[Blz. 329]
Op 24 februari 1987 deed de zedenbrigade van de gerechtelijke politie van Brus-
sel een huiszoeking in de lokalen van het CRIES aan de Elsenesteenweg te Brus-
sel en bij een vijftiental individuele personen. Drie personen werden gearres-
teerd, waaronder Philippe C., stichter en voornaamste animator van het CRIES.
De daarop volgende dagen volgden nog verschillende andere aanhoudingen. Het
waren de eerste uiterlijke tekenen van een onderzoek dat in feite al een paar
maanden voordien in alle stilte gestart was.
Het was inderdaad al op 29 september 1986 dat de aandacht van de gerechtelijke
politie op het CRIES gevestigd was. Om de doelstellingen en de standpunten van
de organisatie bij een breder publiek bekend te maken had Philippe C. een rond-
zendbrief gestuurd naar verschillende personen en verenigingen, samen met een
aantal knipsels uit het blad L' Espoir. Eén van de aangeschreven organisaties was
de Mouvement de Défense des Droits de I' Enfant (Beweging voor de Verdedi-
ging van de Rechten van het Kind). Verontwaardigd over de standpunt van het
CRIES diende de voorzitter van deze vereniging een klacht in bij het parket.
Enkele weken later ontving de Brusselse gerechtelijke politie een brief van een
gedetineerde van de gevangenis van Nijvel, die beweerde dat het CRIES een
netwerk voor kinderprostitutie had opgezet. Deze feiten gaven aanleiding tot een
eerste huiszoeking in de lokalen van het CRIES op 27 november 1986. Er werd
niets inbeslaggenomen en niemand werd gearresteerd. In januari 1987 verklaarde
[Blz. 330]
een zekere Jean-Claude B., naar naderhand bleek een tipgever van de gerechtelij-
ke politie, dat minderjarigen aanwezig waren op de bijeenkomsten van het
CRlES. Vanaf toen geraakte de zaak in een stroomversnelling en werd het
CRlES onder permanente observatie gesteld, hetgeen leidde tot de huiszoeking en
arrestaties van 24 februari 1987 en de daarop volgende dagen.
Over de achtergrond van de verklaringen van de gedetineerde uit Nijvel en van
Jean-Claude B. vernemen we meer in,de persoonlijke nota's van een van de
verdachten in de CRIES-affaire. Volgens deze nota's ging het bij de gedetineerde
uit Nijvel in feite om een wraakactie van een pedofiel die zich voordien om
fmanciële hulp tot het CRlES had gewend om zijn proceskosten te kunnen beta-
len. Omdat het CRlES als zuivere vrijwilligersorganisatie niet over uitgebreide
geldmiddelen beschikte - integendeel, bijna voortdurend zèlf op zoek was naar
fondsen om de activiteiten te kunnen financieren - had zij deze man geen hulp
kunnen bieden, wat door hem niet in dank werd afgenomen. Nog steeds volgens
deze persoonlijke nota's was het juist Jean-Claude B. die op een van de bijeen-
komsten van het CRlES was verschenen in gezelschap van een minderjarige.
Omdat dit in strijd was met het reglement van het CRIES werd hij onmiddellijk
weggestuurd.
Bij de huiszoekingen einde februari 1987 werden talrijke documenten, foto's en
tijdschriften in beslag genomen. Ook de adressenlijst van de abonnees op L' Es-
poir werd bij een van de gearresteerden meegenomen. Op basis hiervan werd
door een woordvoerder van het parket op 9 maart 1987 een persmededeling
verspreid waarin de zaken wel erg groots werden voorgesteld: er zou een inter-
nationaal netwerk van kinderporno en kinderprostitutie ontmanteld zijn dat kin-
deren ronselde om te verhuren aan zo'n vierhonderd klanten. Dat netwerk, het
CRlES, zou hulpverlening aan pedofielen en emancipatorische doelstellingen
slechts gebruikt hebben als dekmantel voor illegale praktijken waarbij kinderen
het slachtoffer werden van onvoorstelbare seksuele mishandelingen.
Het onderzoek dat in de daarop volgende maanden gevoerd werd leverde echter
weinig concreet bewijsmateriaal op om deze sensationele verklaringen hard te
maken. De gerechtelijke politie, onder leiding van onderzoeksrechter mevrouw
Véronique Paulus de Chatelet, liet nochtans niets onverlet om zoveel mogelijk
belastend materiaal te verkrijgen. In de loop van 1987 werden tientallen personen
voor ondervraging opgepakt. Honderden foto's, dia's en films - lang niet alle-
maal pornografisch van karakter - werden in beslag genomen en moeizame po-
gingen werden ondernomen om de erop afgedrukte kinderen te identificeren.
Waar het ging om kinderporno uit het commerciële circuit liep dit overigens op
een mislukking uit. Enkel bij een beperkt aantal foto's, door sommige verdachten
zelf gemaakt voor persoonlijk gebruik, kon achterhaald worden om welke kinde-
ren het ging en werden deze nadien ook verhoord door de politie.
Een groot deel van het vooronderzoek spitste zich ook toe op de rol die gespeeld
werd door Jozef V., toenmalig directeur van de Belgische afdeling van UNICEF,
het kinderhulpfonds van de Verenigde Naties. De zogenaamde betrokkenheid van
[Blz. 331]
UNICEF bij een kinderporno-zaak zorgde voor grote krantekoppen en vooral de
buitenlandse media spraken eerder van de "UNICEF-affaire" dan van de
"zaak-CRIES". Dat er zich uitgerekend in het gebouw van het vern1aarde en
alom gerespecteerde kinderhulpfonds feiten van kinderporno en seksuele contac-
ten met kinderen voordeden sprak ongetwijfeld tot de verbeelding, maar de con-
clusie dat het UNICEF als organisatie in deze zaak betrokken zou zijn bleek
voorbarig en onjuist. De gerechtelijke diensten hebben zulks overigens ook nooit
beweerd en de aantijgingen te laste van directeur V. hadden enkel te maken met
zijn betrokkenheid bij een van de werknemers van UNICEF.
Jozef V. werd ervan
beschuldigd de activiteiten te hebben beschermd van Michael F., een der hoofd-
verdachten in de CRIES- affaire. F. werkte als klusjesman in de lokalen van
UNICEF en had in de kelders van het gebouw een fotolaboratorium geïstal-
leerd. Na lange ondervraging gaf hij toe dat hij daar ook seksuele contacten met
kinderen had gehad en pornografische foto's had gemaakt. Jozef V. werd ook
verweten dat hij het onderzoek had bemoeilijkt door belastend materiaal, onder
andere foto's en ander pornomateriaal dat aan F. toebehoorde en dat bij een
eerste huiszoeking niet gevonden was, te hebben laten verdwijnen.
Hieruit con-
cludeerde de gerechtelijke politie dat V. als directeur op de hoogte moest zijn
geweest van wat er gebeurde in de kelders en dat hij dus schuldig was aan het
vergemakkelijken van ontucht door niet in te grijpen. Tijdens het hele onderzoek
- en ook tijdens het proces voor de correctionele rechtbank en voor het hof van
beroep - ontkende V. alle schuld en stelde hij dat hij nooit iets geweten had van
wat F. buiten zijn werkuren in de kelders van UNICEF-gebouw uitvoerde. Hij
wist wel dat F. pedofiel was en in het verleden reeds moeilijkheden met het
gerecht had gehad wegens seksuele contacten met kinderen. De indienstneming
van F. zag hij dan ook als een sociale daad om de man na zijn vrijlating een
kans te geven om zich opnieuw in de maatschappij te integreren. Het weggooien
van pornomateriaal na de arrestatie van F. was volgens hem erop gericht
UNICEF te vrijwaren van verdere schandalen en niet om F. te dekken.
Het justitieel onderzoek beperkt zich niet tot België, maar had vertakkingen in
diverse landen, zelfs buiten Europa.
In Frankrijk, waar talrijke abonnees van L' Espoir woonden, werd het onderzoek
in feite pas op grote schaal gevoerd enkele dagen. na de afloop van het
CRIES-proces voor de correctionele rechtbank. Een rogatoire commissie, onder
leiding van de Parijse onderzoeksrechter Moschal Ajasse, onderzocht er de Fran-
se "connectie" met het CRIES. Op 9 maart 1988 werden 277 huiszoekingen
verricht in heel Frankrijk, op basis van de adressenlijst die de Belgische justitie
via Interpol had overgemaakt aan de Franse autoriteiten. Deze grootscheepse
actie, waarbij honderden politiemannen en voertuigen werden ingezet, was erop
gericht te onderzoeken of de verdachte personen gewoon abonnees van L' Espoir
waren, dan wel of zij zich zelf ook hadden schuldig gemaakt aan "aanranding
van de eerbaarheid", van minderjarigen. Het resultaat van de actie was echter
[Blz. 332]
pover in vergelijking met de massale inzet van manschappen en materiaal. Op
enkele uitzonderingen na - onder wie de Parijzenaar Maurice B., die ook al in
het CRIES-dossier werd genoemd als contactpersoon van Philippe C. - werden
alle opgepakte personen weer vrijgelaten..
In Zwitserland werd informatie ingewonnen omtrent de persoon van Beat M., die
zich in Zürich bezighield met de organisatie" Seksuele Randgroepen" en er het
blad Libido uitgaf. Hij werd ervan verdacht de Zwitserse contactpersoon van het
CRIES te zijn. In werkelijkheid waren de contacten tussen Beat M. en Philippe
C. hoofdzakelijk beperkt tot een uitwisseling van de bladen L' Espoir en Libido.
Beat M. werd in Engeland gearresteerd toen bij een controle kinderporno in zijn
wagen werd aangetroffen. Een verband met de CRIES-zaak kon echter nooit
aangetoond worden.
In het Nederlandse Delft werd op 3 maart 1987 een inwoner van die stad gear-
resteerd. Volgens persberichten werd bij hem een fotolaboratorium in beslag
genomen en werden er duizenden pornografische foto' s van kinderen gevonden.
W. zou dus de maker en leverancier van kinderporno voor de CRIES-leden ge-
weest zijn. De werkelijkheid was heel wat minder sensationeel. De man had
reeds een vijftal jaren tevoren Philippe C. ontmoet tijdens een vergadering van
de Werkgroep Pedofilie van de Rotterdamse afdeling van de Nederlandse Ver-
eniging voor Seksuele Hervorming.
Er waren toen standpunten uitgewisseld en er
volgden enkele bezoeken van aan Brussel en tegenbezoeken van Philippe C. aan
Nederland, soms vergezeld van andere CRIES-leden. Zo brachten Michel D. en
Michel F. in 1985 en 1986 enkele bezoeken aan Nederland, samen met een paar
jonge vriendjes. Zij bleven in Delft logeren. Aan de hand van één foto van een
ongekleed jongetje, door de Delftenaar gemaakt en bij Michel D. gevonden
tijdens de huiszoekingen in Brussel, werd de Nederlandse politie ingeschakeld en
vertrok een rogatoire commissie van de Brusselse gerechtelijke politie naar Ne-
derland om deze vermeende "tak" van het CRIES te onderzoeken.
De Delftenaar
werd gearresteerd, er werd huiszoeking gedaan en een groot aantal voorwerpen
werd in beslag genomen, waaronder drie fototoestellen, twee diaprojectoren, een
filmprojector en een verzameling foto-albums, foto's, dia's, tijdschriften en plak-
boeken. Slechts een zeer klein gedeelte hiervan kon door justitie als "porno"
bestempeld worden en dat was geen eigen fabrikaat. Voor het overgrote deel
waren het foto' s en dia' s van vakantiereizen, gemaakt over een periode van
dertig jaar, waarop geen kinderen te zien waren. Er was bepaald geen sprake van
een fotolaboratorium ten behoeve van kinderpornohandel. In haar eerste medede-
lingen aan de pers was de gerechtelijke politie echter al veel te ver gegaan, zoals
we hierboven gezien hebben, en nu kon of wilde men niet terug. Ook speelde
mee dat juist in deze periode in Nederland de handel in kinderporno grote aan-
dacht kreeg naar aanleiding van Amerikaanse en Engelse beschuldigingen tegen
het zo permissief geachte Nederland. De Delftse politie meende met de arrestatie
een goede slag geslagen te hebben. Het hoofd van de kinder- en zedenpolitie van
Delft liet zich door de pers fotograferen ten midden van stapels inbeslaggenornen
documentatiemateriaal, waarvan de pers (ten onrechte) stelde dat het om kinderporno ging.
[Blz. 333]
De rechtbank achtte slechts bewezen dat de verdachte met het vriendje van Mi-
chael F. onder de douche was geweest en dat daarbij strelingen op intieme plaat-
sen hadden plaatsgevonden. Op grond van het aantreffen van de al genoemde
foto van een ongekleed jongetje bij Michel F. werd verspreiding van pornografi-
sche voorstellingen van minderjarigen bewezen geacht. Het vonnis luidde 26
weken gevangenis, waarvan drie onvoorwaardelijk (gelijk aan de duur van het
voorarrest).
Ook in nog een tiental andere landen, waaronder Duitsland, Spanje, Canada en
de Verenigde Staten, werden mogelijke banden met het CRIES onderzocht. Re-
sultaten leverde dat onderzoek evenwel niet op.
Na een vooronderzoek dat meer dan een jaar aansleepte werden uiteindelijk 18
personen in staat van beschuldiging gesteld en gedagvaard om te verschijnen
voor de correctionele rechtbank van Brussel. We kunnen ze onderverdelen in
drie groepen:
(a) de pedofielen (enerzijds leden en medewerkers van het CRIES, anderzijds
personen die eerder toevallig bij de zaak betrokken geraakten doordat ze aanwe-
zig waren tijdens de eerste huiszoeking in de CRIES-lokalen) : Philippe C.,
Christian J., Michel F., Michel D., Marc V., Pierre D., Jean-Michel M., Claude
D., Jean-Claude W., Bernard V. en Olivier R. De beschuldigingen varieerden
voor de verschillende verdachten van seksuele contacten met kinderen (aanran-
ding van de eerbaarheid), aansporing tot ontucht of prostitutie, verkrachting,
openbare zedenschennis, slagen en verwondingen aan minderjarigen. Voor Phi-
lippe C., Michel D., Christian J. en Michel F., als voornaamste activisten van het
CRIES, kwam daar bovendien nog de beschuldiging van "bendevorming" bij.
(b) de ouders: Rosine D., Roger V., Francine D., Viviane H. en Marie-Paule H.
Vier van hen werden ervan beschuldigd op de hoogte geweest te zijn van de
seksuele contacten die sommige verdachten gehad zouden hebben met hun kin-
deren, zonder dat zij tussenbeide kwamen: daardoor werden zij medeplichtig aan
misdrijven die anders niet hadden kunnen gebeuren. Voor één ouderpaar kwam
daar nog bij dat zij in ruil daarvoor geld zouden ontvangen hebben. Eén moeder
werd ervan beticht dat zij erin toegestemd had dat Olivier R. naaktfoto's maakte
van haar dochter.
(c) de anderen: Jozef V., wiens betrokkenheid we hierboven hebben uiteengezet,
en Jacques D. D. geraakte betrokken bij de CRIES- affaire doordat hij zich op 10
augustus 1987 verzette tegen een huiszoeking (die overigens niets opleverde)
door de gerechtelijke politie en daarbij gebruik maakt van een revolver. Hem
werden "weerspannigheid tegen de openbare macht" en "verboden wapenbezit" te
laste gelegd.
[Blz. 334]
Twee personen die in de loop van het onderzoek gearresteerd werden, werden
uiteindelijk niet in staat van beschuldiging gesteld: professor Philippe M. en Dr.
Dorninique P. Professor M., die onder het pseudoniem Ignace Diffo verschillende
(niet pornografische) foto's maakt voor L' Espoir, werd op 19 mei 1987 aange-
houden op beschuldiging van "aanranding van de eerbaarheid zonder geweld of
bedreiging" van minderjarigen.
De man, die als directeur van het sportinstituut
van de Université Catholique van Louvain-la-Neuve hoog in aanzien stond,
pleegde daags na zijn aanhouding zelfmoord in zijn cel in de gevangenis van
Vorst. Dr. P. was de arts bij wie Philippe C. in behandeling was. Hij was aanwe-
zig toen op 27 november 1986 de eerste huiszoeking plaats had bij het CRIES;
zijn identiteit werd toen genoteerd door de politie. Met de bedoeling een geldin-
zameling te houden bij de abonnees van L' Espoir om de ziekenhuiskosten van
Philippe C. te dekken, had hij tijdelijk de beschikking over de adressenlijst van
de abonnees. Toen hij zelf ook slachtoffer werd van de huiszoekingen eind fe-
bruari - begin maart 1987, werden bij hem deze adressenlijst en zijn personal
computer in beslag genomen. Denkend aan de vroegere huiszoeking bij het
CRIES bracht hij de andere redactieleden van L ' Espoir telefonisch op de hoogte
van het gebeurde. Om die reden werd hij op 19 maart 1987 aangehouden op
beschuldiging van "bendevorming". Deze beschuldiging werd later echter niet
staande gehouden.
Dat uiteindelijk slechts elf pedofielen - waarvan sommige niet eens lid waren
van het CRIES - in de verdachtenbank terecht kwamen contrasteert nogal met het
cijfer van vierhonderd verdachten, dat oorspronkelijk door de gerechtelijke poli-
tie werd bekend gemaakt. Hoewel de gerechtelijke politie nooit heeft toegegeven
dat zij zich bij de aanvang van het onderzoek vergaloppeerd heeft, zijn er enkele
aanwijzingen die kunnen verklaren waarom er in het begin zo 'n hoge cijfers
werden gesuggereerd.
Zoals hierboven reeds vermeld was de drijvende kracht achter het CRIES de
47-jarige Philippe C. Hij was de man met wie de organisatie in feite stond of
viel. Zo ook het maandblad L 'Espoir dat grotendeels door hem werd verwezen-
lijkt. De abonneelijst van L' Espoir telde zo 'n vierhonderd adressen in België en
in het buitenland. In de herfst van 1986 werd C. zwaar ziek en moest hij geope-
reerd worden, waardoor hij zijn activiteiten voor het CRIES niet langer kon
voortzetten. Hij gaf daarom de abonneelijst door aan twee andere personen,
waarvan er een ook in contact stond met Michel F. Toen in het kader van het
gerechtelijk onderzoek de hele reeks huiszoekingen van eind februari 1987 plaats
vond, kwam niet alleen belastend fotomateriaal boven water, maar viel ook de
adressenlijst van het CRIES in handen van de politie. Er bestaat een sterk ver-
moeden dat juist dit samen aantreffen van pornografie en van de adressenlijst de
onderzoeksrechter tot verkeerde conclusies bracht, namelijk dat het CRIES zelf
als netwerk fungeerde voor kinderporno en prostitutie. In die optiek werden alle
personen op de adressenlijst dus automatisch ook verdachten. Naarmate het on-
[Blz. 335]
derzoek vorderde kwam echter meer en meer vast te staan dat de overgrote
meerderheid van de CRIES-leden en lezers van L' Espoir op geen enkele manier
betrokken waren bij de zaak en alles zich beperkte tot de individuele daden in
het privéleven van enkele individuele personen. Toch werd de veronderstelling
van het CRIES als "internationaal netwerk van kinderpornografie en kinderprosti-
tutie" tot aan het hoger beroep gehandhaafd. Welke motieven hiervoor gehan-
teerd werden zullen we later bij de behandeling van het proces zien.
Er is tijdens de onderzoeksfase ongetwijfeld een aantal zaken van ernstig seksu-
eel misbruik van kinderen aan het licht gekomen. Vanuit die realiteit bezien kan
het optreden van justitie niet zonder meer veroordeeld worden en zou het over-
dreven zijn, te stellen dat alle verdachten slachtoffer waren van vooroordelen en
gerechtelijke repressie. Sommige verklaringen van Michel F., onder meer waar
hij zelf toegaf dat hij het kind sloeg, wijzen niet bepaald op een respectvolle
omgang. Ook over de handelwijze van Claude D. en Jean-Claude W. kan men
zich ernstige vragen stellen. De manier waarop de kinderen werden benaderd en
behandeld voor een filmproject - waarvan de aard en het doel ook onduidelijk
zijn gebleven - maken het niet aannemelijk dat het justitieel ingrijpen volledig
ongerechtvaardigd was. In dit verband is het overigens van belang dat Philippe
C. reeds in L' Espoir van april 1986, dus lang voor er van de CRIES-affaire
sprake was, het volgende schreef over D. en W.:
"Des te meer betreuren wij het dat C.D. en J-C. W. het niet passend
gevonden hebben om na hun vrijlating opnieuw de dialoog met ons aan te
knopen, want bij ons hadden zij een menselijke warmte, een steun en een
ethisch ideaal kunnen vinden dat hen in plaats van te doen hervallen
integendeel geleid zou hebben naar een gezonder opvatting der dingen en
naar een groter respect voor hun partners."
Philippe C. had zich dus reeds voordien van de daden van zijn mede- beschul-
digden Claude D. en Jean-Claude W. gedistantieerd. Opmerkelijk is ook dat het
"hervallen" waarop C. in zijn tekst zinspeelt precies betrekking heeft op de feiten
waarvoor D. en W. zich moesten verantwoorden in het CRIES-proces. Het com-
mentaar van Philippe C. - in tempore non suspectu - geeft echter aan dat van
betrokkenheid van het CRIES in deze zaak geen sprake is. D. en W. waren zelfs
niet meer bij CRIES betrokken. Bewezen misdragingen hebben steeds individuele
personen betroffen; dat het CRIES hiervoor als "dekmantel" fungeerde is nooit
serieus aangetoond.
In dit hoofdstuk is het er dan ook niet om te doen, een gerechtvaardigd optreden
tegen seksueel misbruik van kinderen in twijfel te trekken, maar wel om enkele
kritische kanttekeningen te formuleren over de wijze waarop de gerechtelijke
autoriteiten te werk zijn gegaan: onder de noemer "CRIES-affaire" zijn te veel
zaken op één hoop gegooid en zijn mensen op grond van een dubieuze bewijs-
voering veroordeeld.
[Blz. 336]
Over de wijze waarop de betrokken kinderen door de gerechtelijk politie werden
ondervraagd is weinig bekend geworden. In enkele gevallen kunnen nochtans
vraagtekens geplaatst worden bij de conclusies van de onderzoekers. Nemen we
bij voorbeeld het geval van Robby, de jongen die volgens de onderzoekers
"krankzinnig" werd. Nog afgezien van het feit dat in het vage blijft wat daar
precies onder moet worden verstaan, werd vanaf het begin zonder meer aangeno-
men dat dit gebeurde als gevolg van de seksuele contacten met een der verdach-
ten. Uit andere stukken van het onderzoek blijkt echter dat de jongen in kwestie
uit een gezin kwam dat haast volledig in de marginaliteit leefde: de moeder
groeide op in een inrichting en verbleef verschillende keren in een psychiatrische
instelling, de vader had drankproblemen en mishandelde geregeld zijn zoontje.
Er werd evenwel niet onderzocht of de psychische toestand van de jongen niet
reeds was veroorzaakt door de affectieve verwaarlozing en fysieke mishandelin-
gen in het gezin.