Strenge antiseksuele wetten onder vuurAmerikaanse Hooggerechtshof bindt roofdierwetten inKOINOS MAGAZINE #34 (2002/2) Wetten tegen kinderseks hebben zich over de hele wereld verspreid. Op vele manieren liepen de Verenigde Staten voorop. Andere landen hebben strenge wetgeving aangenomen die gebaseerd is op het Amerikaanse model; de wetsteksten werden in sommige gevallen opgesteld door de Amerikaanse politie. Deze wetten zijn succesvol gebleken bij het vangen van jongensminnaars. Zo’n 25 procent van de meer dan 2 miljoen Amerikaanse staatsburgers die in de gevangenis zitten, werd veroordeeld voor seksueel getinte misdaden, veelal waar kinderen bij betrokken waren. In deze Koinos en in een volgend nummer zullen we de juridische strijd tegen twee van deze wetten bekijken. Hooggerechtshof V.S. te Washington Vijfentwintig jaar geleden wervelde ‘Hurricane Anita’ door zuidelijk Florida. Anita Bryant, de voormalige promotor van sinaasappelsap die zich tot rechtse christen had ontpopt, voerde een beweging aan die erin slaagde om een wet in Miami voor de bescherming van homoseksuelen terug te draaien. Haar ‘Save Our Children’-campagne was het startsein voor een blijvende repressie van mensen die seks met kinderen verlangen. Bryant bracht het onderwerp van de seksuele uitbuiting van kinderen in het middelpunt van de belangstelling in Noord-Amerika. Vervolgens groeide deze belangstelling uit tot een paniekklimaat dat steeds strengere wetten mogelijk maakte en zich verbreidde naar Europa en het gebied rond Australië. Velen hebben deze wetten bekritiseerd als zijnde ineffectief, een verkwisting van publieke middelen en een aantasting van burgerlijke vrijheden. Maar het is nog erger: ze hebben een wettelijk niemandsland geschapen waarin kinderen tot elke prijs worden beschermd en waarin er geen rechten bestaan die bescherming bieden aan mensen van om het even welke leeftijd. De wetten tegen kinderseks maakten een einde aan het duidelijke onderscheid tussen het strafrecht en het burgerlijk recht in het rechtsstelsel van de Verenigde Staten. Rechtbanken hadden in de loop van de tijd degelijke beschermingsmechanismen in beide soorten recht ingebouwd om te voorkomen dat de overheid burgers willekeurig hun vrijheid zou ontnemen. Deze beschermingsclausules waren afgestemd op het specifieke soort recht waar ze voor bedoeld waren. Hun werking hing af van het voortbestaan van de scheiding tussen de wetten. Tegenwoordig zijn deze beschermingsclausules afgezwakt of afwezig waar het seksuele misdaden tegen kinderen betreft. De beschuldigde heeft niet langer het recht op een proces met een jury of het recht om met de aanklager geconfronteerd te worden. De staat hoeft niet langer schuld boven alle redelijke twijfel te bewijzen. Weg is het verbod op ‘dubbel risico’ (herhaalde straf voor dezelfde misdaad) en op ex post facto (een straf die ingesteld is nadat de misdaad is gepleegd). Daar komt bij dat de grondgedachten achter de nieuwe wetten nu theorieën zijn uit de grensgebieden van de psychologie in plaats van concreet bewijs van schade. Dit heeft de werking van deze wetten immens uitgebreid. Het heeft ze in staat gesteld om steeds strenger te worden, in een opwaartse spiraal van radicalisering. Het gevolg hiervan is dat er mensen in de gevangenis komen wegens het bezit van een afbeelding van iemand die alleen maar lijkt op een kind dat seks zou willen hebben. Mensen worden levenslang opgesloten voor het boven de kleding aanraken van een tienerjongen. De kansen op een veroordeling zijn verbluffend. De centrale overheid wint meer dan 97 procent van de processen die zij voert tegen kinderporno. Staten met wetgeving tegen ‘sexually violent predators’ (seksueel gewelddadige ‘roofdieren’), die hen toestaat om mensen levenslang op te sluiten, winnen ongeveer 80 procent van de zaken voor onvrijwillige opname. Nieuwe maatstafTegen het einde van het vorige jaar boog de hoogste rechtbank in de Verenigde Staten zich over beroepen tegen twee van de meest extreme wetten. Deze wetten waren meermaals zonder gevolg aangevochten. Deze keer veranderden de zaken. Op 22 januari beperkte het Hooggerechtshof de ‘roofdierwetten’. Het Hof bepaalde dat staten een nieuwe mate van bewijs moeten aandragen om iemand tot ‘roofdier’ te kunnen verklaren. Deze beslissing houdt bijkomende procesvoering in voor staten die al gebukt gaan onder de kosten die de ‘roofdierwetten’ met zich meebrengen; schrikbarend hoge kosten die ervoor gezorgd hebben dat de wetten zich tot dusver niet verder hebben verspreid dan over zestien staten. De uitspraak van het Hooggerechtshof is een zware klap voor deze wetten. Inmiddels heeft het Hooggerechtshof het verbod op ‘virtuele’ kinderporno aangepast. Dit verbod ging op voor het bezit van expliciet seksuele afbeeldingen van personen die kinderen lijken te zijn. Op het moment dat dit artikel voor Koinos werd geschreven, had het Hooggerechtshof hier nog geen beslissing over bekendgemaakt; een aanwijzing dat de rechters onderling verdeeld waren. Inmiddels hebben ze dan toch hun oordeel geveld. In het volgende nummer zal Koinos hierover berichten. Ongeveer 1300 mensen zitten in de Verenigde Staten als seksueel gewelddadige ‘roofdieren’ opgesloten in speciale ‘behandelcentra’ en psychiatrische klinieken. Ze hebben een gevangenisstraf voor een seksuele misdaad uitgezeten. Ze zullen vast blijven zitten tot ze kunnen bewijzen dat het niet meer waarschijnlijk is dat ze onwettige seks zullen hebben. Weinigen hebben dit kunnen bewijzen. Deze wetten beslaan een breed spectrum aan geweldloos gedrag. De meeste staten kunnen eenieder opsluiten die zich schuldig maakt aan ‘enige misdaad die seksueel gemotiveerd blijkt te zijn geweest’. In Missouri is een ‘roofdier’ eenieder ‘die, zonder feitelijk een misdaad te plegen, iets van een seksuele aard doet om een ander angst aan te jagen’. Het concept van het ‘seksueel gewelddadige roofdier’ is van recente datum en beperkt zich tot nu toe tot de Verenigde Staten. Maar vele andere landen kennen wetten voor opsluiting van onbepaalde duur die mede de geestelijke gezondheid van de dader in overweging nemen:
WilsonbekwaamHet Hooggerechtshof in Amerika handhaafde de ‘roofdierwetten’ in de zaak Kansas versus Hendricks (1997). Het oordeel van rechter Clarence Thomas luidde dat staten in een rechtszaak moeten aantonen dat de dader ‘wilsonbekwaam’ was: niet in staat om zijn of haar verlangen naar ongeoorloofde seks in toom te houden. Thomas stelde dat Leroy Hendricks – die al door de media was neergezet als uiterst gevaarlijk, al gaf de staat toe dat hij nooit iemand had bedreigd – had verklaard zichzelf niet in de hand te hebben. Dit was niet het geval. Volgens homoblad The Guide gaf Hendricks – die tien jaar zat voor het door de kleding aanraken van het kruis van twee jongens van dertien – slechts eerlijk antwoord op een strikvraag, waarop de media zijn antwoord zodanig vertekenden dat ze hem konden neerzetten als iemand die niet in staat was om zichzelf in de hand te houden: ‘Tijdens de hoorzitting over zijn opname [als ‘roofdier’] zei Hendricks dat hij geen kinderen meer zou misbruiken. Maar hoe kunt u bewijzen dat u het niet opnieuw zult doen, vroeg de openbare aanklager. Tja, dat kon hij niet bewijzen, antwoordde Hendricks. Alleen zijn dood zou het bewijs leveren.’ Deze opmerking van Hendricks werd in het hele land door de media vertolkt als had hij gezegd dat hij kinderen zou misbruiken tot zijn dood. Het Hooggerechtshof haalde dit aan als bewijs dat hij wilsonbekwaam was. De kwestie van wilsonbekwaamheid stond centraal in Kansas versus Hendricks. Met het handhaven van de wetten bevond het Hooggerechtshof zich op flinterdun ijs. Het Hof handhaafde de wetten door bepalingen over de onvrijwillige opname van geesteszieken zodanig op te rekken dat ze ook betrekking hadden op niet-geesteszieken. De enige voorwaarden zoals ze gesteld worden in de roofdierwetten van de staat zijn dat de dader (1) eerder een seksueel getinte misdaad of handeling verrichtte, en (2) gediagnosticeerd is met een ‘geestelijke afwijking’ – een term zonder wetenschappelijke of medische betekenis – of met een persoonlijkheidsstoornis. Een comité bestaande uit gevangenisstaf, politiemedewerkers en de sociale diensten stelt de diagnose; sommige staten vereisen geen psychologische evaluatie. De diagnose kan gesteld worden door eenvoudigweg het dossier van de gevangene door te nemen. Hiermee werd radicaal afstand genomen van bestaande wetten over de geestelijke gezondheid, die onvrijwillige opname alleen toestonden als aan nauwe psychiatrische criteria was voldaan. De regeling van de opname van geesteszieken raakte dichter dan ooit aan dat van de strafrechtelijke inhechtenisneming, echter met verlies van de bescherming van burgerlijke vrijheden die beide regelingen hadden gekend. Als een zoethoudertje van activisten voor burgerlijke vrijheden stelde het Hooggerechtshof een voorwaarde voor wilsonbekwaamheid. Rechter Thomas, die het oordeel van een krappe meerderheid van 5 tegen 4 rechters uitsprak, noemde het concept tenminste tien keer zonder het te definiëren. Deze strategie keerde zich tegen hem toen het Hooggerechtshof vier jaar later een beroep van de staat Kansas in behandeling nam. In deze zaak bepleitte een ‘roofdier’ dat hij niet wilsonbekwaam was. Moeilijk te bewijzenDe hoogste rechtbank in Kansas had de opname van Michael Crane ongrondwettelijk verklaard omdat de staat niet had aangetoond dat hij wilsonbekwaam was. Crane was gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis na een gevangenisstraf van vijf jaar te hebben uitgezeten voor het tonen van zijn geslachtsdelen aan een zonnebankmedewerkster en een bediende in een videotheek. Hij had deze bediende vastgegrepen en bedreigd met verkrachting als zij hem niet zou pijpen. Toen afgelopen najaar de zaak Kansas versus Crane voor het Hooggerechtshof diende, waarschuwde procureur-generaal Carla Stovall de rechters dat als zij de normen zouden bekrachtigen die door de rechtbank in Kansas waren bepaald, deze staat veel gewelddadige ‘roofdieren’ zou moeten vrijlaten. Ze vertelde de rechters dat er aan het criterium van ‘volledige wilsonbekwaamheid’ zoals dat was gesteld door de rechtbank in Kansas onmogelijk kon worden voldaan. Ze beweerde dat de wilsonbekwaamheid waar rechter Thomas in de zaak Hendricks gewag van had gemaakt, slechts een toelichting was op het oordeel en niet de essentie ervan. "De overgrote meerderheid van deskundigen op het gebied van de geestelijke gezondheid," zei ze, "zou het gedrag van zo goed als iedereen plaatsen op een schaal van wilsbekwaamheid, waarbij zelfs meedogenloze, moordzuchtige seksuele delinquenten (…) over een aanzienlijke mate van wilsbekwaamheid beschikken…" De rechters verwierpen deze redenering. Een van hen legde uit: "We baseerden ons eerder ook op deskundigen die aan een gebrek aan zelfbeheersing refereerden. Ik denk niet dat wat de lagere rechtbank deed volledig inconsistent was met wat er hier in voorgaande zaken is gezegd… Waar zou u de grens trekken?" Er zou geen vereiste moeten zijn om wilsonbekwaamheid aan te tonen, antwoordde Stovall. De rechters zeiden dat de maat dan te ruim genomen zou worden. Een aantal van hen herhaalde een opmerking die rechter O’Connor had gemaakt, namelijk dat meer dan 75 procent van alle gevangenen als roofdier zou kunnen worden gekenmerkt. Een van de rechters zei: "een aanzienlijk deel van de bevolking buiten de gevangenis zou [ook] in aanmerking komen." Toen Stovall werd ondervraagd, erkende ze dat mensen wegens een kleine persoonlijkheidsstoornis ‘roofdieren’ konden zijn. Een van de rechters liet een kreet van verbazing ontsnappen. Toen Stovall ter geruststelling vlug verklaarde dat Kansas slechts 1,5 procent van 5000 gescreende mensen had laten opnemen, gaf hij haar te verstaan: "Als wij alle openbare aanklagers beschouwden als verstandige, aardige en rechtschapen mensen, waren er een boel rechten waar we ons niet druk over zouden hoeven maken." Wellicht herinnerde deze rechter zich de opmerking van Stovall tegen de wetgevers van Kansas toen die het wetsvoorstel voor het eerst in overweging namen. Ze erkende onopzettelijk dat het doel van de wet preventieve detentie was toen ze verklaarde: "We mogen onze gevangenisdeuren niet openzetten en deze beesten weer in onze gemeenschap toelaten." Het Hooggerechtshof oordeelde tegen Kansas met 7 tegen 2 stemmen. Het legde een maatstaf aan voor het bepalen van wilsonbekwaamheid: ‘bewijs van ernstige problemen bij de beheersing van het eigen gedrag’. Dit voegt een derde vereiste toe waar staten aan moeten voldoen om mensen te laten opnemen. Kansas zal Crane wederom moeten horen. En dat geldt voor alle staten die ‘roofdieren’ opgesloten houden. In hun haast om mensen op te sluiten, hadden de staten voor de meeste ‘roofdieren’ niet de moeite genomen om te bewijzen dat ze wilsonbekwaam waren. Nog belangrijker is dat deze nieuwe maatstaf de weg vrijmaakt voor een stortvloed aan nieuwe hoorzittingen en beroepen – een extra hoeveelheid procesvoering die de overheid heel wat zal kosten. De onduidelijkheid van de nieuwe norm geeft veel ruimte aan advocaten – die meestal uit publieke middelen worden betaald – om de eis van staten aan te vechten. Naar het oordeel van het Hooggerechtshof moet het bewijs van ernstige problemen bij beheersen van het eigen gedrag per zaak opnieuw worden geleverd. Dit nodigt niet uit tot nieuwe rechtszaken tegen vermeende ‘roofdieren’. Rechter Breyer schreef: "De waarborg van menselijke vrijheid die door de grondwet wordt gegeven op het gebied van geestesziekten en de wet is niet altijd het best verdedigbaar middels exacte, afgebakende regels. Wij hebben getracht op dit gebied constitutioneel advies te verschaffen door (…) algemeen gestelde constitutionele normen en oogmerken uit te werken in specifieke omstandigheden." ‘Afvalbeheer’‘Roofdier’ is lange tijd een concept geweest waarmee homoseksuelen en andere ‘seksueel afwijkenden’ werden zwartgemaakt. Maar al voordat het Hooggerechtshof een oordeel had uitgesproken in de zaak Crane begonnen de ‘roofdierwetten’ onder hun eigen gewicht te bezwijken. De staat Washington, de eerste die zo’n wet had aangenomen, is het voorbeeld bij uitstek geworden van wat er aan de wetten schort. Washington heeft meer dan $100 miljoen uitgegeven om de verdediging te voeren in een zaak waarin een federale rechtbank oordeelde dat een behandelcentrum voor ‘roofdieren’ in Washington onwetmatig handelde: de behandelwijze was in strijd was met de grondwet. Verder spendeerde Washington $50 miljoen per jaar om zo’n honderd personen onder te brengen. Op de waslijst aan problemen in de staat vindt men een gewelddadige reactie van het publiek in de weinige gevallen dat een ‘roofdier’ werd vrijgelaten; fysiek en verbaal misbruik van de gedetineerden door de behandelaars en het vervalsen van patiëntendossiers door inspecteurs. Tien jaar nadat de wet in Washington in werking trad, verklaarde de wetgever die de wet had gemaakt tegenover de Seattle Times dat ze er berouw van had: "Ik zou wel door de grond willen zakken," weeklaagt Ida Ballasiotes, eens de drijvende morele kracht achter de aanvaarding van een wet die ze nu beschouwt als onbezonnen en verkwistend. "De oplossing? Ik heb er geen," zei ze, "alleen weet ik dat wat het ook is, het enorm veel geld gaat kosten." Ballasiotes verwees mogelijk naar een invloedrijk artikel door rechtsgeleerde John Q. La Fond. Hij kenschetste roofdierwetten als ‘zwarte gaten’ waar overheidsmiddelen in werden gezogen. Landelijk kosten de behandelprogramma’s gemiddeld $100.000 per behandelde per jaar; vier keer zoveel als strafrechtelijke gevangenschap. La Fond en anderen hebben ook gewag gemaakt van het uithollende effect van deze wetten op de publieke beleidsvoering. Lag aanvankelijk de nadruk op therapie, nu wordt slechts de bescherming van de maatschappij nagestreefd. Rechtsgeleerde Jonathan Simon stelt dat het doel niet meer rehabilitatie is maar ‘afvalbeheer’. De prijs van deze methode van opsluiten-tegen-elke-prijs is te hoog gebleken. Twintig staten die ‘roofdierprogramma's’ overwogen, hebben de plannen ervoor op de lange baan geschoven. Washington was al begonnen haar programma te ontmantelen voordat het Hooggerechtshof met een oordeel kwam. De andere staten zullen waarschijnlijk volgen. Het motief achter de bezorgdheid over de kosten is dat wilsonbekwaamheid moeilijk in de wet is te verwerken. Een deskundige op het gebied van wetten over de geestelijke gezondheid, Eric Janus, legde de psychologische vakliteratuur over wilsonbekwaamheid naast de juridische theorie en praktijk. Hij toonde aan dat het concept van wilsonbekwaamheid zoals dat in de wetenschap van de geestelijke gezondheid wordt gehanteerd, niet gemakkelijk in één lijn kan worden gebracht met de wijze waarop de wet met wilsonbekwame personen wil omgaan. Hij concludeert: "…als het concept van de onbekwaamheid van mensen om zichzelf te beheersen zijn constitutionele rol wil vervullen, zal het (…) voor de overgrote meerderheid van seksuele delinquenten niet opgaan." Elke andere conclusie botst met de door de grondwet gegarandeerde bescherming van de persoonlijke vrijheid en laat het over aan de staat om een simpele afweging te maken tussen wat de staat beschouwt als de veiligheid van kwetsbare personen en de vrijheid van gewelddadige seksuele ‘roofdieren’. De uitkomst van zo’n afweging is eenvoudig te voorspellen. Gezien het oordeel van het Hooggerechtshof willen de opperrechters hier een stokje voor steken. Dit zou wel eens het begin van het einde kunnen betekenen voor het roofdiersysteem. Bronnen: zie Zie ook Koinos #35: |