Start Omhoog

Strafrechtpraktijk heeft therapie nodig 

Fouten in zaak Schiedamse parkmoord zijn symptoom van ernstige ziekte 

H.F.M. Crombag, NRC 25 januari 2005

De Hoge Raad heeft vandaag bepaald dat de strafzaak tegen de Vlaardinger Cees B. voor de moord op Nienke Kleiss moet worden overgedaan. H.F.M. Crombag meent dat de gemaakte fouten in deze zaak geen incident zijn. 

Het college van procureurs-generaal heeft besloten een onderzoek te laten instellen naar ,,de gang van zaken rondom de veroordeling van Vlaardinger Cees B. wegens moord op Nienke Kleiss''. Beter laat dan nooit, zou je zeggen, maar in dit geval ook te laat. 

Dat onderzoek is al gedaan door prof. Van Koppen, die er in 2003 een boek over publiceerde (De Schiedammer Parkmoord: Een Rechtspsychologische Reconstructie; Ars Aequi Libri), een exemplaar daarvan naar het college van procureurs-generaal stuurde en er daarna niet meer over hoorde. In dat boek analyseert Van Koppen minutieus het in de strafzaak tegen Cees B. door het openbaar ministerie (OM) aan rechtbank en gerechthof aangeboden bewijs, oordeelt het in vrijwel ieder opzicht gebrekkig en concludeert dat Cees B. op grond van dat bewijs nooit veroordeeld had mogen worden. 

Maar dat gebeurde wel, twee keer zelfs: eerst door de rechtbank en vervolgens door het gerechtshof. Pas nu zich een nieuwe verdachte heeft aangediend tegen wie er ijzersterk bewijs is, is het OM uit zijn slaap gewekt en gaat het onder leiding van advocaat-generaal Posthumus onderzoeken of uit de gang van zaken lering kan worden getrokken. Dat onderzoek kan kort zijn: even alsnog dat boek van Van Koppen lezen. 

,,In het onderzoek zal de rol van de rechters niet aan de orde komen'', voegt het college van procureurs-generaal geruststellend toe en al evenmin zal op zoek worden gegaan ,,naar zondebokken''. Voor het eerste van deze twee besluiten van het college kan men enig begrip opbrengen, want het OM gaat niet over rechters; voor het tweede echter niet. De in deze zaak optredende officier van justitie heeft kennelijk zeer gebrekkig toezicht gehouden op het opsporingsonderzoek van de recherche en een rammelend dossier aan de rechtbank aangeboden. Is het redelijk dat die kennelijke wanprestatie van het OM zonder gevolgen blijft? Zou het niet verstandig zijn die mevrouw op het matje te roepen, opdat zij, en via haar, haar collega's, lering kunnen trekken uit de gemaakte fouten? 

En zou het ook niet verstandig zijn om de rechters van rechtbank en hof eens te vragen hoe het kon gebeuren dat zij zich door de rammelende bewijsmiddelen lieten overtuigen? Nee hoor, zo zegt volgens de krant een woordvoerster van de Raad voor de Rechtspraak: ,,Rechters oordelen op basis van dossiers van justitie.'' Zo zit dat dus niet en het is raar dat dat aan de Raad voor de Rechtspraak moet worden uitgelegd. Rechters oordelen in strafzaken op grond van eigen onderzoek ter terechtzitting. Dat onderzoek houdt in de eerste plaats in dat de door de officier van justitie aangeboden bewijsmiddelen kritisch worden beoordeeld en vervolgens dat eveneens kritisch maar met grote aandacht wordt geluisterd naar wat de verdediging daarover te berde brengt. In dat opzicht hebben in deze zaak de rechters van zowel de rechtbank als het hof jammerlijk gefaald. Kan hun dat niet worden aangerekend? Hebben deze rechters getoond opgewassen te zijn tegen de verantwoordelijkheid die zij dragen? Wat doen wij met zulke rechters? Daar zou de Raad voor de Rechtspraak eens over moeten nadenken. 

Antwoorden op deze en aanverwante vragen zijn van groot belang, want de zaak van Nienke Kleiss staat niet op zichzelf. Dat de recherche zich in opsporingsonderzoek dikwijls te snel vastbijt in de eerste de beste verdachte, dat de bij zo'n zaak betrokken officier van justitie niet tegen zulk `tunneldenken' waakt, maar met dezelfde blikvernauwing als de recherche rammelende dossiers aan rechters aanbiedt; dat rechters vervolgens dikwijls niet de moeite nemen zulke dossiers kritisch te toetsen, maar uit de in het dossier aangeboden processen-verbaal hier en daar wat fragmentjes bij elkaar zoeken en daarmee niet strokende informatie terzijde schuiven en een veroordeling uitspreken op dubieuze en in ieder geval niet fatsoenlijk verklaarde gronden, komt in ons land veel vaker voor dan wij willen toegeven. 

Nee, het gaat niet om honderden of zelfs duizenden gevallen per jaar. In de overgrote meerderheid van de strafzaken doen zich geen bewijsproblemen voor; die kunnen kort en bondig worden afgedaan. Maar jaarlijks doen zich in ons land ten minste enkele tientallen ernstige en daarom gecompliceerde strafzaken voor waar onze gerechten kennelijk niet tegen opgewassen zijn. 

Dubieuze veroordelingen, dat wil zeggen veroordelingen op grond van ontoereikend bewijs, zijn in ons land niet zeldzaam, zo betoogde ik samen met mijn vakgenoten Van Koppen en Wagenaar al in 1992 (Dubieuze Zaken, Contact). Onder zulke dubieuze veroordelingen zitten vast rechterlijke dwalingen, al weet niemand precies hoeveel. 

De zaak van de Schiedamse parkmoord is geen incident, maar een symptoom van een ziekte in onze strafrechtpraktijk, die dringend therapie behoeft, niet alleen in kringen van politie en OM, maar ook in die van de rechterlijke macht.

Zie ook:

Een bekentenis en toch onschuldig 
Rinskje Koelewijn, NRC 25 januari 2005

Start Omhoog