[Blz. 325]
Er is in België nog maar nauwelijks enige inhoudelijke discussie gevoerd over
het fenomeen pedofilie. Voor de meeste maatschappelijk relevante groepen is het
een thema dat angstvallig uit de weg gegaan wordt.
Voor de politieke partijen is pedofilie blijkbaar nog zo'n heet hangijzer dat noch
links noch rechts er hun vingers willen aan branden. De meeste partijen zwijgen
er dan ook over en negeren aldus de hele sociale problematiek die ermee verwe-
ven is. In Vlaanderen is hierop één uitzondering: de kleine extreem-rechtse partij
"Vlaams Blok" heeft zich sedert enkele jaren in de materie vastgebeten en voert
op bijna alle fronten, van straatgeweld tot parlementaire initiatieven, een verbe-
ten strijd tegen pedofilie. Bij de parlementsverkiezingen van 13 december 1987
en bij de gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober 1988 boekte de partij een
aanzienlijke stemmenwinst. Het lijkt ons daarom nuttig even nader in te gaan op
het ideeëngoed van het Vlaams Blok, vooral op het vlak van de seksualiteitsbeleving.
Zoals hierboven gezegd situeert het Vlaams Blok zich in de extreem- rechtse
hoek, met sterke racistische en fascistische tendensen. Uitingen daarvan zijn
onder andere een agressief-negatieve houding tegenover gastarbeiders en het
verdedigen van het Zuidafrikaanse apartheidssysteem. De binding van het
Vlaams Blok met andere racistische en fascistische groeperingen wordt overigens
ook bevestigd in het in 1985 verschenen rapport van de "Onderzoekscommissie
inzake de heropkomst van het racisme en het fascisme" van het Europees parle-
ment (rapport Evrigenis). Waar het de seksualiteitsbeleving aangaat vindt alleen
het monogame heteroseksuele (katholieke) huwelijk genade in de ogen van het
Vlaams Blok. Alle andere uitingen worden afgedaan als "ziekelijke perversitei-
ten", "wansmakelijkheden" of "ondermijning van de traditionele hoogstaande waarden",
Gegeven deze visie hoeft het geen verwondering te wekken dat het Vlaams Blok
reeds herhaaldelijk in conflict kwam met de diverse pedofilie-groepen in Vlaan-
deren. Een voorlichtingsvergadering, ingericht in samenwerking met de Studie-
groep Pedofilie, werd verstoord door een demonstratie van Vlaams Blok-aanhan-
gers voor het gebouwen het verspreiden van pamfletjes in de brievenbus van de
omwonenden met o.m. volgende tekst:
"De verderfelijkste, misdadigste en onduldbaarste van alle perversiteiten
wordt in uw buurt besproken. Morgen kunnen UW kinderen hun slachtof-
fer ,worden. Wij wensen geen rel of herrie op de vergadering van die
viezerikken. Het Vlaams Blok zal gewoon met een spandoek aan de in-
gang staan: "HANDEN AF VAN ONZE KINDEREN" ...
[Blz. 326]
Naast de rechtstreekse acties tegen de Vlaamse pedogroepen trachtte het Vlaams
Blok ook via parlementaire initiatieven haar visie kracht bij te zetten. Op 10 juni
1986 diende de toenmalige Vlaams- Blokvoorzitter Karel Dillen een wetsvoorstel
in ter invoering van een artikel 372ter in het Strafwetboek met volgende tekst:
"Met een gevangenisstraf van een tot vijf jaar wordt gestraft, eenieder die
in het openbaar, schriftelijk, bij drukpers, mondeling of audio-visueel, de
daden zoals omschreven in artikel 372 van het Strafwetboek propageert,
uitbeeldt, stimuleert of er de toelaatbaarheid van uitdraagt."
In zijn toelichting bij het wetsvoorstel zei Dillen:
"De laatste jaren zijn er groepen en individuen ten tonele verschenen die
precies deze grondwaarde - het verdedigen van de waardigheid van weer-
lozen, vooral kinderen - bewust willen aantasten en pedofilie openlijk
propageren. Sommige onder hen aarzelen niet, kinderen op de meest
achterbakse wijze te misleiden en tot ontucht aan te sporen, en de ouders
die zich hiertegen verzetten, bij hun eigen kinderen in een slecht daglicht
te stellen (...) Deze personen moeten zwaar gestraft worden. (...) Wij
stellen dus voor in titel VII, hoofdstuk V van het strafwetboek een artikel
372 ter in te lassen, waarin het uitbeelden, propageren, stimuleren van
bedoelde aantasting van de menselijke waardigheid strafbaar wordt ge.
steld, samen met het propageren van de toelaatbaarheid ervan."
Het ingediende wetsvoorstel werd door het parlement nooit in behandeling geno-
men. Gezien de reacties van de andere partijen, zelfs van rechtse zijde, zou het
trouwens geen enkele kans gemaakt hebben om aangenomen te worden.
Ook de sociale en hulpverleningsorganisaties houden zich wat betreft pedofilie
eerder op de vlakte. Er is in de laatste jaren wel geregeld aandacht besteed aan
incest - dat steeds gelijkgesteld wordt met seksuele kindermishandeling binnen
het gezin en dus negatief wordt bekeken - maar een specifiek standpunt over
pedofilie wordt zelden tot uiting gebracht.
In feite heeft alleen de Federatie Cen-
tra voor Geboortenregeling en Seksuele Hervorming af en toe een meer genuan-
ceerd en niet uitsluitend negatief standpunt laten horen. Uit bepaalde teksten en
radio-uitzendingen zou kunnen geconcludeerd worden dat ook het Humanistisch
Verbond pedofilie op een genuanceerde manier wil bekijken. De katholieke
organisaties spreken zich slechts zelden openlijk uit over pedofilie en het is
meestal slechts via sporadische en zijdelingse uitspraken dat men er achter komt
dat zij sterk afwijzend staan tegenover het fenomeen.
Zo bij voorbeeld de Bond
van Grote en Jonge Gezinnen. In het maandblad De Bond van 11 maart 1988
citeert voorzitter Frans van Mechelen de journalist Louis de Lentdecker, die
schreef "dat pedofielen gewetenloze fielten of krankzinnigen zijn die kinderen
tussen vijf en twaalf jaar aanpakken om zich seksueel uit te leven. Wat ze bij
volwassenen niet zouden gedaan krijgen, realiseren de schoften - vaak beschermd
door homofielen - bij weerloze kinderen, meestal knaapjes". Daarop speelt Frans
van Mechelen in:
[Blz. 327]
"Men kan geschokt zijn door het krasse taalgebruik. Toch blijkt hieruit
dat er mensen zijn die zich in het openbaar scherp durver, afzetten tegen
dergelijke situaties".
De kerken wijzen pedofilie af, maar verwoorden dit standpunt zelden of nooit in
officiële teksten of publikaties. Het is eerder via privégesprekken of persoonlijke
brieven dat hun visie kan achterhaald worden.
De homo- en lesbiennebeweging neemt over het algemeen een genuanceerd
positief standpunt in, maar de houding van de verschillende organisaties is niet
eensluidend. Het radicale Roze Aktiefront neemt een uitgesproken positief stand-
punt in en sprak zich herhaaldelijk uit voor steun aan de eisen van de pedobewe-
ging. De Federatie Werkgroepen Homofilie is gematigder en voorzichtiger in
haar standpunt. De Franstalige homogroep Antenne Rose wil geen officieel
standpunt vastleggen omdat zij haar leden wil vrijlaten in de keuze van een
ethische gedragslijn of een houding ten aanzien van maatschappelijke problemen.
Bij de vrouwenbeweging is de discussie over pedofilie een delicaat punt. Een
eensgezind standpunt wordt door de vrouwengroepen zeker niet ingenomen.
Sommige groepen, zoals die welke zich met de incestproblematiek bezighouden,
zijn uitgesproken negatief ten opzichte van alle seksuele contacten tussen vol-
wassenen en kinderen. Andere vrouwen en vrouwengroepen trachten tot een
gematigder visie te komen. In een artikel gepubliceerd in het feministische blad
Lilith van juni 1980 tracht Rita Mulier de knelpunten te schetsen. [*1] De
voornaamste bezwaren van vele vrouwen berusten op de vrees voor dwang op
het kind in een machtsongelijke relatie met een volwassene. Een eigen antwoord
of een sluitende conclusie op de door haar verwoorde knelpunten had Rita
Mulier overigens zelf ook niet.
[*1] Rita Mulier, "De delicate solidariteit met pedofielen", Lilith. juni 1980.
Tot in het begin van de zeventiger jaren bestond er geen enkele groepering die
zich specifiek bezighield met pedofilie. Wellicht onder invloed van Nederland
waar de NVSH met haar Landelijke Werkgroep Pedofilie het taboe doorbrak en
pedofilie in de maatschappelijke discussie bracht, ontstond begin 1973 de Studie-
groep Pedofilie, een eerste initiatief om iets aan de situatie van pedofielen te
doen. Lange jaren was deze groep de enige die zich met deze specifieke proble-
matiek bezighield en pas in de jaren tachtig zijn .er ook elders in Vlaanderen
groepen ontstaan en kwam ook in het Franstalige landsgedeelte van België een
beweging van de grond. Tot 1987 waren er in België vier groepen die men onder
de noemer "pedo-beweging" zou kunnen vatten: de Studiegroep pedofilie, de
Info- en Actiegroep Stiekum, de Oecumenische Werkgroep Pedofilie en het
CRIES. De eerste drie zijn Nederlandstalig, de laatste was een Franstalige groep.
De groepen in Vlaanderen bestaan nog steeds; hoe de Franstalige groep CRIES
aan haar einde kwam zal verder het voorwerp van dit hoofdstuk uitmaken.
[Blz. 328]
De Studiegroep Pedofilie ontstond zoals hoger gezegd begin 1973 binnen het
kader van de Brusselse afdeling van de Vlaamse'Vereniging voor Seksuele Her-
vorming. VVSH-Brussel geraakte echter in moeilijkheden met de Belgische
justitie wegens de verspreiding van het Nederlandse NVSH-tijdschrift Sekstant.
Uit informele contacten met de toenmalige minister van justitie Vranckx bleek
dat vooral zwaar getild werd aan enkele teksten in Sekstant over pedofilie. Het
bestaan van een Studiegroep Pedofilie binnen het kader van de VVSH werd dan
ook weinig opportuun geacht, en zo werd de Studiegroep Pedofilie een onafhan-
kelijke groep die onderdak vond in de lokalen van de Antwerpse Volkshoge-
school Elcker-ik.
De Gentse groep Stiekum is in de eerste plaats een informatie- en actiegroep.
Dat wil niet zeggen dat geen aandacht gegeven wordt aan individuele hulpverle-
ning, maar het zwaartepunt van de werking ligt toch bij het werken aan maat-
schappelijke bewustwording. Dit gebeurt op veel verschillende manieren: infor-
matieavonden, deelname aan discussies, organisatie van een f1lmweek, uitgave
van folders, medewerking aan programma's op een Gentse lokale radio... Gedu-
rende drie jaar gaf Stiekum ook het tweemaandelijks tijdschrift Woelrat uit.
Gepoogd werd ook een inhoudelijke discussie met de Gentse politiediensten te voeren.
De Oecumenische Werkgroep Pedofilie is de kleinste van de drie Vlaamse groe-
pen en is voornamelijk actief binnen de protestantse kerkgemeenschap (hoewel
ook contacten met katholieke organisaties wordt nagestreefd). De groep komt om
de twee maanden samen te Brasschaat voor inhoudelijke discussie en het bespre-
ken van mogelijke activiteiten.
De Vlaamse groepen waren niet rechtstreeks betrokken bij de CRIES-affaire. De
negatieve publiciteit over pedofilie rond die zaak heeft hun activiteiten uiteraard
bemoeilijkt.
In Franstalig België was slechts één groep actief: het CRIES, "Gentre de
Recherche et d' Information sur I' Enfant et la Sexualité". Opgericht in 1979
onder de naam "Groupe d' Etude sur la Pédofilie" (de naam CRIES werd eerst
vanaf 1982 gebruikt), was de eerste doelstelling van de groep het verspreiden
van wat werd genoemd juiste en onbevooroordeelde informatie over pedofilie bij
het grote publiek. In tweede instantie werd hulpverlening aan individuele pedo-
fielen beoogd. Tijdens de acht jaar van zijn bestaan heeft het CRIES openlijk en
met respect voor de bestaande wetgeving haar activiteiten ontplooid.
Het centrum legde een documentatie aan die henderden wetenschappelijke en
literaire werken en artikelen omvatte die betrekking hadden op kinderseksualiteit
en pedofilie, bekeken vanuit psychologisch, sociologisch en juridisch standpunt.
Deze documentatie stond ter beschikking van iedere belangstellende. Aan perso-
nen die, om welke redenen dan ook, geconfronteerd werden met problemen
omtrent pedofilie, bood het CRIES de mogelijkheid tot individuele consultatie of
tot deelname aan groepsbijeenkomsten. Daarbij werd vooral de dramatisering
[Blz. 329]
nagestreefd. Voor degenen die er niet in slaagden in volledige onthouding te
leven werd tijdens de groepsgesprekken vooral de nadruk gelegd op de noodzaak
de vrije keuze van het kind te respecteren en nooit enige vorm van dwang of
manipulatie te gebruiken. Het CRIES pleitte tevens voor decriminalisering van
met wederzijdse toestemming aangegane liefdesrelaties tussen volwassenen en
minderjarigen. Nochtans werd tegelijkertijd de aandacht gevestigd op de nood-
zaak de van kracht zijnde wetten niet te vergeten. Ten slotte publiceerde het
CRIES ook een informatief en beschouwend tijdschrift onder de titel L' Espoir,
dat verspreid werd via abonnementen en een twaalftal boekhandels. Elk van de
28 verschenen nummers werd onderworpen aan het wettelijk depot [*2]. Dit laatste
heeft nooit geleid tot strafvervolging op verdenking van overtreding van de zede-
lijkheidswetgeving.
[*2] Dit wettelijk depot heeft niets te maken met een goedkeuring vooraf, of met
censuur, want het gebeurt pas ná de publikatie. Het gaat om een oude, eigenlijk
grotendeels in onbruik geraakte wet die bepaalt dat iedereen die in België iets
uitgeeft, daarvan twee exemplaren moet overmaken aan de overheid: een aan de
Koninklijke Bibliotheek, ter bewaring, en een aan het ministerie van justitie. Het
is pas indien achteraf, ná de publikatie, vastgesteld wordt dat bepaalde teksten of
illustraties een inbreuk vormen op de goede zeden, dat vervolging kan worden
ingesteld tegen de auteur, de verantwoordelijke uitgever, de drukker of de verko-
pers. Met geen enkel van de achtentwintig verschenen nummers van L' Espoir is
dat gebeurd.
De zowat achthonderd lezers van L' Espoir waren verspreid over een vijftiental
landen, met het zwaartepunt in België en Frankrijk. Ongeveer de helft ervan
ontving het tijdschrift per post en hun adressen waren opgenomen in een bestand
van een vierhonderd-tal namén. Dit adressenbestand heeft in het gerechtelijk
onderzoek van de CRIES-affaire een belangrijke rol gespeeld.