Voordat wij de twee hierboven besproken kwantitatieve literatuuronderzoeken verrichtten, voerden wij een eigen kwalitatief literatuuronderzoek uit. Wij verzamelden al het gepubliceerde onderzoeksmateriaal met betrekking tot seksuele ervaringen van jongens met volwassenen, gebaseerd op niet-klinische steekproeven. Wij hadden twee redenen voor dit literatuuronderzoek. Ten eerste werden ervaringen van jongens met volwassenen door eerdere literatuuronderzoeken ofwel genegeerd, waarbij zij zich uitsluitend op ervaringen van meisjes richtten, ofwel werd voetstoots aangenomen dat de ervaringen van jongens dezelfde zijn als die van meisjes. Ten tweede richtten die onderzoeken die wel aandacht besteedden aan de seksuele ervaringen van jongens met volwassenen zich voornamelijk op klinische steekproeven. Deze problemen wezen ons op het belang ons exclusief te richten op seksuele ervaringen van jongens met volwassenen, in het bijzonder in niet-klinische steekproeven. Wij willen hier opnieuw benadrukken dat wij ten einde een wezenlijk inzicht te krijgen in dit type seksuele ervaringen - of wat voor soort van seksuele ervaringen dan ook - om een hele reeks van redenen die wij eerder in onze presentatie besproken hebben, niet kunnen vertrouwen op klinische steekproeven.
Alles bij elkaar verzamelden wij 35 onderzoeken voor onze analyse. Daarvan waren 16 onderzoeken gebaseerd op studentensteekproeven en vier op landelijke steekproeven. Deze onderzoeken maakten ook deel uit van onze rneta-analyses. De overige 15 onderzoeken maakten gebruik van steekproeven die op uiteenlopende wijze verkregen werden. Een enkel onderzoek was gebaseerd op algemene bevolkingssteekproeven, anderen werden samengesteld uit reacties op advertenties in tijdschriften of kranten. Een paar onderzoeken kwamen voort uit persoonlijke contacten of verwijzingen, en een onderzoek was gebaseerd op reacties aan een computer bulletin board. Deze laatste groep van steekproeven worden ook wel "gelegenheidssteekproeven" genoemd - de onderzoeker verzamelt zijn materiaal met en langs alle middelen die hem ter beschikking staan. Van deze steekproeven kan niet gezegd worden dat zij representatief zijn voor de gehele bevolking, zoals dat evenmin bij klinische steekproeven het geval is. Niettemin bieden zij een aanvullende mogelijkheid om seksuele ervaringen van jongens met volwassenen buiten de traditionele klinische aanpak te bestuderen.
Wij hebben al een diepgaand overzicht gegeven van de reacties en psychische correlaties in de landelijke steekproeven en de studentensteekproeven. Nu behandelen wij de gelegenheidssteekproeven. Het onderzoek gebaseerd op reacties aan een computer bulletin board had als uitkomst dat 58% van de mannen hun seksuele ervaringen als jongen positief beoordeelden, terwijl 27% ze als negatief bestempelde In een gelegenheidssteekproef uit Knoxville, Tennessee bezag 36% van de mannen hun ervaringen als positief, 24% als neutraal, en 40% als negatief. 66% was van mening dat de ervaring geen negatieve gevolgen heeft gehad op het huidige seksuele functioneren, terwijl 34% wel negatieve gevolgen onderkende. Een andere steekproef, gebaseerd op mannelijke homoseksuelen gerekruteerd uit klinieken voor seksueel overdraagbare ziekten, wijst uit dat 58% de seksuele ervaringen als negatief beschouwde. In dit onderzoek werd een hoog percentage (50%) tot het contact gedwongen, wat wellicht het grotere aantal negatieve reacties verklaart.
In deze drie onderzoeken vertoonden het eerste en derde onderzoek hogere en lagere aantallen positieve reacties, terwijl het tweede onderzoek in sterke mate overeenkomt met de eerder besproken studentensteekproeven. Andere gelegenheidssteekproeven toonden voornamelijk positieve reacties. In Nederland kwam Sandfort tot de conclusie dat 24 van de 25 jongens die hij geïnterviewd had voornamelijk positieve emoties vertoonden met betrekking tot de seksuele aspecten van hun relaties met mannen. Critici hebben zijn onderzoek om een aantal redenen verworpen. Een van die redenen was dat de jongens via hum oudere partners, die wellicht een eigen politieke agenda hadden, bij het onderzoek betrokken raakten. Veel van deze critici gingen er op voorband vanuit dat deze relaties wel negatief moesten zijn en argumenteerden dat de jongens onder druk werden gezet om positieve reacties te geven Ons onderzoek naar zowel steekproeven onder studenten als gelegenheidssteekproeven laat echter duidelijk zien dat een grote minderheid van jongens inderdaad positief op deze ervaringen terugkijkt, hetgeen de validiteit van Sandforts onderzoek ondersteunt. Het ongewoon hoge aantal positieve reacties heeft hier wellicht van doen met het feit dat deze seksuele contacten ingebed waren in de context van een langdurige vriendschap. Andere gelegenheidssteekproeven met betrekking tot jongens en hun seksuele ervaringen met volwassenen binnen een vriendschapsrelatie leveren gewoonlijk dezelfde resultaten op. Een vergelijkbaar onderzoek werd verricht door Father Ingran in Engeland. De psycholoog Tindall was in de Verenigde Staten verantwoordelijk voor een ander gelijksoortig onderzoek.
SMK-onderzoekers larderen hun gevalsanalysen veelal met anekdotes die de "gruwelen van seks tussen volwassenen en kinderen" moeten illustreren. In het geval van jongens concludeerde Finkelhor bijvoorbeeld in zijn onderzoek uit 1979 gebaseerd op studentensteekproeven, dat 38% van deze jongens negatief reageerde. Dit houdt in dat de meerderheid,. 62%, positief of neutraal terugkeek. Met betrekking tot ervaringen die tussen het twaalfde en vijftiende levensjaar plaatsvonden, vroeg Finkelhor uitsluitend naar ongewenste ervaringen, wat zonder twijfel een hoger percentage negatieve reacties tot gevolg heeft gehad. Finkelhor bood geen enkel inzicht in de niet-negatieve gevallen, maar gaf wel verschillende voorbeelden van negatieve ervaringen. In een van deze voorbeelden vroeg de interviewer een mannelijke student zijn seksuele ervaringen met een volwassene te vergelijken met andere levenservaringen. De student antwoordde daarop: "Veel traumatischer, toen. Erg beangstigend. Ik geloof dat niets in mijn leven zo beangstigend was als dat." De interviewer vroeg vervolgens of dit het grootste trauma uit zijn leven was. De student antwoordde:
"O, zonder twijfel. Vooral omdat ik me zo'n twee maanden afzijdig hield. Ik hield precies in de gaten waar ik was, met wie ik was, en of de groep groot genoeg was zodat hij mij niet apart kon nemen. Het was verschrikkelijk, weet je. 'Kan ik naar buiten? Is het wel veilig om naar buiten te gaan?' Er is niets zo traumatisch als dat."
Dit beeldende verhaal heeft alles in zich waarvan de SMK-onderzoekers geloven dat het de typerende reactie van een jongen is. Maar de cijfers, zelfs die van Finkelhor zelf, geven aan dat dit geen typerende reactie is. In feite bestaat er een heel scala aan reacties. Het is van belang om verhalen aan te dragen die ook andere ervaringen weerspiegelen om zo tot een volledig beeld van de seksuele ervaringen tussen jongens en volwassenen te komen. Helaas geven SMK-onderzoekers ons zelden of nooit anekdotische verslagen van neutrale of positieve ervaringen. Het gevolg is dat de niet-kritische lezer misschien wel ziet dat een meerderheid niet negatief reageert, maar dat de kracht van het negatieve voorbeeld in het geheugen gegrift wordt, wat tot een vertekening in de perceptie van deze relaties leidt. In de psychologie is deze vorm van vertekening, van bias, algemeen bekend en wordt het "levendigheidseffect" genoemd. De kracht van de herinnering creëert op haar beurt een illusoire correlatie, wat in dit geval leidt tot een overdreven voorstelling van het verband tussen schadelijkheid en seksuele ervaringen van jongens met volwassenen.
Om de zaken in balans te brengen en een beter beeld te geven van hoe jongens kunnen reageren, willen wij hier een positieve anekdote uit de niet-klinische literatuur aanhalen. Het voorbeeld is afkomstig uit het onderwek van Tindall, gepubliceerd in 1978. Hij bracht 200 gevalsana!yses van jongen-man relaties bijeen, waarbij hij zich baseerde op interviews die hij in de loop van enkele tientallen jaren had afgenomen in het kader van zijn werk als schoolpsycholoog. Tindall zou veel van deze jongens ook in hun volwassen jaren blijven volgen.
Denver was naar mij verwezen toen hij 13 jaar oud was; hij had deelgenomen aan vernielingen van een school en was daarna van huis weggelopen. Hij was hoog-gemiddeld begaafd en zijn schoolprestaties waren op niveau. Hij had veel belangstelling voor machines en techniek.
Denver kwam in de puberteit toen hij 14 was. Op zijn dertiende had hij kennis gemaakt met wederzijds masturbatie met vriendjes die seksueel iets verder ontwikkeld waren. Toen hij 14 was bracht hij veel van zijn tijd door bij een garage, waar hij een gediplomeerd monteur leerde kennen, een veertiger, getrouwd en kinderloos. Deze monteur en Denver vonden elkaar in hun hobby's. Op een vistochtje begonnen zij, in een pauze op een eiland, over seks te praten, hetgeen leidde tot fellatio bij Denver en tot masturbatie van de monteur door Denver. In de vijf jaren daarna vond wederzijdse fellatio twee of drie keer per week plaats. De seksuele activiteiten met de monteur eindigden toen Denver 19 was, maar er bleef een hechte relatie tot aan de dood van de monteur toe.
Denver is nu 44 jaar. Hij is getrouwd geweest en is vader van twee zoons. Van zijn eerste vrouw raakte hij gescheiden en hij voedde de jongens op. De een ging studeren en de ander naar een technische opleiding. Denver is hertrouwd en heeft 20 jaar als gewaardeerd monteur gewerkt bij een firma. Hij heeft nu een leidinggevende positie. Hij meent dat de relatie met zijn monteur-vriend hem geholpen heeft om dit te bereiken. Hij zegt dat hij een dergelijke relatie voor zijn zoons zou waarderen, als die er was geweest. Hij vertelt geen aandrang te hebben tot seks met mannen sinds hij ongeveer 20 jaar was.
Dit verhaal staat in scherp contrast met dat van Finkelhor. Hier wordt het beeld gegeven van een gewenste, langlopende seksuele relatie die onderdeel uitmaakt van een vriendschap. In plaats van angst te tonen voor de man, zoals in het voorbeeld van Finkelhor, kwam de jongen uit deze gevalsanalyse juist tot bloei binnen de relatie. Hij koos de man tot rolmodel en volgde hem met succes in zijn voetsporen. Het verhaal laat ook zien dat de jongen delinquent gedrag vertoonde voordat hij de man leerde kennen. Dit komt overeen met onze eerdere opmerkingen dat de gezinsomstandigheden die aan dit delinquent gedrag bijdragen, de jongen als het ware predisponeren voor een aantal tegen-normatieve gedragingen, zoals seks met volwassenen.
Beide verhalen bevatten echte ervaringen. Sommige jongens reageren met angst, zoals in het eerste geval. Anderen met plezier, zoals in het tweede. Uit de gelegenheidssteekproeven uit ons onderzoek zouden nog talloze andere voorbeelden van de tweede soort gedestilleerd kunnen worden. Wat echter problematisch is, is dat de SMK-onderzoekers, de media en het publiek geneigd lijken te zijn uitsluitend de validiteit van de eerste soort, van de negatieve gevalsanalyses te onderkennen. Deze stellingname komt wellicht voort uit het gevoel hebben dat positieve ervaringen zo zeldzaam zijn, dat zij ofwel met echt kunnen zijn, of, als er toch een kern van waarheid in zit, zij als irrelevant terzijde geschoven kunnen worden. Maar onze gegevens uit een groot aantal steekproeven tonen aan dat positieve ervaringen net zo vaak voorkomen als negatieve en beide soorten van ervaringen dus onderkend moeten worden. Een van beide ervaringen ontkennen leidt tot een vervorming van de realiteit.
Nu wij hiermee tot de conclusie zijn gekomen dat er zowel positieve als negatieve relaties voorkomen, kunnen wij de vraag stellen naar wat de ene relatie tot een positieve maakt en de andere tot een negatieve.
In 1981 presenteerde Constantine een bruikbaar model voor het verklaren van positieve en negatieve reacties. Dit model kent twee sleutelelementen die van beslissende waarde zijn. Het eerste element is de vraag naar de eigen inschatting van het kind of de adolescent van zijn of haar instemming met het seksuele contact. Deze waargenomen instemming (perceived willingness) houdt de vrijheid in om in het contact te participeren of dit te weigeren. Constantine concludeerde uit het toenmalig beschikbare materiaal dat de eigen inschatting van de instemming sterk gerelateerd is aan de manier van reageren: positieve reacties zijn gerelateerd aan gewenste contacten, negatieve reacties volgen op seksuele contacten die al dan niet met geweld afgedwongen zijn, of wanneer het kind of de jongere zich met een smoesje tot seks overgehaald voelt. Het tweede sleutelelement is de vraag hoeveel het kind of de jongere van seks afweet. Totale onwetendheid kan tijdens of na het contact tot angsten leiden. Ook kan de internalisering van de conventionele negatieve moraal met betrekking tot seks - het idee dat seks voos of slecht is - tot gevoelens van schuld of schaamte leiden of andere negatieve reacties met zich meebrengen.
De resultaten uit ons onderzoek naar seksuele ervaringen van jongens met volwassenen gebaseerd op niet-klinische literatuur stroken met dit model. In de literatuur die wij onderzochten worden geweld en dwang zonder uitzondering met negatieve reacties geassocieerd, terwijl dat bij gewenste participatie niet het geval is. Onwetendheid en schaamtegevoelens omtrent seks bleken eveneens met negatieve reacties geassocieerd te zijn, terwijl kennis over seks en het ontbreken van schaamtegevoelens met positieve reacties verband houden
Geslacht en leeftijd van de jongere |
Aanmoedigend % |
Passief % |
Weigerachtig % |
Aantal gevallen |
|
Mannen | Kinderen (< 11) |
52.3 |
6.8 |
40.9 |
44 |
Jongeren (12-15) |
70.3 |
11.0 |
16.5 |
91 |
|
Vrouwen | Kinderen (< 11) |
13.4 |
11.0 |
16.5 |
82 |
Jongeren (12-15) |
69.0 |
0.7 |
30.0 |
142 |
Deelname van het kind |
|||
Kennis van het kind | Gedwongen | "Passieve instemming" | Instemming |
Onwetend | Sterke angst
Weinig schuldgevoel |
Sterke angst
Weinig schuldgevoel |
Matige angst
Weinig schuldgevoel |
Zich bewust van taboes | Sterke angst
Weinig schuldgevoel |
Sterke angst
Veel schuldgevoel |
Matige angst
Matig schuldgevoel |
Seksueel geïnformeerd | Sterke angst
Weinig schuldgevoel |
Matige angst
Weinig schuldgevoel |
Weinig angst
Weinig schuldgevoel |
Seksueel geïnformeerd en bewust van taboes | Sterke angst
Weinig schuldgevoel |
Matige angst
Veel schuldgevoel |
Weinig angst
Matig schuldgevoel |
Het probleem van de toestemming - waarmee wij, in tegenstelling tot het begrip 'informed consent' (toestemming waarbij de jongere vooraf omtrent de mogelijke consequenties geïnformeerd is), instemming tot participatie bedoelen - is van belang voor het begrijpen van de verschillende manieren waarop de beide seksen reageren. SMK onderzoekers benadrukken vaak dat toestemming niet mogelijk is en zien deze variabele om deze reden over het hoofd. Maar hun invalshoek is gebaseerd op sociale en juridische definities en is sterk gericht op 'informed consent', toestemming na informatie, wat een andere lading heeft dan het begrip toestemming. Het is de simpele toestemming - de mogelijkheid om ja of nee te zeggen - waarmee reacties op betrouwbare wijze voorspeld kunnen worden, dus is dit de variabele waar onderzoekers zich op zouden moeten richten.
Voordat de "kindermisbruik industrie" tot ontwikkeling kwam, heeft een aantal onderzoekers de mogelijkheid van deze basale vorm van toestemming in overweging genomen. In Tabel 13 zien wij de resultaten uit een grootschalig onderzoek dat het Kinsey Instituut aan het begin van de jaren zestig heeft uitgevoerd. In hun onderzoek gebaseerd op rechtbankverslagen classificeerden de onderzoekers de mate van toestemming van de jongens en meisjes betrokken bij seksuele contacten met mannen als aanmoedigend, passief of weigerachtig. Merk hierbij op dat deze gegevens gebaseerd zijn op rechtbankverslagen waarin men weinig sympathie niet de man mag verwachten. Zoals u kunt zien is er sprake van een duidelijk geslachtsverschil bij kinderen onder de 12 jaar: een kleine meerderheid (52%) van de jongens was aanmoedigend, terwijl dat bij de meisjes een kleine minderheid (13%) was. Anderzijds boden twee keer zoveel meisjes als jongens (80% versus 40%) weerstand. Bij de minderjarigen tussen de 12 en de 15 jaar was een meerderheid van de mannelijke en vrouwelijke adolescenten aanmoedigend, maar boden opnieuw twee keer zoveel meisjes (30% versus 16%) weerstand. De percentages uit deze juridische steekproef stroken met de grotere mate van instemming onder jongens tot participatie en hun overwegend meer neutrale en positieve reacties, die wij in de niet-klinische literatuur keer op keer zijn tegengekomen.