00-053
Doc
Trouw
5 augustus 2000, De Verdieping, Podium
Er
is veel te weinig bekend over Pedofilie Bij de media, maar ook In de psychiatrie
Als pedofielen steeds genoemd worden in verband met criminaliteit, kunnen we
nooit normaal omgaan met deze seksuele oriëntatie. Onderzoek, als van Bernard
en Brongersma, is broodnodig
Frank
van Ree
De
laatste tijd verschijnen er herhaaldelijk stukken over seks met kinderen en
jongeren in Trouw. Als psychiater en betrokkene bij de Bernard- en de
Brongersmastichting ondersteun ik de visie van dominee Hans Visser (Podium, 26
juli). Inderdaad wordt de samenleving steeds onverdraagzamer ten opzichte van
pedofielen Wetenschappelijk onderzoek kan juist helpen met pedofilie om te
gaan.
Allereerst
moet men zich realiseren hoe groot het kennistekort is bij leken - onder wie ook
journalisten - en bij de meeste wetenschappers. Ook in de psychiatrie is pas
zeer kort aandacht voor pedofilie. Aan de meeste universiteiten werd lang zelfs
geen leerstoel voor seksuologie geduld Toen ik mij in 1960 al, psychiater
vestigde, werd ik, grotendeels onvoorbereid, geconfrl1nteerd met problemen
waarover in mijn opleiding nooit was gerept Homoseksualiteit werd nog benoemd
als ziekte en perversiteit. Na een uitgebreide discussie in 1973 over pedofilie
in het maandblad Geestelijk Volksgezondheid, werd een werkgroep geïnstalleerd
met de opdracht om ‘daar waarin er tekorten bleken te bestaan, de
psychosociale hulpverlening te verbeteren voor hulpvragen bij pedofiele
vriendschapsrelaties, contacten of verlangens.’ Men herkende duidelijk de
achterstand in de hulpverlening. De genoemde werkgroep, waarin de
ervaringsdeskundige en psycholoog dr. F. Bernard, mijn zwager, bracht december
1976 verslag uit. De commissie maakte onder meer gebruik van wetenschappelijke
publicaties van de in 1996 overleden ervaringsdeskundige jurist en voormalig
Eerste-Kamerlid voor de PvdA dr. E. Brongersma.
Brongersma
maakte nooit een geheim van zijn oriëntatie. Hij was homofiel en gericht op
zeer jonge mannen. Zijn oriëntatie,
efebofilie, onderscheidt zich wezenlijk van pedofilie. Pedofielen hebben
voorkeur voor kinderen die nog geen tekenen van seksuele rijping
vertonen. Efebofielen zijn georiënteerd
op jongeren die die rijpingskenmerken wel hebben. Toen homofiele relaties met
jongeren beneden de 21 jaar nog verboden waren, kwam Brongersma – zelf nog
jong – met justitie in aanraking. Hij kreeg ten maanden gevangenisstraf wegens
een contact met een jongere. Later, toen de leeftijdsgrens voor de omgang met
kinderen werd verlaagd, werd hij gerehabiliteerd en opnieuw Eerste-Kamerlid.
Brongersma’s contact van destijds
valt nu al jaren niet meer onder de strafwet. Er was geen sprake van crimineel
gedrag in de zin van machtsmisbruik of fysiek geweld. Brongersma hield deze
geschiedenis nooit geheim. Desondanks wordt hij recentelijk in de pers
beschreven als pedofiel en geassocieerd met criminaliteit, doordat hij steeds
samen genoemd wordt met mensen als Marc Dutroux.
Dr
Bernard publiceerde in 1975 een boek over pedofilie, waarin hij verslag
deed van een onderzoek onder pedofielen die niet met justitie of psychiatrie
in aanraking waren gekomen Zijn bijdrage was baanbrekend, omdat deze populatie
tot dan toe moeilijk bereikbaar was. Dergelijk onderzoek werd helaas
vanaf de jaren tachtig door het veranderende maatschappelijke klimaat onmogelijk.
Uitsluitend juridische en psychiatrische casuïstiek is echter niet
representatief. Iedere seksuele oriëntatie kent immers zeer veel variaties
Onder hetero- en homoseksuelen komen misdadigers voor. Voor pedofielen en
efebofielen geldt hetzelfde. Doordat de media voortdurend berichten over
criminele handelingen - wat hun taak is - en doordat geweldloze en prudente
omgangsvormen geen aandacht krijgen, ontstaat een volledig misvormd beeld.
Voor pedofielen is het langzamerhand onmogelijk hun oriëntatie ter sprake te
brengen.
Het
gebleken kennistekort bracht Bernard er in 1979 toe de dr. F Bernard Stichting
op te richten. Doel was onderzoek naar seks van en met kinderen en daartoe alle
mogelijke materiaal verzamelen. Toen Bernard mij uitnodigde bestuurslid te
worden, deed ik dat graag. Brongersma, die Bernard goed kende, richtte eveneens
in 1979 een stichting op met ongeveer hetzelfde doel. Ook hij vroeg mij als
bestuurslid, wat ik tot voor enige jaren was.
Ik
zegde mijn lidmaatschap bij de Bernardstichting in november 1999 op in verband
met mijn leeftijd en gezondheidstoestand. Ik vond, en vind het ook nu nog, het
wetenschappelijke onderzoek zeer gewenst. Ook Brongersma heeft in de loop der
jaren een aantal boeken en artikelen gepubliceerd. Ook hij heeft bijgedragen aan
de vergroting van de nodige kennis.
Terwijl
ik het studieprogramma voor artsen die psychiater wilden worden
evenals het programma voor psychotherapeuten op seksuologisch terrein
schromelijk tekort vond schieten, kon ik daar tot 1984 niets aan doen. In dat
jaar werd ik hoofdopleider psychiatrie. Ik verzocht een seksuoloog, de inmiddels
overleden Dr. F. Wibaut, om les te geven. Tevens nodigde ik gastdocenten voor
meer specifieke onderwerpen uit. Daaronder bevonden zich Bernard en Brongersma.
Alle drie verbaasden zich over de onrustbarende kennislacune bij de
arts-assistenten.
Vooral na de misdaden van Marc Dutroux in België, gingen steeds meer stemmen op ten gunste van strafverzwaring voor zedendelicten en wetsaanscherpingen rond seks met kinderen. Een van de gevolgen van de negatieve mediahype was, dat de destijds meer dan 85-jarige Brongersma herhaaldelijk werd genoemd. Hij werd vervolgens bedreigd. Kennelijk werd deze bejaarde homoseksuele man door sommigen gezien als een levensgevaarlijke kinderlokker.
Inmiddels
was in 1996 een nieuwe wet in werking getreden die bezit van kinderporno
strafbaar stelde. Het in voorraad hebben van kinderporno voor een
wetenschappelijk, educatief of therapeutisch doel was van het verbod
uitgezonderd. Nu moest de Brongersmastichting
aantonen wat er voor wetenschappelijk onderzoek met behulp van de
verzameling was verricht. De pers wierp zich ook op de
Bernardstichting. In 2000
werd Bernard als pedoseksueel in de krant
genoemd. In Engeland ging de pers
zover om namen en adressen van seksuele delinquenten, inclusief foto’s te
publiceren.
Zo
wordt het, zoals Hans Visser uiteenzet, buitengewoon moeilijk om nog
genuanceerde standpunten te vermelden. Journalisten moeten zich goed laten
informeren. Waar het over seks van en met kinderen gaat, worden allerlei oriëntaties
op één hoop gegooid en herhaaldelijk verbonden met geweld, mishandeling en
andere misdrijven. Het meeleven met slachtoffers van echte delicten dient niet
te voeren tot heksenjacht en ondermijning van de hoge humanitaire normen waaraan
het Nederlandse recht voldoet.
Dr.
F. van Ree is psychiater en behandelaar van pedoseksuelen.