[Blz. 352]
Gezien de uitzonderlijk hoge straffen die de correctionele rechtbank had uitge-
sproken, was het te verwachten dat de meeste veroordeelden beroep zouden
aantekenen tegen het vonnis van mevrouw Voorspoels. Maar ook de openbare
aanklager was het niet eens met alle opgelegde straffen - die zij in sommige
gevallen veel te licht vond - en ging in beroep tegen verscheidene betrokkenen.
Daarbij viel op dat het beroep dat werd aangetekend door Philippe C., Michel F.,
Claude D., Christian J., Michel D. en Bemard V. telkens hoogstens één dag later
werd gevolgd door het beroep van de procureur. Men kan zich niet aan de in-
druk onttrekken dat het de openbare aanklager er eerder om te doen was haar
verontwaardiging te uiten over het feit dat de veroordeelden hun straf niet gewil-
lig aanvaardden. Een dubbel beroep, zowel vanwege de veroordeelde als vanwe-
ge het openbaar ministerie, was er ook inzake Roger V., Olivier R., Jacques D.
en voormalig UNICEF -directeur Jozef V. De procureur des konings was boven-
dien van oordeel dat een paar ouders er ten onrechte zonder straf van af geko-
men waren en tekende ook beroep aan tegen Rosine D. en Viviane H.
Het proces voor het hof van beroep te Brussel begon op 14 september 1988 en
nam zes zittingsdagen in beslag. Het hof werd voorgezeten door rechter
mevrouw Closset-Coppin, geassisteerd door de raadslieden mevrouw Tilot-De
Ceuleneer en de heer Delvoie. Het openbaar ministerie werd waargenomen door
de substituut procureur-generaal Vauthier.
[Blz. 353]
In tegenstelling tot het verloop van de zaak in eerste aanleg werd de beroepspro-
cedure afgehandeld in een sereen klimaat en deden er zich haast geen incidenten
voor tussen de voorzitter en de advocaten van de verdediging. Een uitzondering
was het requisitoir van de procureur-generaal, dat zeer emotioneel en striemend
was en zonder enige nuance alle pedofielen over één kam scheerde. Voor de
meesten werd een aanzienlijk zwaardere straf geëist, soms in zeer sterke bewoordingen.
"CRIES, het zogenaamde centrum voor de studie van de seksualiteit, werd
door de verdachte C. uitgekiend om kinderen te vangen, om zijn pedofilie
en die van zijn vrienden straffeloos te kunnen botvieren, om ze uit te
breiden tot Frankrijk en Nederland (...) Hij heeft brochures verspreid die
een schande zijn (...) Met zijn bende beijverde hij zich om iedereen met
om het even wie en naar believen zijn driften te kunnen laten uitleven,
ook met kinderen (...) Zijn bende beweerde zelf dat die kinderen die
aanrandingen uitlokten. Die man is een sociaal gevaar. hij werd in eerste
instantie veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf. Dat is veel te weinig.
Ik vraag dat het hof C. tot een aanzienlijk zwaardere straf zou veroordelen (...)"
"Maar vijf jaar in eerste aanleg voor die Michel D. is veel te weinig. Die
man pleegde het onnoemelijke (...) D. oordeelt dat de kinderen vaak zelf
het initiatief tot seksuele omgang nemen. Hij is een sociaal gevaar dat
voor lang onschadelijk gemaakt moet worden."
Ook voor UNICEF -directeur Jozef V. toonde de procureur-generaal zich genade- ",
loos. Volgens hem was de verantwoordelijkheid van V. voor wat er met de kin-
deren in het UNICEF-gebouw gebeurd was enorm en moest hij daarom
beschouwd worden als een medeplichtige, een lid van de bende pedofielen.
Daarom verdiende hij dan ook een veel zwaardere straf dan de twee jaar voor-
waardelijk waartoe hij in eerste aanleg veroordeeld was. Tegen Viviane H., de
moeder die naaktfoto's had laten maken van haar dochtertje door Olivier R. en
die door de correctionele rechtbank was vrijgesproken, viel de openbare aankla-
ger uit: "U bent niet goed wijs als u denkt hier vrijuit te gaan zoals in eerste.
aanleg!" Hij vroeg een veroordeling voor de ouders die terechtstonden, al aan-
vaardde hij verzachtende omstandigheden voor Rosine D. wegens zware psycho-
patische stoornissen.
Zoals tijdens het proces in eerste aanleg trachtten de advocaten van de verdedi-
ging de feiten te herleiden tot hun ware proporties en ontkenden ze met kracht
de beschuldiging van bendevorming. Voor de ouders en voor de UNICEF-direc-
teur werd nogmaals vrijspraak bepleit. Vooral de advocaat van Jozef V. had
zware kritiek op het vonnis dat mevrouw Voorspoels op 7 maart 1988 had ge-
veld. Volgens hem steunde dat vonnis op haat, leugens en vergissingen en was
Jozef V. het slachtoffer van een complot.
[Blz. 353]
Op 27 oktober 1988 gaf mevrouw C10sset-Coppin lezing van haar arrest in de
CRIES-affaire. Na het striemend requisitoir en de .zware eisen van de
procureur-generaal werd algemeen verwacht dat er weinig of geen strafverminde-
ringen zouden inzitten voor de verdachten. Deze verwachting werd bewaarheid.
Meer zelfs, in verschillende gevallen volgde het Hof de eisen van de procureur-
generaal en verzwaarde de straffen die in eerste aanleg waren uitgesproken:
Philippe C. kreeg tien jaar gevangenisstraf (een jaar meer), Christian J.: acht jaar
(twee jaar meer), Michel F.: tien jaar (twee jaar meer), Michel D.: zeven jaar
(twee jaar meer), Claude D.: tien jaar (twee jaar meer).
Voor drie personen werd
het eerdere vonnis bevestigd: Roger V. (zeven jaar gevangenisstraf), Olivier R.
(één jaar voorwaardelijk) en Viviane H. (vrijspraak). Een voorwaardelijke straf
werd ook verleend aan Bernard V. (drie jaar voorwaardelijk in eerste aanleg) en
Rosine D. (krankzinnigheid volgens artikel 71 WvS).
De beschuldigingen aan het
adres van Jacques D. werden gescheiden van de hele zaak om later afzonderlijk
behandeld te worden. Ten slotte werd UNICEF-directeur Jozef V. volledig vrij-
gesproken: het Hof achtte zijn schuld niet oQweerlegbaar bewezen en vernietigde
daarom de straf van twee jaar gevangenis voorwaardelijk die mevrouw Voor-
spoels had opgelegd. Op vordering van het openbaar ministerie beval het Hof de
onmiddellijke aanhouding van Claude D., die niet was komen opdagen tijdens
het proces. Michel F. werd ook veroordeeld tot het betalen van één frank morele
schadevergoeding aan UNICEF.
Hoewel de motivering van het arrest van het hof van beroep op vele punten
gelijk loopt met die van het vonnis van de correctionele rechtbank, is er toch
ook een aantal verschillen aan te wijzen. De belangrijkste daarvan is dat elke
toespeling op het CRIES als "internationaal netwerk van kinderprostitutie en
-pornografie" is verdwenen. Het arrest concentreert zich meer op de notie van
het CRIES als "vereniging met het oogmerk om een aanslag te plegen op perso-
nen of op eigendommen" (artikelen 322 en 323 van het Belgisch strafwetboek).
Om dit hard te maken verwijst het arrest, waar het handelt over de verantwoor-
delijkheid van Philippe C., onder meer naar het feit dat de beschuldigde
CRIES-leden feitelijk seksuele contacten hadden met kinderen en dat de leden
een bepaalde houding werd aanbevolen om achterdocht te voorkomen. Op princi-
pieel vlak wordt bovendien verwezen naar de brief die oorspronkelijk aan de
basis lag van het onderzoek en de gerechtelijke actie tegen CRIES-leden:
"De brief die op 29 september 1986 door Philippe C. werd gericht aan de
Beweging voor de Verdediging van de Rechten van Jongeren wijst op de
over het algemeen intolerante houding van de omgeving ten opzichte van
relaties van oudere personen buiten de familie met jongeren, en liet dui-
delijk verstaan dat C., als hoofd van het CRIES, dergelijke relaties voorstond."
Het is dus dit voorstaan ('favoriser"), het geven van een positief beeld van pedo-
fiele relaties, in combinatie met het feit dat inderdaad enkele leden individueel
[Blz. 355]
seksuele contacten met kinderen hadden gehad, dat het hof van beroep tot de
conclusie bracht dat het CRIES een organisatie was die gericht was op het ple-
gen van misdrijven. En daarvoor verdiende C. volgens het Hof de maximumstraf,
want, aldus het arrest:
"Aangezien de verdachte gedurende vijf jaar de functie heeft uitgeoefend
van hoofd van een vereniging die tot doel had een aanslag te plegen op
personen door het bedrijven van feiten die door de wet als misdaden
worden bestempeld, en waarvan de slachtoffers zelfs gezocht werden om
rede van hun zwakheid, kan hem de maximumstraf opgelegd worden."
Het Hof wijzigde ook het vonnis te laste van de moeder van een der betrokken
kinderen, Rosine D. De eerste rechter had gevonnist dat zij de feiten wel bedre-
ven had, maar er geen misdrijf was volgens artikel 71 van het strafwetboek
(krankzinnigheid). Het arrest stelt nu:
"dat zij zich bewust is van goed en kwaad; dat zij zeker een zeer broze
persoonlijkheid heeft en beperkte intellectuele middelen, maar dat zij zich
niet bevindt in een staat van zwaar mentaal onevenwicht of van debiliteit
waardoor zij totaal onverantwoordelijk wordt; dat de eerste rechter ten
onrechte heeft gemeend artikel 71 van het strafwetboek te kunnen doen toepassen;"
In het licht van de persoonlijkheid van de verdachte was het hof van beroep wel
van oordeel dat haar de een voorwaardelijke veroordeling kon verleend worden.
Zoals hierboven reeds vermeld wijzigde het hof van beroep ook de veroordeling
van UNICEF-directeur Jozef V. in een vrijspraak. Het Hof was van oordeel dat
de tegenstrijdige verklaringen van Michel F. erop wezen dat F. niet helemaal
geloofwaardig was. Verder meende het Hof dat uit de verklaringen van de perso-
neelsleden van UNICEF niet was gebleken dat V. op de hoogte was dat er kin-
deren in de kelder van het gebouw kwamen of dat er zedenfeiten gepleegd wer-
den: het bezit van pomografische foto's (waarvan V. wel op de hoogte was)
impliceerde niet dat er tot de daad werd overgegaan. Het Hof achtte het niet
uitgesloten dat Michel F. er inderdaad in geslaagd was Jozef V. om de tuin te
leiden, en dat er dus twijfel overbleef die ten gunste van de verdachte moest
werken. Vandaar de uiteindelijke vrijspraak.
Meer nog dan in het vonnis van de correctionele rechtbank wordt in het arrest
van het hof van beroep de indruk gewekt dat de zware straffen eerder bepaald
werden vanwege de opvattingen die de veroordeelden erop nahielden inzake het
fenomeen pedofilie op zichzelf dan op basis van de werkelijk gepleegde feiten.
In die zin is de hele CRIES-affaire veel meer een procès d' opinion, een proces
over iemands opvattingen, geworden dan een proces over seksuele kindermishan-
deling. Mevrouw Voorspoels had het in haar vonnis al gesteld:
[Blz. 356]
"dat om de hoogte van de straf te bepalen, de rechtbank zeker moet reke-
ning houden met het reëel bestaande sociaal gevaar dat quasi alle ver-
dachten vormen door de aard van hun perversie, maar ook door de manier
waarop zij weigeren hun verantwoordelijkheid op te nemen;
dat, op het vlak van de principes, zij niet alleen de ernst van de feiten en
de gevolgen ontkennen, maar er zelfs de wettigheid van opeisen;"
Deze overweging heeft zeker meegespeeld om het Hof ertoe te brengen de straf-
fen van verschillende verdachten te verzwaren. Dit valt onder meer af te leiden
uit het feit dat het arrest, waar het handelt over de feiten te laste van Philippe C.,
slechts enkele regels bevat over de beoordeling van de contacten (enkele strelin-
gen op intieme plaatsen) die C. met zijn neefjes had, maar dat zowat twee volle
bladzijden handelen over zijn betrokkenheid bij het CRIES. Nog duidelijker
wordt het wanneer 'we een vergelijking maken tussen de uitspraken van het Hof
inzake Philippe C. en Bernard V.
Hoewel de feiten van pedoseksuele contacten
op zichzelf enigszins vergelijkbaar zijn (C. had de contacten met zijn neefjes in
een zwembad, V. had dergelijke contacten met twee jongens tijdens een scout-
skamp ) was de beoordeling totaal verschillend. Allereerst werd in het geval van
Philippe C. de kwalificatie "aanranding van de eerbaarheid met geweld of be-
dreiging" van toepassing geacht - we zullen hieronder zien op welke eigenaardi-
ge overweging deze bepaling berustte - terwijl Bernard V. enkel wegens "aanran-
ding van de eerbaarheid zonder geweld of bedreiging" werd veroordeeld. Door-
slaggevend was echter de mentaliteit, de instelling ten opzichte van pedofilie,
die het Hof bij beiden meende waar te nemen. Voor Philippe C. werd zijn prin-
cipiële stellingname, die hij onder meer via het CRIES verdedigde, zeer zwaar
aangerekend, terwijl het voor Bernard V. heel anders werd geformuleerd:
"dat de feiten die de verdachte te laste worden gelegd ernstig zijn, temeer
daar hij een belangrijke verantwoordelijkheid had aanvaard ten opzichte
van jonge kinderen; dat hun ouders het recht hadden vertrouwen in hem te stellen;
dat de misdrijven die door de verdachte gepleegd werden nochtans meer
voortspruiten uit zwakheid dan uit een systematische wil om de pedofilie
te bedrijven; dat hij zich heeft onderworpen aan een therapie; dat hij zijn
verplichtingen schijnt ter harte genomen te hebben en op weg schijnt naar
een reclassering;
dat het toepasselijk lijkt om recht te doen aan de vraag om een probatie-
opschorting, om zijn toekomst niet te schaden;"
Het is duidelijk dat hier de kwestie van de principiële of de pragmatische stel-
lingname aan de orde is. Een principiële houding werd zowel door de correctio-
nele rechtbank als door het beroepshof beschouwd als een verzwarende omstan-
digheid, een "volharden in de boosheid", met zeer zware straffen als gevolg. Een
pragmatische houding - schuld bekennen, zwakheid aanvoeren, beterschap belo-
ven, een therapie volgen, zeker de strafbaarheid van de feiten niet ter discussie
stellen - werd daarentegen gunstig geïnterpreteerd en leidde tot een voorwaardelijke straf.
[Blz. 357]
Een ander opvallend element dat nader moet worden belicht is de wijze waarop
gepoogd werd om bij de meeste beschuldigden de te laste gelegde feiten de
zwaarst mogelijke kwalificatie te geven. We schreven hierboven reeds dat de
seksuele contacten waarvan Philippe C. werd beschuldigd omschreven werden
als "aanranding van de eerbaarheid met geweld of bedreiging". Hèt gebruik van
enig geweld of bedreiging werd door C. echter steeds met kracht ontkend. Toch
meende het Hof dat deze kwalificatie moest gehandhaafd worden, met de vol-
gende motivering:
"dat hij als volwassene een zodanige morele en fysieke kracht had dat
zeer jonge kinderen, die bovendien zijn neefjes waren die aan zijn hoede
waren toevertrouwd, niet anders konden dan zich onderwerpen aan zijn wil"
Het Hof stelt dus dat de notie "geweld of bedreiging" reeds voortvloeit uit het
enkele feit dat het gaat om een volwassene tegenover een kind. Men kan zich
dan afvragen waarom deze kwalificatie niet werd ingeroepen in het geval van
Bemard V., waar toch ook sprake was van een volwassene tegenover twee jon-
gens, die bovendien aan zijn gezag waren onderworpen. We kunnen ons niet aan
de indruk onttrekken dat ook hier weer de principiële stellingname heeft meege-
speeld en dat men daarom de beschuldigingen zo zwaar mogelijk heeft willen
laten klinken om zware straffen te rechtvaardigen.
Een laatste opmerking die we in verband met het CRIES-proces willen formule-
ren is ten slotte de wijze waarop het Hof gemeend heeft een interpretatie naar de
letter van de wet te moeten geven en geen rekening heeft willen houden met de
mentaliteitswijziging die er sinds enkele decennia in de maatschappij heeft
plaatsgevonden. Het wordt zelfs expliciet gezegd waar het arrest handelt over de
zaak te laste van Olivier R, De feiten waarvoor R. werd veroordeeld hielden
verband met homoseksuele contacten met minderjarigen ouder dan achttien jaar
en met het maken en verkopen van pornografische foto's van deze jongens. De
homoseksuele contacten werden, voor zover ze "in trio" plaatshadden, door het
Hof beschouwd als "daden van ontucht" met het doel "de driften van iemand
anders te voldoen" [*7]
[*7] Het betreft hier een toepassing van artikel 379 van het Belgische Strafwetboek.
Door dit artikel worden personen bestraft die op de hoogte zijn van verboden
seksuele handelingen met minderjarigen door anderen, maar daar niet tegen
optreden. Wie dus weet dat er bepaalde overtredingen van de zedenwet plaats-
vinden en de daders maar laat begaan, pleegt volgens de Belgische wet zelf ook
een "aanslag tegen de zeden", doordat hij, in de termen van het Strafwetboek,
...ten einde eens anders driften te voldoen, de ontucht, het bederf of de prostitu-
tie van een minderjarige van het mannelijke of vrouwelijke geslacht, wiens staat
van minderjarigheid hem bekend is, opwekt, vergemakkelijkt of begunstigt."
Deze kwalificatie werd ook toepasselijk geacht op het ver-
vaardigen en de verkoop van pornofoto's. In het arrest wordt erop gewezen dat
in België de meerderjarigheid wordt bereikt op de leeftijd van eenentwintig jaar,
en dat de verdachte dus tevergeefs tracht het toepassingsveld van de wet te be-
perken tot minderjarigen beneden de achttien jaar. Het arrest vervolgt:
"(...) dat de omstandigheid dat Mustapha instemde en zich niet gegeneerd
voelde slechts kan in rekening gebracht worden voor het vaststellen van
de straf; dat de wettekst moet toegepast worden zoals hij is; dat het geen
wezenlijk bestanddeel van het misdrijf is dat de minderjarige werkelijk
moet in gevaar gebracht zijn; dat evenmin in rekening moet gebracht
worden voor het bestaan van het misdrijf, de opvatting van het publiek
voor wat betreft de leeftijd waarop het normaal lijkt dat jongeren seksuele
relaties onderhouden met partners van hetzelfde of van verschillend geslacht;"
[Blz. 358]
Wanneer men weet dat in de voorbije jaren soortgelijke gevallen zeer dikwijls
zonder gevolg waren gebleven, juist vanwege de veranderde opvattingen in de
maatschappij, dan is het keihard vasthouden aan de letter van de wet in de
CRIES-zaak wel zeer opmerkelijk. Het versterkt alleen maar de indruk dat het in
deze zaak niet zozeer te doen is geweest om de feiten zelf, maar dat men met
een zeer strenge bestraffing een voorbeeld heeft willen stellen ter afschrikking
van hen die de ideeën van het CRIES zouden delen.