00nov29b Rotterdam besproken... (CC)
Aan het MGv gestuurd; niet geplaatst
Door Chris Canter, November 2000
Op de studiedag ‘Unfinished Business’ in de Pauluskerk, afgelopen oktober (verslag bij de Vereniging MARTIJN verkrijgbaar), vertelde de Rotterdamse zenuwarts W. Sengers dat het Maandblad Geestelijke volksgezondheid aandacht zou besteden aan de thematiek van tot jongeren aangetrokken ouderen. Een maand later heb ik een brief van Sengers in dat blad, een reactie op de brief, en Sengers’ antwoord op die reactie onder ogen gekregen. Het ziet er allemaal wat simplistisch uit voor een vakblad: Sengers blijft behoorlijk aan de oppervlakte (een strategie, zo lijkt het, om de afschuwelijke scheidsmuur tussen ‘tegenstanders’ en ‘voorstanders’ omlaag te halen). De reactie op zijn brief is van G.H.F. van der Most, kinder- en jeugdpsychiater bij de kinder- en jeugdpsychiatrische poliklinieken De Rietlanden te Ermelo. Van der Most reageert met doorzichtige argumenten uit het jaar nul: en dat is echt geen emotionele, bevooroordeelde of onbillijke constatering van mij. Sengers reageert weer en betoogt voornamelijk dat er een discussie op gang moet komen binnen de geestelijke gezondheidszorg; hij is bereid om aan die discussie deel te nemen.
Ik geef hier de relevante passages uit de artikelen in MGv, aangevuld met mijn commentaar.
Sengers schrijft in zijn oorspronkelijke brief (MGv 00-7/8):
Ik ben geschrokken van wat zij [vijf ervaringsdeskundigen binnen een werkgroep pedofilie - CC] te berde brachten over de GGZ: veel helpers voelen niet aan, wijzen af, gaan niet in op het subjectief belangrijkste, waarschuwen. Het gevolg daarvan is dat de hulpvrager zich meestal niet echt geholpen voelt en er gemakkelijk een schijnvertoning ontstaat. Dat is dan vooral het geval bij een door justitie opgelegde GGZ-hulp [...].‘
[...]
Wat betekent dit voor ons als GGZ-werkers?
a) De plaats van pedofilie in de psychiatrie is te vergelijken met de plaats die homoseksualiteit tot in de zeventiger jaren had: het geldt als een psychische stoornis (zie de DSM-IV, waarin overigens als criterium geldt het zich seksueel aangetrokken voelen tot kinderen van dertien jaar of jonger). Mijn ervaring is dat het vaker gaat om het zich aangetrokken voelen tot pubers en dat de vriendschap ook na hun volwassenwording jarenlang behouden blijft.
b) Pedofilie is therapeutisch net zo min te veranderen als hetero-, homo-, bi- en transseksualiteit; wellicht is het genetisch bepaald.
c) Pedofilie heet een stoornis vanwege de overheersende opvatting dat seksuele contacten met jongeren - ik doel nu op pubers - schadelijk voor hen zijn en er altijd sprake is van machtsmisbruik. Geen van beide meningen is wetenschappelijk onderbouwd.
d) Men voelt zich als hulpverlener ongemakkelijk en heeft daardoor de neiging om te gaan schematiseren (een stoornis, een gevaar).
e) Pedofilie mag niet vereenzelvigd worden met incest.
f) Het is uit het oogpunt van hulpverlening fout als het op Riaggs een stelregel zou worden om bij elke anamnese [wat de cliënt over de voorgeschiedenis van zijn problemen kan vertellen - CC] bij eerste kennismaking te vragen naar een eventueel ervaren incest- of pedofiel contact.’
Het gevaar is dat als hulpverleners zo'n contact constateren, zij geneigd zijn te concluderen dat dit contact dan ook intrinsiek schadelijk moet zijn geweest, en de oorzaak van de huidige toestand van de cliënt. Omdat het huidige prevalente dogma nu eenmaal wil dat seks tussen ouderen en minderjarigen schadelijk is (en steeds meer wordt seks tussen minderjarigen onderling ook afkeurend bekeken), zullen veel hulpverleners concluderen dat wanneer iemand als minderjarige seks heeft gehad met een oudere persoon, en later met psychische problemen kampt, die problemen wel het directe gevolg van die seks/intimiteit moeten zijn. Een indirect gevolg (maatschappij) ligt vaker voor de hand, maar zoals men zal constateren, bevat de heer Van der Most dit niet.
Sengers:
‘Ik wil GGZ-werkers het volgende in overweging geven:
1) Ga er bij elke cliënt die op dit gebied problemen heeft van uit dat zijn of haar verlangens onveranderbaar, én sociaal onaanvaardbaar zijn. 2
) Besef dat er tegenwoordig maar weinig andere voorbeelden zijn van persoonlijke problemen die zo sterk bepaald worden door de maatschappelijke afwijzing;
3) Ga daarom uit van het probleem of de problemen die de cliënt ervaart, niet van het probleem dat de samenleving met hem of haar heeft. Streef niet naar "afleren" of "inprenten hoe schadelijk het is" maar naar "ermee leren leven" op een zo acceptabel mogelijke wijze.
4) Zie daarom af van eigen opvattingen hierover, al is er niets op tegen om die in een wat verdere fase eens ter sprake te brengen (mits de cliënt er zeker van kan blijven dat alles wat hij of zij vertelt geheim blijft).
5) Ga ervan uit dat zij die GGZ-hulp vragen vanwege dit soort problemen daar evenveel recht op hebben als ieder ander.
6) Wie deze regels te moeilijk vindt, doet er beter aan de betrokken cliënt(e) over te dragen aan een collega. Voor Riaggs betekent dit dat behandelteams hier afspraken over moeten maken.
Studiedagen of groepsdiscussies over pedofilie zijn nu meer dan eerder urgent. Daarbij kunnen twee andere probleemgroepen ook aan de orde komen: al dan niet jonge cliënten voor wie vroegere seksuele contacten met een oudere een zo groot probleem zijn dat ze er alsnog hulp voor vragen en ouders van hen die er evenmin uitkomen en zich daarmee tot ons wenden. Ik wil me voor het bespreken daarvan beschikbaar stellen. Want het gaat niet alleen over dit, maar evenzeer over het meest essentiële in ons beroep: een oplossing zien te vinden tussen onze moraal (vastgelegd in de strafwet, al dan niet verankerd in persoonlijke opvattingen) en met al waarmee we in ons werk geconfronteerd worden. [...]’
Uit de reactie van psychiater Van der Most (MGv 00-10): ‘
Het is bijvoorbeeld misleidend te schrijven dat het "vaker gaat om het zich aangetrokken voelen tot pubers." Veel pedofielen - Sengers dient dat te weten - zijn gericht op jongere kinderen en anderen op adolescenten, buiten beschouwing latend of er een leeftijdsfase is waarin een kind daartegen opgewassen zou zijn.’
Opgewassen tegen vriendschap? Of denkt Van der Most ogenblikkelijk aan seks, zoals zovelen, om dit vervolgens ‘pedofilie’ te noemen? Wat de verhouding aantrekking tot pubers/aantrekking tot prepubers betreft: daar besteed ik aandacht aan in mijn lezing voor de UvA; te vinden in de Bibliotheek op de website van de Vereniging MARTIJN (zie onderaan bespreking).
Van der Most:
‘Vervolgens schrijft [Sengers] dat "niet wetenschappelijk is onderbouwd, dat seksuele contacten met jongeren schadelijk voor hen zijn." Sengers voegt zich hiermee niet in een wetenschappelijke maar in een - mijns inziens hypocriete - lotgenotendiscussie, waarin gesteld wordt dat "in de pedofiele relatie het kind centraal staat" en waarin een geïdealiseerd beeld ervan wordt aangehouden.’
Soms wel, soms niet. Lees bijvoorbeeld de zeer genuanceerde bijdrage van J. Wauben in ‘De andere kant van de medaille’ (KSA, 1998; door mij besproken in OK 75, Vereniging MARTIJN, oktober 2000).
‘Dat beeld verdraagt zich niet met de veelheid aan gegevens in de ontwikkelingspsychologische en psychiatrische literatuur, die onweerlegbaar de ontwrichtende consequenties ervan aantonen.’
De Duitse masturbatie-psychiatrie uit de negentiende eeuw was even ‘onweerlegbaar’. Zie ‘Het orgasme van Lorre of de gekte van de Duitse wetenschap’ door Boudewijn Büch in ‘Het orgasme van Lorre’ (Van Gennep, 1983).
‘Niet alleen als het seksuele contact gepaard gaat met geweld en mishandeling, maar evengoed in een zogenaamd vrijwillige relatie, waarin het kind gemanipuleerd wordt tot het bewaren van geheimen en het zich steeds meer vervreemdt van zijn eigen leefomgeving, ouders, vriendjes etc. Het isolement, de schaamte, de angst, de vervreemding ten opzichte van het eigen lichaam, zijn door veel kinderen, adolescenten en volwassenen geboekstaafd, hetgeen kennelijk niet door Sengers geweten wordt.’
Hier slaat Van der Most een figuur. Hij brengt precies die schadelijke elementen te berde, die karakteristiek door de maatschappij worden veroorzaakt, en niet intrinsiek door de relatie/de seks. Waarmee ik allerminst zeg dat elke relatie en alle seks goed is. Maar waarom is het bijvoorbeeld veelal noodzakelijk dat een intieme relatie tussen een oudere en een jongere geheim blijft? Omdat de oudere de jongere en zichzelf graag met een geheim opzadelt, of omdat de relatie bij ontdekking een levensgrote kans loopt om te worden gesaboteerd?
‘De pedofiel bemint met overmacht [...].’
De vader of moeder dan, die bemint zeker op gelijke voet? Dit argument van Van der Most is de klassieke aanname dat het leeftijdsverschil het probleem is, omdat er daarom altijd ‘manipulatie’/overwicht en dus schade zou zijn. Echter gaat een jongere op heel veel andere manieren óók met ouderen om; vaak nog intensiever dan met een oudere minnaar: denk aan ouders en onderwijzers. Hier is óók sprake van een leeftijdsverschil en een machts-/kennisoverwicht. Waarom zijn deze relaties normatief? Antwoord: de seks, de lichamelijke affectie, niet het leeftijdsverschil, vormen het knelpunt. Lichamelijke intimiteit met jongeren is, zoals veel seksuele ‘problematiek’, een moreel probleem; niet zozeer een rationeel probleem. Zie bijvoorbeeld voor een analyse van de morele problematiek het artikel ‘Seksuele intolerantie’ door Titus Rivas (2000; tot dusver ongepubliceerd, komt wellicht in OK van de Vereniging MARTIJN). Het artikel staat op deze weblocatie:
http://www.tegenwicht.net/Opinie%204%20Intolerantie/rivas_frames.htm
‘Het feit dat er ook mensen zijn die zeggen niet geleden te hebben onder een als kind beleefde seksuele relatie met een volwassene kan - de veelheid van andere getuigenissen in aanmerking genomen - niet het bestaansrecht ervan legitimeren.’
Dus die positief beleefde relaties, die in deze maatschappij nauwelijks zichtbaar zijn vanwege het taboe en vaak de strafbaarheid, die vergeten we voor het gemak maar? Die dienen niet mee te tellen in een rationele overweging?
Tot zover de essentiële passages uit de reactie van psychiater Van der Most. Het is komisch dat hij iets verderop in zijn reactie pedofilie als probleem vergelijkt met kleptomanie en gokverslaving. Uitgerekend vanwege een vergelijking van de ernst van homoseksualiteit en diefstal werd fractievoorzitter van de RPF Leen van Dijke een paar jaar geleden door heel Nederland aangevallen, door het OM voor de rechter gedaagd en oorspronkelijk veroordeeld tot driehonderd gulden boete. Zoals ik in mijn lezing aan de UvA aanschouwelijk maak, is er in parallelle situaties waarin ‘pedofilie’ wordt vergeleken met diefstal enzovoorts, geen hond die een wenkbrauw optrekt. (Hebben honden wenkbrauwen?)
De relevante delen uit het antwoord van Sengers:
‘Collega van der Most heeft met zijn brief niet alleen mij, maar alle lezers van dit tijdschrift een dienst bewezen. Want zijn mening over wat ik schreef geeft duidelijk weer wat ik nu juist ter discussie wilde stellen: onze vooringenomenheid als het over pedofilie gaat. [...]
1. De tegenstelling tussen zijn en mijn visie maakt duidelijk dat er binnen de GGZ behoefte bestaat aan nadere doordenking [...].
2. Ik heb aangedrongen op studiebijeenkomsten en me daarvoor beschikbaar gesteld. Wie kan ik nu beter vragen dan hem of een gelijkdenkende om daar mijn opponent te zijn?
[...]
5. Voor elke GGZ-werker die ermee geconfronteerd wordt, gaat het erom hulp te kunnen bieden die de vrager behoeft en die ook hem- of haarzelf als hulpverlener een goed gevoel geeft. Vandaar de vraag: welke zijn daar de voorwaarden toe?
6. Het zal nuttig zijn als het MGv een literatuurlijst gaat publiceren. Van der Most en ik kunnen daaraan een bijdrage leveren.’
Het valt te bezien hoe (en of) de GGZ-wereld, waarin legio personen zoals Van der Most rondlopen, hierop reageert. Ondertussen kunnen gevoelsgenoten met een hulpvraag hun conclusies trekken uit de bovenstaande constateringen van Sengers, en de reactie van Van der Most.
Chris Canter
Voorzitter Vereniging MARTIJN
Bovenstaande bespreking staat ook op het forum van de MARTIJN-site