Citaten uitMarokkaanse lieverdjes hebben de toekomstHans Werdmölder, Trouw 27 november 2010 Het integratiedebat sleept zich al jaren voort. Hoe krijgen ’rot-Marokkanen’ en autochtonen samen een toekomst in Nederland? Criminoloog Hans Werdmölder belicht overlast, botsende werelden en haat versus haat. [...] Menig Marokkaans kind in Nederland leidt een dubbelleven: thuis en op straat. Zelf hebben de Marokkaanse ’rotjongens’ het over drie ’levens’:
[...] Ze wonen vaak in ’concentratiebuurten’, waar nauwelijks nog autochtonen wonen – een opeenhoping van uitkeringstrekkers, lage inkomens, werkloze jongeren, werkloze vaders, grote gezinnen in kleine woningen, ouders die geen of gebrekkig Nederlands spreken, kinderen met een taalachterstand en zeer slechte scholen en criminele jeugd. [...] Wat ik bespeur is dat Marokkanen wegkijken, die feiten niet onder ogen willen zien – dat de criminaliteit onder hen zesmaal zo hoog is als onder Nederlanders – en dat ’de media’ alles opkloppen. [... ... ... ...] Ouders hechten veel belang aan autoriteit en respect, ze zijn strenger, praten minder, slaan eerder. De vader ontleent zijn gezag aan de islam en de traditie. Binnen het gezin hebben de jongens meestal een geprivilegieerde positie, ze hebben geen huishoudelijke taken, krijgen veel aandacht en in vergelijking met hun zusjes veel meer persoonlijke vrijheid. De moeder is de spil van het gezin en vormt de natuurlijke buffer tussen de autoritaire vader en de naar vrijheid hunkerende kinderen. Bij Marokkaanse jongeren die zijn opgevoed in een groepscultuur is het vermogen tot innerlijke zelfbeheersing – zelfdwang – minder ontwikkeld. [...] In veel Marokkaanse gezinnen is er geen tafel of bureau waaraan het huiswerk kan worden gemaakt, er bestaat geen voorleestraditie en ouders kijken niet of zelden samen met hun kinderen naar educatieve televisieprogramma’s. In de Amsterdamse wijk Slotervaart groeien jongeren op in gezinnen, waarvan de vader zelfs nooit aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, terwijl de moeder maar zelden het huis uitkomt. Het ontbreekt de kinderen aan goede rolmodellen. [... ...] Op school – en dus vrijwel uit het zicht van de ouders – ondergaan de kinderen de invloed van de vrijheden en mores binnen de Nederlandse samenleving. Ze worden vaak ’onhandelbaar in de klas’ en vertonen spijbelgedrag door hun grote taalachterstand, zeker wanneer de kinderen thuis alleen de moedertaal spreken, zoals in achterstandswijken. [... ... ...] Onder Marokkanen is verdeeldheid troef, maar wanneer ze als gemeenschap worden geconfronteerd met belastende feiten, sluiten ze de gelederen. Marokkanen houden er in moreel opzicht een dubbele boekhouding op na:
Met familie heb je een persoonlijke band, daar houd je rekening mee en je brengt ze niet in verlegenheid. In relaties met de buitenwereld is wantrouwen op zijn plaats. Met mensen die je niet kent hoef je geen rekening te houden. Ook Marokkaans-Nederlandse jongens van de tweede generatie blijven gevoelig voor zaken als eer, respect en schaamte. Ze willen ook niet publiekelijk worden gecorrigeerd, zeker niet door jonge Nederlandse vrouwen. [...] Kern is dat de verschillende microsystemen waarin een Marokkaans kind opgroeit, door migratie, abrupte veranderingen van leefomgeving en het opgroeien in etnische enclaves, niet meer in elkaars verlengde liggen. Wanneer deze verbanden om een of andere reden niet overeenstemmen, uit elkaar vallen en van elkaar geïsoleerd raken, kunnen jongeren in de samenleving niet goed functioneren. [...] In dergelijke gevallen functioneert het drieluik gezin, school en gemeenschap niet meer als vanzelfsprekend kader van socialisatie en ontstaat een verinnerlijkt cultuurconflict, als psychische uitkomst van de botsing van twee, of eigenlijk drie, verschillende cultuur- en denkpatronen, die hen bewust en onbewust aangereikt worden binnen het gezin, op school en op straat. Bij Marokkaanse jongens, die vaak een beperkte maatschappelijke bagage hebben en bij wie de zelfcontrole dikwijls onvoldoende is ontwikkeld, kan het gepropageerd assertief gedrag heel gemakkelijk omslaan in verzet, agressie, antisociaal gedrag en radicalisering. [...] Niet wat mag, maar wat kan, is bepalend voor de grenzen van hun handelen. En in Nederland kán heel veel. Is er een uitweg uit de problemen? Ja, maar dat vereist wel een veelzijdige aanpak: van opleiding via spreiding van etnische minderheden tot aan resocialisatie en snelrecht. Daar ligt ook een taak voor hun eigen intellectuele voorhoede. [... ...] |