[Blz. 336]
Op 25 januari 1988 begon voor de 54ste kamer van de
correctionele rechtbank te
Brussel het proces tegen de achttien beschuldigden. Twee vrouwelijke magistra-
ten bezetten de sleutelposities in deze zaak: de rechtbank werd voorgezeten door
mevrouw Sieglinde Voorspoels, terwijl de eerste substituut-procureur des konings
mevrouw Jacqueline Talon namens het openbaar ministerie optrad. Het werd een
proces dat gedurende zes weken de aandacht van de media gaande hield en
waaraan niet minder dan vijftien zittingsdagen werden besteed.
Hieronder zullen eerst de verschillende fasen van het proces worden doorgeno-
men en zullen de belangrijkste elementen er worden uitgehaald. Vervolgens
zullen we uitgebreider aandacht besteden aan het vonnis en de erin verwoorde
motivering van de uitgesproken straffen; ten slotte zullen we een aantal beden-
kingen en punten van kritiek formuleren betreffende de wijze waarop dit proces
gevoerd is.
Zoals de meeste strafprocessen verliep ook de behandeling van de CRIES-affaire
voor de rechtbank in vier fasen: het onderzoek ter zitting, de vordering van het
openbaar ministerie, de pleidooien van de burgerlijke partijen en van de verdedi-
ging, en het vonnis van de rechter.
Tijdens het onderzoek ter zitting werden de verdachten door de rechtbank onder-
vraagd over de feiten die hun te laste werden gelegd en werden ze geconfron-
teerd met de verklaringen die zijzelf en de getuigen tijdens het vooronderzoek
hadden afgelegd. Een opvallende zaak tijdens het CRIES-proces was nochtans
dat er bijna geen getuigen werden ondervraagd ter zitting: enkel een aantal per-
[Blz. 337]
soneelsleden van UNICEF en een geneesheer-psychiater werden gehoord. Op dit
aspect komen we later terug. Het ontbreken van een confrontatie met getuigen
die tijdens het vooronderzoek belastende verklaringen hadden afgelegd, was er
wellicht oorzaak van dat er op het proces weinig nieuwe elementen aan het licht
kwamen met betrekking tot de beschuldigingen van aanranding van de eerbaar-
heid van minderjarigen die tegen de verdachten werden ingebracht. Het beperkte
zich grotendeels tot een opnieuw bekennen of ontkennen van de feiten zoals die
in het onderzoeksdossier werden beschreven. Met betrekking tot het CRIES wa-
ren de verdachten het wel eens in hun verklaring dat de organisatie met had
gefungeerd als netwerk voor kinderprostitutie of kinderpornografie.
Waar de ondervraging ter zitting van de elf pedofielen en de vijf ouders op
minder dan drie dagen werd afgehandeld, had de rechtbank bijna vier dagen
nodig om te proberen te achterhalen welke rol UNICEF-directeur Jozef V in
deze zaak had gespeeld. V. zelf ontkende elke betrokkenheid en viel tijdens zijn
ondervraging zeer scherp uit tegen pedofilie:
"Ik ben radicaal tegen pedofilie. Dat is gewoon sterker dan mijzelf. Ik
heb een dochter die zelf een zoontje van twee en een half jaar heeft.
Alleen al het idee dat er individuen bestaan die zich aan weerloze kleine
kinderen vergrijpen en hun zowel op lichamelijk als op geestelijk vlak
zodanig veel schade berokkenen dat zelfs hun leven op het spel kan ko-
men te staan, vind ik afgrijselijk. Het ergste voor mij is niet dat ik een
paar maanden in voorhechtenis heb gezeten, maar dat men mij ervan
verdenkt dat ik dergelijke dingen zou hebben toegelaten. Ik wist absoluut
niets van wat Michel F. in de kelders van het UNICEF-gebouw deed.
Had ik dat wel geweten, dan had ik hem op staande voet aan de deur gezet."
Tijdens het vooronderzoek hadden verschillende personeelsleden van UNICEF
echter verklaringen afgelegd die zeer belastend waren voor V., onder andere dat
hij wist dat F. veel kinderen ontving in de kelder na zijn werkuren, dat hij van
de porno-activiteiten van F. op de hoogte was, dat hij F. allerlei gunsten toestond
in zijn werk waar deze eigenlijk geen recht op had. Deze personeelsleden werden
ter zitting onder ede verhoord over hun vroegere verklaringen. Tot ergernis van
de rechter wijzigden zij hun verklaringen echter of zwakten zij deze zodanig af
dat allerminst duidelijk werd of V. al dan niet op de hoogte was geweest van de
illegale praktijken van F. Zaken die ze voorheen als waarheden hadden verkon-
digd, brachten ze nu naar voren als veronderstellingen, vermoedens of geruchten.
Na afloop van het getuigenverhoor besloot de rechtbank zich naar het
UNICEF -gebouw zelf te begeven om ter plaatse na te gaan hoe alles zich daar
precies zou hebben afgespeeld.
Ook dit bezoek leverde echter geen uitsluitsel op
betreffende de betrokkenheid van V. Wel verklaarde de rechter bij de aanvang
van de volgende zittingsdag dat zij een anonieme brief had ontvangen, volgens
welke de aanwezigheid in de gerechtszaal van twee leden van de raad van be-
stuur van UNICEF de getuigen had gehinderd om vrijuit te kunnen spreken. Dit
zou ook gezegd zijn in twee anonieme telefoontjes aan de vice-directeur van
UNICEF -België, de heer de Smedt.
[Blz. 338]
Over deze mogelijkheid ter zitting onder-
vraagd, zei de Smedt dat er bij UNICEF grote ongerustheid heerste in verband
met deze zaak, maar dat hij zich niet kon voorstellen dat er van hogerhand druk
zou zijn uitgeoefend op het personeel door het gerucht te verspreiden dat wel-
eens maatregelen zouden getroffen worden indien iemand in "slechte zin" zou
getuigen. Hierop reageerde de voorzitter dat zij dan niet begreep hoe het kwam
dat de getuigen tijdens het vooronderzoek heel precieze en duidelijke verklarin-
gen aflegden en ter zitting terugkrabbelden. In verband met mogelijke intimidatie
besloot zij dat de rechtbank geen rekening zou houden met de getuigenverklarin-
gen ter zitting van de UNICEF -werknemers.
Een laatste getuige die ter zitting gehoord werd was geneesheer-psychiater Dr.
Jean-Pierre Dehon, die ondervraagd werd. over de gevolgen voor het kind van
pedoseksuele contacten. De psychiater zei ondermeer dat kinderen als gevolg van
seksueel contact met volwassenen affectieve problemen zouden kunnen ondervin-
den en dat het risico bestaat dat ze bij het opgroeien onbewust ook pedofiele l
neigingen zouden gaan vertonen. Volgens hem waren het vooral kinderen die
thuis te weinig liefde kregen en werden verwaarloosd die het risico liepen het
slachtoffer te worden van pedofielen, die het genegenheid beloofden maar het in
feite misbruikten. Het kind kan niet vrij kiezen, men dringt het daden en een
houding op waardoor het zich later niet harmonisch zal ontwikkelen, aldus de
psychiater, volgens wie er in ieder geval nadelige gevolgen waren.
Zoals verwacht werd was het requisitoir van eerste substituut-procureur des
konings mevrouw Talon zeer scherp en vorderde zij strenge straffen tegen alle
verdachten. Een effectieve gevangenisstraf van drie jaar was volgens haar het
minimum dat de rechtbank mocht uitspraken. Zij achtte de verantwoordelijkheid
van alle verdachten enorm, gezien het effect van hun praktijken op de kinderen:
zij werden op mentaal, moreel en affectief gebied gekweld en dat is onvergeef-
lijk want de wonden die men in zo'n kinderjaren oploopt zijn ongeneeslijk en
maken iets dood in het hart.
Zelfs tegen Philippe C., van wie ook mevrouw
Talon toegaf dat hij kinderen altijd zachtaardig behandeld had en zich beperkt
had tot oppervlakkige aanrakingen, eist zij een strenge straf omwille van zijn
verantwoordelijkheid als stuwende kracht achter het CRIES. Volgens de procu-
reur waren de standpunten van het CRIES er de oorzaak van dat degenen die
zich tot het CRIES wendden om hulp in feite tot daden overgingen of erin her-
vielen. Daarom was het CRIES in werkelijkheid een bende misdadigers, die
willen dat de maatschappij zich aanpast en de wet gewijzigd wordt. Zij willen
dat in de wet wordt ingeschreven dat pedofilie toegelaten is als het kind zelf
instemt. Mevrouw Talon waarschuwde in haar requisitoir dan ook voor de ver-
loedering van de hedendaagse maatschappij:
"In een wereld waar voorrang gegeven wordt aan de onmiddellijke ge-
noegdoening, aan het genot, aan een ongebreidelde zucht naar geld, en
waarin ook moraal en godsdienst achteruitgaan, moeten we bepaalde
gedragingen nader onderzoeken, zodat ten minste de bescherming van
kinderen verzekerd is. Totale vrijheid voor om het even wat tussen vol-
wassenen? Alsof leeftijdsgrenzen zo nauwkeurig zijn afgebakend. We
moeten onze kinderen een wereld bieden waarin de morele waarden nog
een zin hebben."
[Blz. 339]
Voordat de verdediging aan het woord kwam, was er ook nog het pleidooi van
de advocaat van de burgelijke partij UNICEF. Omwille van de vermoede schade
die aan de reputatie van UNICEF zou zijn toegebracht door de zaak, had het
kinderhulpfonds zich inderdaad burgerlijk partij gesteld tegen Jozef V. en Michel
F., en een frank morele schadevergoeding geëist. Het pleidooi van, de advocaat
was meedogenloos en vernietigend voor V. en F.:
"Ik voer hier het woord in naam van alle kindertjes, van alle slachtoffer-
tjes en van degenen die waarschijnlijk nog zullen vallen. Pedofilie is de
meest weerzinwekkende vorm van slavernij. Kinderen worden herleid tot
lustobjecten ten koste van kwellingen, vernederingen en pijn, en omwille
van het geld. Seksueel toerisme brengt veel geld op en kinderprostitutie
nog veel meer.""Er zijn mensen en organisaties die vechten voor kinderen die in nood
verkeren. Een van die organisaties is UNICEF. Duizenden mannen en
vrouwen proberen miljoenen onschuldige kinderen te verlossen uit hun
lijden en uit de slavernij, waarvan de prostitutie één aspect is. Toen gij,
F. en V., werd aangehouden dachten vele mensen dat er binnen de muren
van UNICEF een net van kinderprostitutie was ontstaan. Dat was natuur-
lijk volledig fout, maar geruchten zijn moeilijk te smoren en jullie, F. en
V., liggen aan de basis van dit schandaal dat enorme afmetingen heeft
aangenomen en zelfs geleid heeft tot het aftreden van de voorzitter van
het Belgisch comité, hoewel de man met de hele zaak niets te maken had."
Na de strenge vordering van het openbaar ministerie en het striemend pleidooi
van de burgerlijke partij stonden de advocaten van de verdediging voor de zeer
moeilijke opdracht het zwarte beeld, dat tot dan toe van hun cliënten geschetst
was, meer te nuanceren, de feiten tot hun ware proporties terug te leiden, of
verzachtende omstandigheden te pleiten. Daarbij kwam het herhaaldelijk tot
incidenten tussen de advocaten en voorzitter mevrouw Voorspoels, die zich
openlijk ergerde aan wat de verdedigers zeiden en hen dan ook verschillende
keren onderbrak. Volgens haar poogden de advocaten de feiten voortdurend te
minimaliseren. Ook maakte zij zich boos toen een der verdedigers de waarde van
de getuigenissen van sommige kinderen in twijfel trok door er op te wijzen dat,
als kinderen beïnvloedbaar zijn door pedofielen, ze dat ook zijn door de gerech-
telijke politie die hen in welke richting dan ook kan ondervragen. Deze stelling
was voor de rechter zo ergerlijk dat zij uitriep:
"Ik neem het niet dat kinderen door verdedigers als leugenaars worden
afgeschilderd. Dit is een vorm van kwade trouw die daarom zo ergerlijk
ris omdat ze degenen die te goeder trouw zijn een kwaad geweten bezorgt."
[Blz. 340]
Enkele advocaten hekelden ook zeer scherp de rol die het parket en de pers
gespeeld hadden: het parket door voorbarige mededelingen over een zogenaamd
netwerk van porno en handel in kinderen, de pers door sensationele berichtge-
ving waardoor de zaak huns inziens buiten proporties werd opgeklopt.
De verdediging van UNICEF -directeur V. pleitte de vrijspraak voor zijn cliënt.
Volgens hem was op geen enkele manier echt bewezen dat V. iets geweten had
van wat F. uitvoerde. Hij opperde de thesis dat V. uiteindelijk in de verdachten-
bank belandde als gevolg van een afrekening tussen UNICEF-medewerkers: V.
was in 1982 tot directeur benoemd met passering van anderen. Volgens de advo-
caat was V. het slachtoffer geworden van een campagne, veroorzaakt door de
kleinzieligheid, de haat, de wraakzucht, de rancunes, de jaloezie en het egoïsme
van sommige mensen binnen UNICEF.
De advocaten van de beschuldigde ouders vroegen vrijspraak, hetzij omdat hun
cliënt niet geweten had wat er tussen hun kinderen en sommige pedofielen ge-
beurde, hetzij omdat zij mentaal niet in staat waren de betekenis van wat er
gebeurde te vatten. Bij twee verdachten deed zich weer een incident voor tussen
de rechter en de verdediging, die van oordeel was dat haar rechten geschonden
waren. In het geval van Roger V. beklaagde de advocaat zich erover dat ver-
schillende processen-verbaal niet in het Frans vertaald waren (V. is een Vlaming
die nauwelijks Frans verstaat, zodat zijn processen-verbaal in het Nederlands
luidden), dat het vooronderzoek .veel te wensen overliet en dat onder meer geen
psychiatrisch onderzoek was verricht.
Boos over deze kritiek besliste de rechter
dat de zaak van Roger V. zou gescheiden worden van de rest en dat hij later
afzonderlijk zou worden gedagvaard (dat gebeurde inderdaad; op 20 juni 1988
werd Roger V. tot zeven jaar gevangenisstraf veroordeeld). De verdediger van
Marie-Paule H. vorderde dat de zaak van zijn cliënt eveneens zou gescheiden
worden van de rest omdat mevrouw H. pas op het laatste moment in staat van
beschuldiging was gesteld en hij niet voldoende tijd had gehad om het dossier te
bestuderen. Ook vond hij dat het onderzoek niet zorgvuldig genoeg was gebeurd
en dat er eerst een sociaal onderzoek moest gevoerd worden. De rechter weiger-
de evenwel hierop in te gaan. Zij weigerde ook nog een andere advocaat aan het
woord te laten die wilde antwoorden op de repliek van het openbaar ministerie.
Op 7 maart 1988 velde de correctionele rechtbank vonnis. Het werden, ook naar
Belgische maatstaven, uitzonderlijk hoge straffen. Vooral de pedofiele verdach-
ten werden zeer zwaar aangepakt: Jean- Claude W. kreeg tien jaar gevangenis-
straf; Philippe C.: negen jaar; Michel F. en Claude D.: acht jaar; Christian J en
Pierre D.: zes jaar; Michel D.: vijf jaar; Jean-Michel M.:vier jaar; Bernard V. en
Marc V.: drie jaar voorwaardelijk; Olivier R.: een jaar voorwaardelijk en 60.000
frank boete.
[Blz. 341]
Ook enkele ouders kwamen er niet goedkoop vanaf: Marie-Paule H.: drie jaar
celstraf voorwaardelijk; Francine D.:dertig maanden voorwaardelijk. Voor Rosine
D. vonniste de rechtbank dat zij de feiten wel had bedreven, maar dat er geen
misdrijf was volgens artikel 71 van het strafwetboek [*3]. Viviane H. werd vrijgesproken.
[*3] Dit artikel bepaalt: "Er is geen misdrijf, wanneer de beschuldigde of verdachte
op het ogenblik van het feit in staat van krankzinnigheid was of wanneer hij
gedrongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan."
UNICEF-directeur Jozef V. werd bedacht met twee jaar gevangenisstraf voor-
waardelijk. Jacques D., die tijdens het proces niet was komen opdagen, werd bij
verstek veroordeeld tot een jaar cel en 18.000 F boete. Hij tekende verzet aan
tegen dit vonnis, zodat de rechtbank zijn zaak opnieuw moest behandelen. Op 20
juni 1988 werd de effectieve gevangenisstraf omgezet in een jaar voorwaardelijk.
Om het "waarom" van deze straffen te begrijpen moeten we uiteraard kijken naar
de motivering die de rechtbank in haar vonnis geeft. Daarbij willen we ons voor-
al concentreren op de wijze waarop het CRIES beoordeeld werd en hoe pedofilie
als menselijk fenomeen bekeken werd, want deze twee elementen zijn bepalend
geweest voor de strafmaat.
Het was tijdens het proces al overduidelijk gebleken dat mevrouw Voorspoels
geen goed woord had voor pedoseksuele contacten. Het vonnis laat daar dan ook
geen twijfel over bestaan en legt een sterke nadruk op de schadelijkheid voor het kind:
"dat het door de wetgever ingestelde vermoeden van niet-instemming er
zeker niet op gericht is volwassenen te plagen die fundamentele persoon-
lijkheidsstoringen vertonen, waarvoor ze ongetwijfeld niet verantwoordelijk zijn;
dat dit vermoeden juist gericht is op de bescherming van datgene wat ze
zelf ooit waren, te weten wezens die fysiek en psychologisch niet in staat
zijn om zich te verdedigen tegen de agressie van' de wereld der volwassenen.
dat elke onbeholpen of ongezonde indringing in deze evolutie door de
ouderlijke of ermee gelijkgestelde wereld, gevolgen met zich meebrengt
die dikwijls onherstelbaar zijn, en vergezeld gaan van een frequente na-
bootsing van het in de kindertijd beleefde schema op volwassen leeftijd;
dat Dr. Dehon in zijn uiteenzetting op de zitting van 8 febroari 1988
uitvoerig is ingegaan op de gevaarlijke toestand van zgn. kinderen met
'hoog risico', d.w.z. kinderen die affectief tekortkwamen;
dat deze kinderen door de confrontatie met identificatieproblemen wegens
een geen voldoening schenkend ouderbeeld zullen proberen om tijdens de
zgn. latentieperiode, d.w.z. tussen zes en twaalf jaar, de periode waarin
zij zich "socialiseren", bij andere volwassenen andere identificatiebeelden
te vinden, op zoek naar een welwillende vader;
dat de ontmoeting met dergelijke kinderen die liefde tekort komen manna [*4] is voor de pedofiel;[*4] De oorspronkelijke Franse tekst spreekt van "pain béni".
[Blz. 342]
dat in deze verhouding van wederzijdse verleiding het kind zeker vragende,
nemende partij is, maar dat het primordiaal een veiligheid biedende
vader zoekt en niet de erotisering van zijn lichaam, op een ogenblik van
zijn ontwikkeling waarop het niet in staat is zijn seksuele oriëntatie te kiezen;
dat het eenvoudig wegwissen van het essentiële verschil tussen de moge-
lijkheden van genetische orde op seksueel vlak bij prepubertaire kinderen,
en het volwassen libido, een in het oog springend kenmerk is van de
eisende 'filosofie' die door de pedofielen verdedigd wordt;
dat in werkelijkheid het 'verleidende' kind, passief ontvanger, het 'over-
wicht van de volwassene' ondergaat en ertoe gebracht wordt compromis-
sen te sluiten om verder te kunnen genieten van de bijkomende voordelen
in de vorm van geschenken en de aandacht waarvan het het voorwerp is,
hoe verdeeld ook;
dat de gevolgen van dergelijke misbruiken onmeetbaar zijn bij deze kin-
deren die zich al van in het begin onbemind voelden en nadien gefrus-
treerd, ontgoocheld in hun verwachtingen, op een gemene manier gebruikt
voor de simpele voldoening van de primitiefste neigingen van de betich-
ten; onteerd, op een leeftijd van tederheid gestort in een realiteit die hen
in de toekomst berooft van elk regulerend fantasma van hun eigen gedrag,
definitief geblokkeerd op affectief vlak vermits al wat de seksualiteit
raakt voor hen een belangrijke weerklank heeft op het vlak van het ge-
voel; verworpen ten slotte op de drempel van de puberteit alleen met hun
zwaar en onmededeelbaar geheim, voor altijd vreemden voor hun gelijken."
Naast deze overwegingen over de schadelijkheid voor het kind word in het von-
nis ook de persoonlijkheid van de pedofiel op zeer negatieve manier beoordeeld:
"Hoe zou het anders kunnen, als men weet uit psychiatrische rapporten
dat in dit type van problematiek de andere niet wordt beleefd als een
wezen, begiftigd met een eigen seksualiteit, maar wel als een voorwerp,
soms zelfs maar gedeeltelijk, bestemd voor de uitsluitende en onmiddellij-
ke genoegdoening van het perverse;
dat elk gevoel van schuld wordt uitgeroeid door een projectie van hun
eigen verantwoordelijkheid op anderen, namelijk dat de maatschappij en
haar verboden de enige verantwoordelijken zijn voor hun overtreding; en
eveneens door de projectie van hun eigen verlangens op de slachtoffers,
van wie ze elk gebaar; elke affectieve opwelling interpreteren als een provocatie."
Wanneer een vonnis wordt geveld op basis van dergelijke overwegingen, hoeven
de zware straffen ons niet te verwonderen. Toch heeft nog een ander element
meegespeeld bij het bepalen van de strafmaat, namelijk de betrokkenheid van het
[Blz. 343]
CRIES als organisatie. De verdediging had ervoor gepleit dat de te laste gelegde
feiten van elk van de beschuldigden afzonderlijk moest worden bekeken, los van
de totale contekst van het dossier. De rechtbank 'was van oordeel dat dit een
geldig argument was voor twee van de beschuldigden, Marc V. en Bemard V.,
die als het ware als cavalier seul gehandeld hadden, maar:
"dat wat betreft de andere aanhangers van het CRIES, en omwille van de
bindingen die er bestaan in de nationale en internationale pedofiele we-
reld, het aangewezen is hun gedragingen te beoordelen in het licht van
wat dit type van perversie in de realiteit der feiten voorstelt of kan voor-
stellen als het zich organiseert rond een structuur met internationale vertakkingen."
Om zich uit te spreken over het CRIES als organisatie baseerde de rechtbank
zich op de doelstellingen en ideeën zoals die door het CRIES werden gepubli-
ceerd in infofolders, discussieteksten en het tijdschrift L' Espoir, anderzijds op de
feiten uit het strafdossier. In haar beoordeling van de doelstellingen en ideologie
van het CRIES toonde mevrouw Voorspoels een grote minachting:
"dat de doctrinale en eisende literatuur die bij het dossier gevoegd is, het
CRIES in zekere zin doet voorkomen als een vereniging die meedraait
met de wind van de libertaire mode, die een standaard wil zijn waarvan
het "humanitaire" symbool niemand minder is dan de pedofiel als wette-
lijk martelaar, die zijn perversie en zijn zoeken naar persoonlijk plezier
overstijgt door een apostolaat dat exclusief ten dienst staat van de opbloei
van de kinderseksualiteit;
dat in het beste geval de pseudo-intellectuele rechtvaardigingen die naar
voren geschoven worden slechts die personen kunnen misleiden die ofwel
gestoord of asociaal zijn en hierin een alibi vinden voor hun eigen onaan-
gepastheid ofwel ongerust zijn dat ze ten achter gebleven zijn bij de
talrijke zgn. 'nieuwe' ideeën die op een hoop gegooid zijn op de markt
van de seksuele bevrijding, waardoor ze zouden kunnen doorgaan voor
ouderwets of reactionair."
Met betrekking tot de feiten uit het strafdossier was de rechtbank van oordeel dat
die duidelijk aantoonden dat de werkelijkheid volledig afweek van de principe-
verklaring van het CRIES. Een lange reeks "bewijzen" werd hiervoor aangevoerd.
Tijdens de huiszoekingen bij CRIES-leden zouden talrijke pornografische tijd- | |
Sornrnige CRIES-leden zouden elkaar in de privéwoning van een van hen heb- | |
Sommige kinderen maakten voorwerp uit van internationale uitwisseling en | |
De kinderen kregen allerlei geschenken in ruil voor hun gunsten en hun stil- | |
Sommige kinderen werden soms slachtoffer van fysiek geweld als ze weerspan- |
Op basis van deze en andere overwegingen besloot de rechtbank:
"dat de CRIES in het licht van de elementen van de procedure in feite een
dekmantel blijkt te zijn voor een netwerk van prostitutie van jonge kinderen."
De uitdrukking "blijkt te zijn" geeft niet helemaal weer wat bedoeld wordt met
de formulering die gebruikt wordt in de originele Franse versie van het vonnis.
Het vonnis spreekt van "apparaît ... être" en brengt hiermede een subtiele nuan-
cering aan : de samenhang der feiten geeft ons sterk de indruk dat... maar het is
niet echt met zekerheid bewezen. Deze nuancering is essentieel. Zij laat immers
de mogelijkheid open dat de werkelijkheid toch anders was. Indien er niet de
minste twijfel was had de rechtbank in alle duidelijkheid kunnen stellen "que le
CRIES à la lumière des éléments de la procédure EST en fait une couverture
pour un circuit... (dat het CRIES... in feite een dekmantel is voor een netwerk.)
Dat kon de rechtbank echter niet omdat zij dan had moeten bewijzen dat de
[Blz. 345]
prostitutie was georganiseerd door, of in opdracht van, of ten behoeve van het
CRIES als organisatie. Geen enkel element in het dossier laat hiertoe besluiten:
de te laste gelegde feiten van "aanranding van de eerbaarheid", "openbare zeden-
schennis" of "aanzetting tot ontucht" hebben alle betrekking op feiten die door
individuele personen gepleegd zouden zijn in hun privéleven, op verschillende
plaatsen en op verschillende tijdstippen. De enige gemeenschappelijke band die
er tussen de verdachte pedofielen kan aangewezen worden is, dat zij lid waren
van het CRIES of elkaar via het CRIES hadden leren kennen. Dit was voor de
rechtbank echter voldoende om te besluiten:
"dat de feiten te laste van de verschillende betichten liggen binnen het
kader van de activiteiten van het CRIES, vereniging zonder rechtspersoon-
lijkheid, die personen met pedofiele tendensen groepeert."
Op die basis konden verschillende verdachten ook veroordeeld worden als lid
van een "misdadigersbende".
In verband met de betichting van "misdadigersbende" was de rechtbank ook
scherp in haar beoordeling van sommige methoden die door het CRIES werden
toegepast of aanbevolen, met name de beschermingsmaatregelen om politie-inter-
ventie te voorkomen. Deze bestonden erin dat men steeds op zijn hoede moest
zijn voor infiltratie van de vereniging door tipgevers van de politie en dus zoveel
mogelijk moest vermijden namen en voornamen te noemen. Verder werd in
L'Espoir een "overlevingsgids" gepubliceerd met aanbevelingen over de aan te
nemen houding in geval van arrestatie en ondervraging door de politie. In feite
ging het dus gewoon om een gids met de "rechten en plichten van de arrestant",
die in alle gevallen geldig is. De bedoeling hiervan was, te voorkomen d~t de
politie misbruik zou maken van de onwetendheid van de meeste arrestanten om
op ongeoorloofde wijze bekentenissen af te dwingen. Het expliciet publiceren
van deze rechten en plichten was nochtans voldoende voor mevrouw Voorspoels
om te besluiten:
"dat het CRIES bijgevolg een gestructureerde vereniging blijkt te zijn die
een strategie op punt gesteld heeft om aanrandingen te plegen waarvan
kinderen in moeilijkheden de slachtoffers waren, maar ook om een op
elkaar afgestemde houding aan te nemen in geval van ontdekking van de feiten."
Het negenenzeventig bladzijden lange vonnis besteedt niet minder dan zestien
bladzijden aan het "bewijzen" van de schuld van UNICEF-directeur Jozef V.
Uitgaande van de verschillende getuigenissen van de personeelsleden en van de
resultaten van het gerechtelijk onderzoek, was de rechtbank van oordeel dat het
onmogelijk was dat V. niet op de hoogte zou zijn geweest van de activiteiten
van Michel F. Ook het feit dat V. in zijn verklaring steeds vaag en dubbelzinnig
gebleven was, werd door de rechtbank gezien als een bewijs van schuld en kwade trouw:
[Blz. 346]
"Hij moest te allen prijze zijn kennis van' de gerechtelijke antecedenten
van F. verbergen, en nadien zijn eigen naïviteit en humanitaire en edel-
moedige oogmerken inroepen om, wat hem zonder twijfel te laat gebleken
is, te rechtvaardigen wat niet te rechtvaardigen is".
Door op de hoogte te zijn van de activiteiten van Michel F. en niet in te grijpen
was V. volgens de rechtbank dus medeschuldig: hij pleegde zelf geen aanrandin-
gen, maar maakte het door zijn houding wel mogelijk dat deze misdrijven door
anderen gepleegd werden.
In een zaak waar het moeilijke en delicate, maar wel fundamentele onderscheid
tussen pedofilie en seksuele kindermishandeling aan de orde is zou men, meer
nog dan in andere rechtszaken, mogen verwachten dat de rechtbank haar uiterste
best doet om op een objectieve, serene en beheerste manier de debatten te leiden.
Er zal zelden een proces gevoerd zijn in België waarin deze principes op zo'n
ergerlijke manier met de voeten getreden zijn als in het CRlES- proces.
Mevrouw Voorspoels, voorzitter van de rechtbank, liet vanaf het begin haar
afkeer en vooringenomenheid duidelijk blijken. Aspecten die in het nadeel van
de beschuldigden uitvielen werden zonder meer voor waar aanvaard; elementen
ten gunste lokten echter aanhoudende scherpe vragen, tekenen van ongeloof en
scepsis van de voorzitter uit. In de pers werd herhaaldelijk gewezen op het ge-
brek aan objectiviteit van mevrouw Voorspoels:
"In grote mate verantwoordelijk voor dit onbehagen in voorzitter mevr.
Sieglinde Voorspoels, die de indruk wekte in dit proces weinig objectief
te zijn. Als de verdedigers pleiten, lijkt het alsof zij amper naar hen luis-
tert. Zij kijkt papieren in of begint te babbelen met een van haar assesso-
ren. Toont zij toch aandacht voor de advocaten, dan is het algemeen om
hen te onderbreken en commentaar te geven op wat ze zeggen." [*5][*5] Het Laatste Nieuws, 18 februari 1988.
"Het gepassioneerde en de brutaliteit van de voorzitter wekten gisteren ter
zitting weer een onaangename indruk: in de wandelgangen hoorde men
dat deze zaak onvermijdelijk in cassatie zou belanden." [*6][*6] Het Nieuwsblad, 2 maart 1988.
Strikt juridisch gesproken is er tijdens het proces meer dan eens aanleiding ge-
weest om de procedure tot wraking van de voorzitter van de rechtbank op gang
te brengen. De advocaten hebben hiertoe echter geen enkele poging ondernomen.
Mogelijk dachten zij daarmee toch geen succes te hebben, omdat de wraking van
rechters, hoewel voorzien in het Gerechtelijk Wetboek (art. 828-847), een uiterst
zelden voorkomende aangelegenheid is in de Belgische rechtspraak. Bovendien is
het niet uitgesloten dat de advocaten de mogelijkheid tot wraking uit de weg
gegaan zijn uit zelfbescherming: de meeste advocaten houden er bewust of onbe-
wust rekening mee houden dat zij in de toekomst in andere zaken nog voor
dezelfde rechter moeten kunnen pleiten.
[Blz. 347]
In dit verband kan trouwens opgemerkt worden dat in de CRIES- affaire een der
advocaten inderdaad het eigenbelang heeft laten prevaleren boven de verdediging
van zijn cliënt: de eerste advocaat van Philippe C. heeft de zaak een paar weken
voor de aanvang van het proces opgegeven, omdat men hem had laten verstaan
dat zijn betrokkenheid als advocaat van een der pedofielen in de CRIES- affaire
wel eens schadelijk zou kunnen zijn voor zijn politieke carrière
(hij was kandidaat voor de christen-democratische partij bij de gemeenteraadsverkiezingen van december 1987).
Een andere advocaat heeft dus op een paar weken tijd het zo-
wat vierduizend bladzijden dikke dossier moeten instuderen om Philippe C. te
kunnen verdedigen. Wat mevrouw Voorspoels zelf betreft, heeft de vooringeno-
men manier waarop zij het CRIES-proces behandeld heeft nadien wel gevolgen
gehad: enkele weken na het proces werd zij overgeplaatst naar een andere kamer
van de correctionele rechtbank, waar zij voornamelijk te doen heeft met handels-
misdrijven, fiscale fraude, bedrieglijk bankroet e.d., en niet meer met zedenzaken
of zaken waaraan nogal wat emotionele aspecten verbonden zijn. Hoewel die
uiteraard nergens uitdrukkelijk vermeld werd, wordt privatim algemeen aangeno-
men dat deze overplaatsing het gevolg is van de wijze waarop zij de CRIES-af-
faire heeft behandeld.
Een merkwaardig aspect van de procesvoering was ook de wijze waarop met
getuigenverklaringen werd omgegaan. In de loop van het vooronderzoek had een
aantal personen tegenover de gerechtelijke politie verklaringen afgelegd die zeer
belastend waren voor de verdachten. Dezen vochten die verklaring echter fel aan
en noemden haar leugenachtig. In het licht van deze tegenspraak had men mogen
verwachten dat de rechtbank de personen in kwestie onder ede zou laten getui-
gen. Dit gebeurde echter niet. Mevrouw Voorspoels beperkte zich ertoe tijdens
het onderzoek ter zitting de afgelegde 'verklaringen of gedeelten ervan voor te
lezen, zonder de juistheid ervan zelfs maar aan de orde te stellen.
De incidenten
die zich tijdens het proces voordeden hebben we hierboven reeds beschreven.
Het ergerde de voorzitter duidelijk dat de verklaringen onder ede lang niet zo
belastend waren voor Jozef V. als de verklaringen die tijdens het vooronderzoek
waren afgelegd. De mogelijke verklaring als zouden de getuigen geïntimideerd
geweest zijn door de aanwezigheid van UNICEF-directieleden werd door haar
aangegrepen om met deze getuigenissen geen rekening te houden. Toen de ver-
dediging verzocht onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar de vraag waarom
sommige getuigen voor de rechtbank heel anders praatten dan tijdens het vooron-
derzoek en of die getuigen al dan niet van hogerhand onder druk waren gezet,
liet mevrouw Voorspoels duidelijk verstaan dat zij niet van plan was op dit
verzoek van de verdediging in te gaan.
Men kan zich ook vragen stellen bij de
bewijzen die de rechtbank meende gevonden te hebben om te spreken van een
netwerk van prostitutie. Zowel het element "prostitutie" als de notie "netwerk"
moeten hierbij onder ogen genomen worden. In feite kan slechts op één plaats in
het dossier bevestigd worden dat er sprake is van prostitutie, namelijk waar een
der verdachten toegeeft dat hij eens vijf duizend frank betaald had voor de gun-
sten van een jongen van ongeveer dertien jaar.
De overige "bewijzen" voor het plaatsvinden van prostitutie in CRIES-verband
waren als volgt. In de loop van het onderzoek en tijdens het proces werd her-
[Blz. 348]
haaldelijk beweerd dat Michel F. aan de ouders van kinderen die hij misbruikte
grote sommen geld betaalde en dat hij de kinderen zelf beloonde met allerlei
geschenken (computers, walkman, geld). F. bevestigde dat hij inderdaad geld
gegeven had aan de ouders en geschenken aan de kinderen, maar ontkende dat
dit gebeurde als betaling voor de "seksuele gunsten" van de kinderen. De bedoe-
ling was enkel om de ouders, die een eenvoudig en armoedig gezin vormden,
tijdelijk uit de financiële nood te helpen. Het ouderpaar en F. waren immers
geen vreemden voor mekaar, maar waren gedurende verschillende jaren goed
bevriende buren. Wat hiervan zij,. de rechtbank heeft deze mogelijkheid echter
niet onder ogen willen zien en stelde in haar vonnis:
"Dat dit kind en zijn zusje door de beschuldigde Michel F. werden ont-
dekt in zijn buurt en door hun ouders gedurende vele jaren echt werden
verhuurd aan deze laatste voor de hierboven venDelde doeleinden."
Ten tweede was er ter zitting sprake van een brief die een zekere B. aan profes-
sor M. gestuurd had, niet wetende dat deze ondertussen zelfmoord had gepleegd
in zijn cel (zie hierboven). In deze brief schreef B. dat Philippe C. aan hem een
jongetje zou verschaffen tegen betaling van-tien à vijftienduizend frank. C. ont-
kende dit ten zeerste en bestempelde het als een grove leugen. De rechtbank
oordeelde het niet nodig om B. te dagvaarden om te getuigen onder ede. De
brief daarentegen werd wèl als element ten laste in het vonnis opgenomen, waar-
aan werd toegevoegd:
"Dat zelfs in de veronderstelling dat het zou gaan om een verzinsel van-
wege de genaamde B'., pedofiel die geabonneerd was op het tijdschrift
L' Espoir, de inhoud ervan niet van aard moest zijn om bij zijn correspon-
dent verwondering op te wekken, vermits deze beweringen bedoeld wa-
ren, zegt hij, om zijn leverancier van pornografische foto's in vertrouwen te nemen."
In het licht van bovenstaande gegevens wordt het zeer moeilijk om de notie
"prostitutie" staande te houden, laat staan dat zou zijn aangetoond dat het om een
netwerk voor prostitutie zou gaan. Dit laatste veronderstelt immers dat een en
ander gebeurde op georganiseerde wijze, met duidelijk aantoonbare verbanden
tussen de verschillende feiten. In het CRIES-dossier is hiervan geen sprake. Dat
de notie "netwerk" wel erg gezocht is in de CRIES-affaire wordt trouwens duide-
lijk als men de vergelijking doortrekt naar de volwassen heteroseksuele wereld:
als in een vriendenkring sommige personen af en toe wel eens naar een bordeel
gaan, onafhankelijk van elkaar, dan zal men evenmin beweren dat deze vrienden-
kring een netwerk van prostitutie is.
Om te bewijzen dat er nochtans van zo'n netwerk sprake zou zijn baseerde de
rechtbank zich op het gegeven dat er naamlijsten zouden zijn gevonden van
beschikbare kinderen. Dit betrof echter een niet- gefundeerde veronderstelling. In
het vonnis stelt mevrouw Voorspoels het als volgt:
[Blz. 349]
"dat de pijlers van het CRIES, de lijst van de leden, de abonnees en ande-
re catalogi, niet schijnen ontsnapt te zijn aan informatisering; dat de onze-
kerheden van het onderzoek niet toegelaten hebben alle elementen aan het
licht te brengen vanwege de verdwijning van op computer gestelde infor-
matie door het uitwissen van de programma' s of de vernietiging van de
schijven vóór de huiszoekingen;
dat de verdachte Philippe C. altijd heeft ontkend dat er een lijst. van kin-
deren zou bestaan hebben; dat de jonge Thierry nochtans verklaarde dat
F. door middel van een programma met naam Vu File op de computer bij
UNICEF de inlichtingen met betrekking tot de kinderen kon terugvinden;
dat de verdachte Michel F. op 17 maart 1987 bevestigde dat een dergelij-
ke schijf inderdaad bestond;
dat het onderzoek door de Franse overheden bij Maurice B., Parijse an-
tenne van het CRIES-Frankrijk, toegelaten heeft vast te stellen dat een
lijst van kinderen inderdaad bijgehouden werd door de genaamde B."
Elders in het vonnis, waar gehandeld wordt over de verantwoordelijkheid van
een van de verdachten, staat bovendien geschreven:
"Dat als deze verdachte het nodig vond om aan de deskundige psychiater
te verklaren dat het CRIES een verzinsel van het gerecht vormt vermits
90 procent van de leden en abonnees geen 'vriendjes" (sic) had, de recht-
bank weerhoudt dat hij tijdens de huiszoeking m Zijn woonplaats de toe-
gang weigerde aan de onderzoekers, de compromitterende informatie
trachtte te verbergen en een computerkopie vernietigde die wel eens een
lijst van het CRIES zou kunnen geweest zijn."
Wat stelt dit "bewijsmateriaal" nu werkelijk voor? Het is duidelijk dat de recht-
bank over geen enkel materieel bewijs beschikte dat er inderdaad een lijst be-
stond van "beschikbare" kinderen. Zij moest het dus houden bij veronderstellin-
gen, die echter als belastend materiaal gehanteerd zouden worden: er zou een
lijst bestaan hebben waarop de namen zouden gestaan hebben van kinderen die
beschikbaar zouden zijn geweest voor CRIES-leden. Philippe C. ontkende het
bestaan van een dergelijke lijst.
Om haar bewering toch hard te maken verwees
de rechtbank naar de verklaringen van de jonge Thierry, een van de betrokken
kinderen, en naar de bevestiging van F. Gemakshalve "vergat" de rechtbank
echter, erbij te vermelden wat F. nog meer verklaarde over deze lijst: dat het
geen lijst was van kinderen die beschikbaar waren voor prostitutie, maar een lijst
van verjaardagen van de kinderen uit zijn eigen kennissenkring. Dit is door de
rechtbank a priori verworpen; er zonder bewijs van uitgegaan dat het om een
lijst van kinderen voor prostitutie zou gaan. Maar zelfs al zou dit het geval zijn
geweest (wat niet is aangetoond) dan ontbreekt nog altijd het bewijs dat deze
lijst zou zijn vervaardigd door, in opdracht van of ten behoeve van het CRIES.
Hetzelfde geldt ook voor de lijst die in Parijs zou zijn aangetroffen bij Maurice
B.: deze lijst had in feite betrekking op de door B. gestichte jeugdclub Club des
Platanes en had dus helemaal niets met CRIES te maken.
[Blz. 350]
Dat bepaalde lijsten vernietigd werden om te beletten dat ze in handen van de
gerechtelijke politie zouden vallen, hoeft dus niet noodzakelijkerwijze in te hou-
den dat er enige illegale informatie op gestaan zou hebben. Het ligt voor de hand
dat de bedoeling is geweest, te beletten dat de politie op basis van deze lijsten
nodeloos onschuldige kinderen en volwassenen zou gaan lastigvallen. Dat dit niet
denkbeeldig was blijkt uit het feit dat in de loop van het onderzoek een aantal
Vlamingen die niets met het CRIES of de beschuldigden in de CRIES-affaire te
maken hadden, zijn onderworpen aan een "moraliteitsonderzoek" te hunnen laste:
de politie kwam een onderzoek instellen naar hun bezigheden, hun inkomsten en
hun manier van leven.
Het bewijs dat CRIES een netwerk van prostitutie zou zijn geweest was derhalve
flinterdun, om niet te zeggen afwezig. Het was gebaseerd op veronderstellingen
en op het negeren van de door de verdachten aangevoerde punten.
Er kan ten slotte ook een bewijs uit het ongerijmde aangevoerd worden om de
stelling van de rechtbank dat C. de leider van een misdadigersbende was, dat hij
van alles op de hoogte was en goedkeurde, te ontkrachten. Als hij het CRIES
immers had opgericht met het doel er een netwerk van kinderporno en -prostitu-
tie van te maken, onder de dekmantel van een hulpverleningsorganisatie met
humanitaire doelstellingen, dan zou het wel heel onlogisch zijn geweest dat hij
zoveel mogelijk de aandacht naar het CRIES probeerde te trekken: door het
deelnemen aan discussies, door de uitgave van het tijdschrift L' Espoir, door het
openlijk bekend maken van het adres van de vereniging (met embleem op de
buitendeur), door het publiceren van allerlei teksten en dossiers.
Eén element uit het onderzoek willen we nog speciaal belichten, omdat het dui-
delijk aantoont dat het in de CRIES-affaire niet alleen ging om de beoordeling en
bestraffing van feiten van seksuele kindermishandeling, maar dat tegelijkertijd
wel degelijk een moreel oordeel werd geveld over het fenomeen pedofilie op
zichzelf. We zijn hierboven al ingegaan op de algemene beschouwingen die het
vonnis hierover formuleerde. Deze negatieve beoordeling komt nogmaals expli-
ciet naar voren in de motivering die de rechtbank gaf aan de zware strafmaat
waarmee ze Philippe C., stichter en stuwende kracht van het CRIES, bedacht. In
het vonnis verluidt het:
"dat (...) het gepast is de bijzondere rol te onderstrepen die de verdachte
Philippe C. bekleedt, een soort van lichtbaken in de wereld van de pedo-
fIlie, die poogt een schijn van wettelijkheid te geven aan totaal deviante
gedragingen, die de sociale orde zwaar verstoort en die onder een schijn
van vernieuwend intellectualisme wegstopt wat al bij al een nieuwe vorm
van slavernij blijkt te zijn."
[Blz. 351]
Het zijn dus de standpunten en ideeën die C. met het CRIES en het tijdschrift
L' Espoir verdedigde, die door de rechtbank veroordeeld werden. In die zin stond
in het CRIES-proces ook de vrije meningsuiting terecht. De advocaat van C. had
er in zijn pleidooi al op gezinspeeld door de vergelijking met de abortuscomité's:
men zou ook kunnen zeggen dat de verenigingen die ijverden voor de legalise-
ring van abortus zich schuldig maakten aan bendevorming, want abortus was in
België toentertijd nog steeds een misdrijf. Toch werden de leden van deze ver-
enigingen niet lastig gevallen omwille van de ideeën die zij voorstaan en be-
kendmaken. Waar het gaat om pedofilie gebeurde dat in de CRIES-affaire wel:
men zou kunnen zeggen dat het wetsvoorstel van het Vlaams Blok, waarover we
in de inleiding van dit hoofdstuk schreven, alsnog door de jurisprudentie is ingevoerd.
Dat de voornaamste beschuldiging die tegen C. werd ingebracht verband zou
houden met zijn rol als stichter en animator van het CRIES, en dat de beschuldi-
ging van seksuele contacten met zijn neefjes slechts van ondergeschikt belang
was, was overigens al af te leiden uit de motivering die het arrest van de Kamer
van Inbeschuldigingstelling gaf om de voorlopige hechtenis van C. te rechtvaardigen:
"dat door het scheppen van de voorwaarden die het aan personen, die
openlijk met hun pedofiele neigingen te koop lopen, mogelijk maakt
bindingen aan te knopen gebaseerd op beleefde ervaringen, en door hun
de intellectuele voorbereiding en noodzakelijke middelen te verschaffen
tot stimulering en instandhouding van hun seksuele afwijking, de beschul-
digde het bewijs heeft geleverd van een verontrustende minachting voor
de menselijke waardigheid en van een gevaarlijke neiging tot het meewer-
ken aan de onderwerping van anderen, in het bijzonder van jonge kinderen..."
Er is in de loop van het onderzoek door buitenstaanders gesuggereerd dat het in
feite ging om een afrekening van de gerechtelijke politie met C. Deze veronder-
stelling grijpt terug op een zaak uit het begin van de jaren tachtig, waarbij Phi-
lippe C. eveneens betrokken was. Hij werkte in die tijd als vertaler bij het minis-
terie van justitie en kwam op die manier op het spoor van de zogenaamde
"microfiches B". Dit waren moraliteitsfiches waarop de g~rechtelijke politie
allerlei gegevens over het privéleven van verdachte personen noteerde. C. maakte
kopieën van deze fiches en speelde ze door aan de redactie van het tijdschrift
"Pour", die het bestaan van dergelijke fiches - die beschouwd werden als een
schending van het recht op privacy - wereldkundig maakte.
De zaak kwam voor
de rechtbank en de uitgevers van "Pour" werden veroordeeld wegens het helen
van documenten, terwijl C. een lichte straf opliep wegens het schenden van het
beroepsgeheim. Er wordt nu gesuggereerd dat de gerechtelijke politie in de
CRIES-affaire een ideale gelegenheid zag om af te rekenen met C., omdat die
destijds hun dubieuze ficheringspraktijken aan het licht had gebracht. In het
gerechtelijk dossier van de CRIES-affaire is hiervan uiteraard geen spoor terug te
vinden. De media hebben in hun eerste berichtgeving over de zaak wel allemaal
de vroegere zaak in herinnering gebracht.
[Blz. 352]
Eén laatste opmerking willen we nog maken over de behandeling van het
CRIES-proces voor de correctionele rechtbank.' Door de manier waarop deze
zaak door de media werd behandeld, kwam de fysieke veiligheid van de aange-
houden verdachten herhaaldelijk in gevaar. In de persoonlijke nota's van een der
beschuldigden wordt op verschillende plaatsen melding gemaakt van incidenten
met andere gedetineerden:
"26.1.88:
fysieke mishandeling ondergaan in de celwagen.
9.2.88:
door de twee kerels van veertien dagen geleden bedreigd
vóór mijn overbrenging naar het gerechtshof. Heb kunnen
bekomen het volgende convooi te nemen. Een van de twee
heeft zich gewroken op Philippe, de rijkswachters gaven geen kik.
P.S.: ik ben nog eens gemolesteerd geworden deze avond,
tijdens het TV-uur.
25.2.88:
mijn psychische weerstand is zover aangetast dat ik niet
meer onnodig de onaangenaamheden van de overbrenging
wil ondergaan, met het risico van me opnieuw op mijn
gezicht te laten slaan."