillen. Die moet je erkennen.
[...]
Straatvoetbal
Van Oenen en Prins verleggen de aandacht van een discussie over ethiek, of
zelfs over 'goed en kwaad', naar attitude, de houding die mensen aannemen. Van
Oenen:
'We hebben beslist niet te maken met te veel of te weinig moraalbesef. Het
is beter om te stellen dat er wat aan de hand is met het besef van een bepaald
type normen die je publiekelijk in acht moet nemen, je eigen plichten. Een
analyse in deze termen gaat niet over goed en kwaad. Het is in strikte zin ook
niet nodig een goed mens te zijn om een goed burger te kunnen zijn. Het gaat om
plichten: je kunt een goed burger zijn, zonder een goed mens te zijn.'
Juist dit burgerschap is in de laatste jaren ernstig afgevlakt. Van Oenen
stelt dat we op dit punt stappen terug moeten zetten.
'De markt heeft de burger geleerd om in alle opzichten te ,maximaliseren.
Met de golven van privatisering in de jaren negentig heeft een
vermarktingsgedachte postgevat, waarin iedereen ongegeneerd voor zichzelf
moest kiezen. ' There is no such thing as society', sprak Margaret Thatcher,
'en dat betekent dat er alleen markt overblijft.'
Hebzucht is in die optiek goed, want hebzucht is een impuls voor de markt.
Van Oenen:
'Dat heeft geleid tot onderschatting van de overheid en overschatting van
de burger. Een zelfoverschatting die de burger ten eigen voordele heeft
benut.'
En toch moeten we juist dat zelfbeeld opgeven.
'Het zelfbeeld van de succesvolle markt-actor. We hebben namelijk ons
vermogen tot zelfreguleren verloren. Zelfbeperking is ons door de overheid ook
ontraden. Tegen de markt en de spelers op de markt gezegd: doe wat goed is
voor jezelf en let op niets anders dan dat. Wij gaan als overheid wel op de
rem staan als er wat aan de hand is.
Mensen hebben zo geleerd om te maximaliseren, terwijl ze zichzelf ook moeten
beperken.'
[...] Dat is de weg terug van Van Oenen. De weg van de vermarkting van het
burgerschap moet terugwaarts worden afgelegd, terug naar zelfbeperking en
zelfregulering.
'Mensen zijn rechtsdragers en plichtdragers, dat is de basis waarop ons
rechtssysteem is gebouwd. Mijn idee is, ook bij gedogen, dat de burger ook als
ambstdrager kan optreden, regulerende taken van de overheid op zich nemend.
Dat is de optimale manier van conflicten oplossen. Nu is het tegengestelde het
geval. De burger heeft zijn rechtsbesef uitbesteed.'
De overheid moet zoveel mogelijk een beroep doen op het zelfbeperkende
vermogen van mensen.
'Het zou goed zijn om weer ronder scheidsrechter te gaan voetballen, in
weerwil van de beweging om juist meer te gaan controleren, met camera's rond
de velden. Zonder scheids, gewoon de regels van het straatvoetbal. Dan
krijg je balans, want in het spel voelt iedereen wel aan wat klopt en wat
niet. Op straat kon je zo eindeloos spelen, ronder probleem. Als je op dit
punt principieel denkt dat dit niet kan, dan heb je een probleem. Dan zeg je
eigenlijk,'we zijn verloren.'
Vernedering
Fatsoen op het niveau van de politiek en het bedrijfsleven is voor Prins
graadmeter voor het fatsoen van een samenleving. Met de denker Avishai Margalit,
auteur van De fatsoenlijke samenleving, meet ze het fatsoen van een
samenleving af aan de mate waarin instituties in die samenleving erin slagen
mensen niet te vernederen.
Hoe fatsoenlijk een samenleving is, blijkt ondermeer uit hoe ze omgaat met
haar vreemdelingen.
Wat dat betreft scoort Nederland slecht.
'Wij zetten nog niet uitgeprocedeerde vreemdelingen op straat. Dat is niet
alleen onrechtvaardig, maar ook vernederend. Het tast mensen aan in hun
waardigheid; het veroordeelt ze tot een mens-onwaardig bestaan.'
[...] Zoals het ook vernederend is om te zeggen dat de islam achterlijk is. Prins:
'Iedereen die goed Nederlands verstaat weet dat achterlijk niet een ander
woord is voor 'achterlopend', zoals sommigen wel suggereren, maar zoiets
betekent als niet goed bij je verstand zijn. Het wonderlijke is toch wel dat
Fortuyn, pleitbezorger van het fatsoen, zich als het ging om zijn islamitische
medeburgers zo volstrekt onfatsoenlijk opstelde. Als iemand kon vernederen dan
was hij het.'
'Fatsoen in een pluralistische samenleving is interessant omdat het ruimte
biedt om na te denken over de vraag: hoe ga je om met fundamentele
waardenverschillen? Jonge intellectuele moslims doen op dit moment vaak wat ik
hun meest navrante tegenstanders ook zie doen. Ze preken tolerantie, maar dan
de onverschillige vorm ervan: bemoei je niet met ons, wij mogen zijn wie we
zijn. Terwijl het er nu juist om gaat hoe we de discussie over
waardenconflicten wel, en in alle openheid kunnen aangaan en toch het fatsoen
weten te bewaren.'
[...] Op politiek niveau heeft fatsoen op de eerste plaats betrekking op de wijze
waarop we streven naar een gemeenschappelijke grond.
'Dat is een ingewikkelde weg, niet bijzonder heroïsch, eerder een weg
waarop men leert gevoeligheid te ontwikkelen voor situaties waardoor mensen
zich vernederd kunnen voelen', stelt de sociaal filosoof Prins.
Bijproduct
Fatsoen is een bijproduct. Je leest het af aan iets anders.
'De wijze waarop we omgaan met de vreemdeling', is voor Prins een ijkpunt.
'De wijze waarop we de markt terugwijzen naar wat het moet zijn, een
aspect, niet meer dan een onderdeel van een veel groter geheel', zegt Van
Oenen.
Het bijzondere van fatsoen is dat het een bijproduct is, zegt ook Avishai
Margalit in zijn boek. Het is een afgeleide, van een houding, van een
levenswandel. Het verklaart waarom we fatsoen allemaal kennen, als een oude
vertrouwde, goede bekende, maar tegelijkertijd kunnen we het niet benoemen.
Fatsoen is ook een defensief ingesteld begrip. Fatsoen kun je bewaken, bewaren.
Je kunt het verdedigen. Je kunt er niet op een assertieve wijze mee naar buiten
treden,
zoals de asociaal dat wel kan. Een hufter is meer zichtbaar dan twintig
fatsoenlijke mensen. Fatsoen moet je eerder zoeken, je kunt fatsoen op momenten
'betrappen'.
Het fatsoen verdedigen betekent volgens Van Oenen dat we niet mogen kiezen
voor een halfslachtige aanpak.
'Soms lijkt het dat normen en waarden dienst gaan doen als een zaak van
lifestyle. Eerst hebben we op alle manieren de materiële voorwaarden voor ons
leven veilig gesteld. En dan, o ja, wat doen we met onze normen en waarden? In
die gemakkelijke gedachte hoeven we de zaken maar een beetje bij te stellen.
Terwijl we terug moeten, en we moeten daarbij iets van onszelf opgeven.'
Die bereidheid ontbreekt.
'Met fatsoen is het op dit moment als in het klassieke therapeutenprobleem:
ik zie dat het fout gaat, help mij, maar verander niets! Het probleem heeft
zich aangediend, maar wordt in zijn aard nog ontkend.'
Avishai Margalit, De fatsoenlijke samenleving
Uitgeverij Van Gennep, 2001
Avishai Margalit, Fatsoen als maatstaf
Uitgeverij Boom, 2001