Start Omhoog

Is het werkelijk waar?

Verbod op 'virtuele' kinderporno opgeheven in V.S.

KOINOS MAGAZINE #35 (2002/3)

De jonge geschiedenis van de kinderpornowetgeving is er een van tomeloze uitbreiding. Afbeeldingen van eenieder die jonger dan achttien lijkt te zijn en seks zou kunnen verlangen, werden in de Verenigde Staten bij wet verboden. Hierbij inbegrepen waren met de computer vervaardigde afbeeldingen, door een rechtbank eens ‘obscene verzinsels van de technologie’ genoemd. Maar nu heeft het Hooggerechtshof in de V.S. de wet vernietigd ter verdediging van de cultuur en de vrijheid van meningsuiting. De uitspraak betekent een radicale koerswijziging. In dit artikel een nadere beschouwing.

afbeelding
Hooggerechtshof V.S. te Washington

 

Voor het eerst heeft het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten een kinderpornowet vernietigd. De wet verbood het bezit van afbeeldingen van personen die jonger dan achttien lijken te zijn en die expliciet seksueel gedrag vertonen. Het Taliban-achtige verbod omvatte schilderijen en afbeeldingen van jeugdige volwassenen.

In een uitspraak van zes tegen drie verklaarde het Hof dat het verbod op 'virtuele' kinderporno niet consistent was met voorafgaande kinderpornowetgeving, aangezien er nu vormen van meningsuiting waren verboden waarbij geen slachtoffers werden gemaakt (‘meningsuiting’, of ‘speech’ in het Engels, staat voor allerhande vormen van expressie, waaronder visuele, red.). Het Hof vond de wet ook niet consistent met wetten tegen de onzedelijkheid, aangezien ze afbeeldingen verbood die niet onzedelijk waren.

De toelichting op de uitspraak vormde een verdediging van de cultuur; een primeur in een grootschalige kinderpornozaak. De rechter die de toelichting had geschreven, citeerde Shakespeare's woorden dat Julia "geen veertien jaren telt". Hij stelde dat de toneelschrijver de relatie tussen Romeo en Julia voorstelt "als iets schitterends en onschuldigs, maar niet kinderlijk."

Voorts verwierp het Hof de bewering dat virtuele kinderporno onwettig gedrag aanmoedigt. De uitspraak in Ashcroft versus de Coalitie voor Vrijheid van Meningsuiting gaat in tegen veel van de argumenten die gebruikt worden om kinderporno te verbieden. Ze verzwakt de grondslag van de onderdrukking van kinderseksualiteit. Hoe kon dit gebeuren in een land dat bekend staat om zijn preutsheid?

Wetten tegen onzedelijkheid

In westerse landen stammen vervolgingen wegens onzedelijkheid uit de vroege achttiende eeuw. Halverwege de jaren zeventig van de zojuist afgelopen eeuw stelde het Hooggerechtshof in de zaak Miller versus Californië drie criteria op waar een werk aan moet voldoen om als onzedelijk te worden gekenmerkt:

het overheersende thema van het materiaal, in zijn geheel beschouwd, appelleert aan een wellustige interesse in seks;

het materiaal is openlijk aanstootgevend omdat het ingaat tegen hedendaagse maatstaven in de gemeenschap met betrekking tot het beschrijven of weergeven van seksueel materiaal;

het materiaal heeft geen serieuze literaire, kunstzinnige, politieke of wetenschappelijke waarde.

Dit zijn brede criteria waaraan men moeilijk kan voldoen. Kinderpornowetgeving verschilt van wetgeving tegen de onzedelijkheid, omdat ze de overheid toestaat om afbeeldingen te verbieden zonder ze aan de Miller-criteria te toetsen.

In 1982 handhaafde het Hooggerechtshof unaniem de veroordeling van boekhandeleigenaar Paul Ferber. Dit was de eerste keer dat het Hof een kinderpornowet toetste. Ferber had twee films verkocht waarin jongens masturberen. Een jury stelde vast dat ze niet obsceen waren. De wet verbood echter het bevorderen van seksueel gedrag van personen onder de zestien.

De veroordeling van Ferber zette de sluizen open. In de daaropvolgende tien jaar – samenvallend met hysterie in het hele land over seksueel misbruik in kinderdagverblijven – keurde het Congres per zittingsperiode een nieuwe kinderpornowet goed die strenger was dan de vorige. De rechtbanken rekten de interpretatie van de wetten op en moedigden wetgevers aan om nog verder te gaan.

Ondanks dit alles heeft de zaak-Ferber fundamentele kwesties aangeroerd met betrekking tot het First Amendment (het First Amendment is een aanvulling op de grondwet, waarin onder meer de vrijheid van meningsuiting wordt gegarandeerd, red.). Volgens Amy Adler, hoogleraar in de rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van New York, draait de meest essentiële kwestie om de opheffing van het tot dan toe onbetwiste onderscheid tussen meningsuiting en daden.

Ze haalt Thomas Emerson, deskundige op het gebied van het First Amendment, aan: "Het beginsel van een systeem van vrijheid van meningsuiting zou moeten vereisen dat de samenleving direct naar aanleiding van de [onwettige] daad handelt en de meningsuiting met rust laat."

"De normale regel van het First Amendment", schrijft Adler, "beschouwt een foto van een onwettige handeling niet als een misdrijf. Als bijvoorbeeld een krant een foto laat maken van een bankrover in actie, wordt deze foto op de voorpagina geplaatst (…) in plaats van te worden verboden."

Met de ontwikkeling van de kinderpornowetgeving werden er veel meer mensen getroffen dan de rechters in de zaak-Ferber hadden voorzien. Ouders werden tot gevangenisstraf veroordeeld omdat ze hun baby in bad hadden gefotografeerd en de politie viel binnen bij studio's van kunstfotografen als Jock Sturges.

In de vroege jaren negentig kwam de kinderpornowetgeving plotseling in de landelijke schijnwerpers te staan. De politie nam video's in beslag met langdurige close-ups van de schaamstreek van geklede kinderen. Stephen Knox, die net zijn doctorandusgraad had behaald, werd in verband hiermee veroordeeld voor het bezit van kinderporno, waarop een gevangenisstraf van tien jaar staat.

Terwijl het Hooggerechtshof overwoog of het de zaak-Knox in behandeling zou nemen, diende de procureur-generaal (die de overheid bij het Hof vertegenwoordigt) een memorandum in, waarin hij stelde dat 'wellustige vertoning' volgens de federale wetgeving vereist dat de geslachtsdelen van het kind zichtbaar zijn. Om voor kinderporno door te gaan, betoogde hij, moeten de beelden een misdrijf vastleggen.

Toen het erop leek dat er een kinderpornograaf op vrije voeten zou kunnen blijven, werd de zaak een landelijk schandaal. Binnen enkele dagen veroordeelde het Congres het memorandum en riep president Clinton op tot strengere wetten. De procureur-generaal wijzigde zijn standpunt. De veroordeling van Knox bleef overeind.

Afbeeldingen als verbeeldingen

De zaak-Knox stond voor méér dan het verbieden van afbeeldingen van geklede kinderen. Afbeeldingen van 'seksuele kinderen' konden voorheen als bewijs van een misdrijf gelden. Met de uitspraak in Knox, zo stelde Anne Higonnet, hoogleraar in de kunsten aan Wellesley College, werden de afbeeldingen voortaan beoordeeld als verbeeldingen. De overheid ging interpreteren wat de betekenis van afbeeldingen was.

Higonnet stelde dat "een afbeelding van een kind, gekleed of naakt, vele soorten fantasieën en wensen kan opwekken." Ze nam de klassieke foto's door Edward Weston van diens zoon Neil onder de loep en somde diverse interpretaties op, waaronder "ouderlijke hartstocht (…) Weston had de vakkundigheid en het talent om een ouderlijke blik weer te geven. Mij komen de Neils voor als ouderlijk erotisch. Voor mij – en ik weet dat ik voor mezelf spreek – geven ze mijn moederlijke passie voor het lichaam van mijn zoon weer (…) Slechts bij gecensureerde waarneming (…) evalueert men niet. Vrije waarneming interpreteert altijd."

afbeelding

Maar de wet ging verder dan Higonnet veronderstelde. Een arrondissementsrechtbank ontwikkelde een gedetailleerde methode om 'wellust' te bepalen. Met zes zogeheten Dost-criteria – die algemeen geaccepteerd raakten – nam men de zienswijze van een tot kinderen aangetrokken volwassene over. De ouderlijke blik werd de pedofiele blik, en wellust het middelpunt daarvan. Met de Dost-criteria, stelt Adler, moeten we zoeken naar een focus op de geslachtsdelen van het kind in de foto, naar het prominent figureren van de schaamstreek, naar een omgeving die gewoonlijk wordt geassocieerd met seks, naar erotische toegevendheid in de blik van het kind, of naar een aanwijzing van zijn "koketterie of bereidheid om over te gaan tot een seksuele activiteit."

Rechtsgeleerde Amy Adler paste Dost toe op een omstreden advertentie van Calvin Klein, een foto van twee jongens van ongeveer vijf jaar die in hun ondergoed op een bank springen. Deze reclamecampagne liep slechts één dag en werd toen in een storm van kritiek afgeblazen. Adler: "Ik nam de foto weer voor me… De onderbroek van een van de jongens ziet er bol uit terwijl hij de lucht in springt. Ik vroeg me af of dat de contouren van zijn geslachtsdelen waren. Op dat moment, terwijl ik de foto van het ondergoed van de vijfjarige zat te bestuderen, realiseerde ik me dat ik deel uitmaakte van een nieuwe orde, een wereld die geschapen en voortgedreven werd door kinderporno."

Alles wordt kinderporno

De eerdere constatering van gender-theoreticus Judith Butler dat "de vermeende onderdrukking van seksualiteit het seksualiseren van de onderdrukking wordt", klinkt door in wat Adler schreef: "We verruimen onze blik en passen deze aan het dictaat van de kinderpornowetgeving aan. Daarmee vormen we de wereld om tot een pornografische wereld… Alles wordt kinderporno in de ogen van de wet: geklede kinderen, kokette kinderen, kinderen in omgevingen waar men kinderen aantreft. En daarmee wordt misschien alles inderdaad pornografisch."

Met het machtiger worden van de Amerikaanse kinderpornowetgeving volgden andere landen het voorbeeld. De Europese Raad nam een verdrag aan dat virtuele kinderporno strafbaar stelde; het was geschreven met hulp van de FBI. Nederland, Canada en Japan voerden vergelijkbare wetgeving in.

Ook is Europa niet ontsnapt aan de Amerikaanse hysterie. Oktober vorig jaar sloten de autoriteiten in Cieza in Spanje een fototentoonstelling van de kunstenares Violeta Gómez. Het betrof foto's van meisjes die net de puberteit in gingen, sommigen waren naakt. De volgende dag deed de Guardia Civil een inval in de woning van Gómez en nam al haar kunstwerken in beslag. Er zat niets pornografisch bij, maar zeven maanden na de inval hadden de aanklagers het merendeel van haar bezittingen nog niet teruggegeven en hielden ze het onderzoek geheim.

Wetgeving tegen de onzedelijkheid lijdt al sinds lange tijd aan vaagheid. Dat vergroot de kans op een succesvol proces, maar zorgt er tegelijk voor dat meer mensen in het net van dit soort wetgeving verstrikt raken. Het aforisme "Ik herken het wanneer ik het zie" van opperrechter Potter Stewart stamt uit een zaak over onzedelijkheid. De nieuwste kinderpornowet beantwoordde niet meer aan de reden om een wet op dit gebied te formuleren: een kristalheldere maatstaf die aangeeft welk soort materiaal verboden is. Ze was weer naar haar oorsprong teruggekeerd en een wet tegen de onzedelijkheid geworden. Als juridische theorie liep ze vast. Het was tijd de wet aan te vechten.

'Obscene verzinsels'

In Ashcroft versus de Coalitie voor Vrijheid van Meningsuiting ging de overheid in beroep tegen de uitspraak van een lagere beroepsrechtbank. Die had gesteld dat de Wet ter Preventie van Kinderporno uit 1996 (Child Pornography Prevention Act: CPPA) te vaag was en in strijd met de grondwet. "Wanneer we er anders over denken", stelden de rechters van deze rechtbank, "maken we de criminalisering mogelijk van obscene verzinsels van een creatieve technologie, ook als er geen enkel menselijk slachtoffer bij wordt gemaakt."

Onder de groepen die bij het Hooggerechtshof stukken indienden tegen de CPPA, bevonden zich de pornoindustrie, academische organisaties als het Institute for the Advanced Study of Human Sexuality (Instituut voor Gevorderde Studie naar de Menselijke Seksualiteit), de coalitie Feminists for Free Expression (Feministen voor de Vrije Expressie) en groepen voor de vrijheid van meningsuiting.

Tijdens een hoorzitting vorig jaar lieten de opperrechters blijken zich ongemakkelijk te voelen over virtuele porno. Twee van hen herinnerden Paul Clement, een advocaat van de overheid, eraan dat de zaak-Ferber stoelde op aan echte kinderen berokkende schade.

Clement antwoordde dat de wet "echte kinderen tegen echt misbruik" beschermt omdat met de computer vervaardigde afbeeldingen kinderen verlokken tot poseren. Hij betoogde dat kinderporno beschouwd moet worden "als een instrument van het misdrijf kindermisbruik, net zoals het werktuig van een inbreker een instrument is van het misdrijf inbraak." Voor rechercheurs kan het onmogelijk worden om virtuele van echte porno te onderscheiden, zei hij, tenzij alle kinderporno wordt verboden.

H. Louis Sirkin, die de Coalitie voor Vrijheid van Meningsuiting vertegenwoordigde, was nog maar net begonnen aan zijn pleidooi, toen hij werd onderbroken: "Ten eerste zullen alle visuele uitingen over tienerseksualiteit voorgoed verboden zijn, ongeacht hun wetenschappelijke, kunstzinnige of opvoedkundige waarde. Ten tweede zullen talloze visuele afbeeldingen…"

Op dat moment viel Antonin Scalia, de meest conservatieve opperrechter, hem in de rede: "Sorry, maar zoals wat? Zoals wat? Welke grote kunstwerken zouden ons worden ontnomen als we het copuleren van minderjarigen niet mochten tonen…?" "Lolita", antwoordde Sirkin. Sarcastisch riep Scalia uit: "Hét grote kunstwerk van de westerse wereld! Met alle respect, maar we hebben het hier niet over, eh, de Mona Lisa of de Venus van Milo of een ander werk dat al langer dan dertig jaar bestaat." Rechter John Paul Stevens: "En Romeo en Julia?" Scalia, onder gelach vanuit de rechtszaal: "Nou, dan heeft u een andere uitvoering van dat stuk gezien dan ik."

De vraag van Stevens gaf aan waar het Hof de uitbreiding van de wet uiteindelijk een halt toeriep. In zijn toelichting haalde rechter Anthony Kennedy Shakespeare aan en zei dat het verbod "de visuele representatie van een idee verbiedt – het idee van tieners die seksuele activiteiten ondernemen – dat een gegeven is in de moderne maatschappij en al eeuwenlang een thema is in de kunst en literatuur. Sommige beroemde films, opgenomen zonder kindacteurs, houden zich bezig met onderwerpen die binnen het grote bereik vallen van de verbodsbepalingen van de wet."

Hij noemde verscheidene voorbeelden, waaronder de met Academy Awards bekroonde film American Beauty, die zoals Kennedy opmerkte een scène bevat waarin "een van de personen gelooft dat hij een tienerjongen ziet die een oudere man seksueel bedient." Kennedy merkte op: "Kunst en literatuur drukken de wezenlijke belangstelling uit die wij allemaal hebben in de jaren des onderscheids die wij zelf eens gekend hebben, waarin wonden zo kwetsend kunnen zijn, teleurstelling zo bitter, en verkeerde keuzes zo tragisch, maar waarin morele daden en het bereiken van onze volle potentie nog realiseerbaar zijn."

Vanuit deze achtergrond vernietigde Kennedy vervolgens elk argument van de overheid.

Het recht om te denken

In zijn toelichting merkte hij op dat de CPPA "veel meer is dan een aanvulling op het bestaande federale verbod op onzedelijkheid." De wet beantwoordt niet aan de Miller-criteria. En al was dat het geval, dan nog zouden foto's van ogenschijnlijke zeventienjarigen die expliciet seksueel gedrag vertonen niet onzedelijk zijn. Daarnaast geldt voor de afbeeldingen die binnen de reikwijdte van de wet vallen dat er "bij de vervaardiging in het geheel geen kinderen betrokken zijn, laat staan beschadigd worden (…) De CPPA verbiedt vormen van meningsuiting waarbij geen misdrijf wordt geregistreerd en waar bij de vervaardiging ervan geen slachtoffers vallen."

Kennedy bewaarde zijn krachtigste woorden voor de bewering dat virtuele kinderporno gebruikt kan worden om kinderen te verleiden. "Enkel de eigenschap van meningsuiting om onwettige daden aan te moedigen is volgens hem geen afdoende reden om er een verbod op in te stellen. De overheid 'heeft niet het grondwettelijke recht om wetgeving te stoelen op de wenselijkheid om iemands privé-gedachten te bepalen.' De door het First Amendment gegarandeerde vrijheden lopen veel gevaar wanneer de overheid gedachtegoed probeert te bepalen of tracht haar wetten te rechtvaardigen op grond van een dergelijk ontoelaatbaar doel. Het recht om te denken is het begin van de vrijheid, en de vrije meningsuiting moet beschermd worden tegen de overheid, want bij het uiten van de mening begint het denken", aldus de rechter.

Kennedy stelde dat de overheid de vrije meningsuiting niet mag verbieden op basis van de stelling dat vrije meningsuiting de kans vergroot dat iemand erdoor de wet zal overtreden: "De overheid heeft niet meer dan een vaag verband aangetoond tussen vrije meningsuiting die de gedachten of de impulsen kan stimuleren en enig daaruit voortvloeiend kindermisbruik."

Ook hekelde hij de bewering dat virtuele afbeeldingen de vervolging bemoeilijken van porno waarvoor echte kinderen worden gebruikt. "Volgens dit argument is de noodzakelijke oplossing een verbod op beide soorten afbeeldingen. In wezen luidt het argument dat de door het First Amendment beschermde vormen van meningsuiting verboden mogen worden om zo onbeschermde vormen te kunnen verbieden. Deze analyse zet het First Amendment op zijn kop… Beschermde vormen van meningsuiting verliezen hun bescherming niet simpelweg omdat ze op onbeschermde vormen lijken. De grondwet vereist het omgekeerde."

De gedachtegang in de zaak-Ashcroft grijpt terug op een afwijkende mening van rechter Oliver Wendell Holmes in een beroemde zaak die draaide om de vrijheid van meningsuiting. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bepleitte Learned Hand, een federale rechter, bij Holmes dat alleen kritiek op de overheid niet voldoende is om mensen naar de gevangenis te sturen. Hand verwierp het idee – zowel toen als nu gemeengoed – dat de vrijheid van meningsuiting in oorlogstijd moet wijken voor hogere belangen. De vrijheid van meningsuiting, zei hij, ís in een democratie een hoger belang. Een democratie vereist onbelemmerde meningsuiting zodat haar burgers kunnen bepalen wat juist is en zodoende wat goed is.

Rechter Holmes nam dit idee over: "De ultieme zaak die we moeten nastreven, kunnen we beter verwezenlijken door een vrijhandel in ideeën. De beste toets van de waarheid vinden we in het vermogen van een gedachte om zich een plek te veroveren, door te wedijveren met andere gedachten. De waarheid is de enige grond waarop de wensen [van burgers] veilig kunnen worden uitgevoerd. Slechts in het uiterste geval waarin het direct gevaarlijk is om de correctie van verkeerde ideeën aan de tijd over te laten, zouden we een uitzondering mogen maken op het overheersende gebod dat ‘het Congres geen wet zal maken die de vrijheid van meningsuiting inperkt’." De toelichting van Holmes in de zaak Abrams versus de Verenigde Staten werd de grondslag waarop de jurisprudentie over het First Amendment werd gebouwd.

Pedofiele etniciteit

Nu de kinderpornowet alles begon te beschouwen als kinderporno, was een duidelijke uitspraak in de zaak-Ashcroft onvermijdelijk. Overigens werd slechts het verbod op virtuele afbeeldingen nietig verklaard. Het bezit van porno waarvoor beelden van echte kinderen zijn gebruikt blijft een misdrijf. De Britse schrijver en doorgewinterde actievoerder Tom O'Carroll stelt dat dit wordt ingezet om bewijs te genereren van "een pedofiele identiteit, van een pedofiele etniciteit kan men bijna stellen, die het mogelijk maakt dat veelal volkomen onschuldige mensen worden geregistreerd en voortaan levenslang worden gewantrouwd, in de gaten gehouden en aan dwang onderworpen." Ook vóór het verbod op virtuele porno won de overheid 97 procent van de door haar aangespannen rechtszaken tegen kinderporno.

Slechts enkele dagen na de uitspraak in de zaak-Ashcroft hielden boze conservatieven, geleid door de Amerikaanse minister van justitie John Ashcroft, een persconferentie waarin zij vervangende wetgeving aankondigden. Ashcroft is een rechtse politicus die in januari van dit jaar werd bespot toen hij $ 8000 uitgaf voor het bedekken van twee standbeelden met blote borsten, Geest van de Gerechtigheid en Majesteit van de Wet, die in de Grote Zaal in het ministerie van justitie staan.

In de nu voorgestelde wetgeving worden afbeeldingen als 'onzedelijk' bestempeld als ze "zo goed als ononderscheidbaar zijn van afbeeldingen van een prepuberaal kind dat expliciet seksueel gedrag vertoont", waaronder "de gesimuleerde wellustige vertoning van de geslachtsdelen of schaamstreek." Larry Sutter, algemeen advocaat voor de uitgever van Penthouse, stelt dat dit wetsvoorstel toetsing aan de grondwet niet zal doorstaan, omdat "alles waar geen echt kind bij betrokken is, moet voldoen aan de Miller-criteria."

Het voorstel van Ashcroft is een cynische poging die mogelijk door rechter Kennedy werd voorzien. In diens toelichting wijst de rechter erop dat de uitspraak in de zaak waarin het verbod op bezit werd gehandhaafd "uitging van het belang van de betrokkenen [de betrokken minderjarigen bij de vervaardiging van de porno]. In de uitspraak is niet gesuggereerd dat naast dit belang nog andere door de overheid verwoorde belangen gegrond waren." Met andere woorden: als het uitgebeelde kind geen echt kind is, zou het Hof elke kinderpornowet vernietigen die zo'n afbeelding zou verbieden, ongeacht de leeftijd van het uitgebeelde kind. De inspanningen van Ashcroft zullen dus waarschijnlijk over een aantal jaar op niets uitlopen. Dit zal een storm van publiciteit veroorzaken, waarvan de Amerikaanse president weer gebruik kan maken wanneer het tijd is om een volgende opperrechter te benoemen.

Het Hooggerechtshof heeft zijn eigen standbeeld van een topless dame. Ze heeft een spiegel in de ene hand en een roos in de andere. Het is niet waarschijnlijk dat zij zal worden bedekt. Haar naam is Waarheid.

Bronnen: zie 

Appendix

Zie ook Koinos #34: 
Amerikaanse Hooggerechtshof bindt roofdierwetten in

Start Omhoog