Citaten uitIn gesprek met de islam (2)Joost Janmaat, De Helling, zomer 2006
De felle kritiek op het WRR-advies in gesprek te gaan met de islam is een bewijs van het vijandsdenken over de islam, aldus Joost Janmaat. Hij doet een aantal voorstellen hoe de confrontatiepolitiek doorbroken kan worden. Een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid wordt gewoonlijk met beleefd geklap ontvangen in een kleine cirkel van professionals. De publicatie van Dynamiek in islamitisch activisme in april riep echter ongekend felle reacties op. Dit WRR-rapport, met het advies in gesprek te gaan met islamitische bewegingen, werd in no-time vermalen in de angstig-agressieve reflexen van politici. [...] Het tumult rondom het rapport werd daarmee zelf een inzichtelijk voorbeeld van het politieke klimaat van confrontatie en sjabloondenken in Nederland dat de WRR aan de kaak wilde stellen. Terwijl mijns inziens alleen een uiterst selectieve lezing van het rapport het buskruit levert waarmee de explosieve reacties in Den Haag verklaard kunnen worden. In plaats van de beladen term ‘politieke islam’ gebruikt de raad de term ‘islamitisch activisme’. Het rapport gaat in op het karakter, de ontwikkeling en de diversiteit van dat activisme in het Midden-Oosten. Als zodanig legt de raad drie belangrijke conclusies op tafel.
Op al deze punten is het WRR-rapport eigenlijk nauwelijks radicaal te noemen, echter in het klimaat in Nederland lijkt dit wél zo te zijn. De EU en onze regering liggen op ramkoers met de politieke islam. Daarmee wenden zij zich af van de kentering die door belangrijke instituten als het UNDP, de Carnegie Endowment for International Peace en de International Crisis Group eerder gemaakt werd. Terwijl de crisis in het Midden-Oosten – en de weerzin tegen de westerse politiek en ontwikkelingshulp – alsmaar groeiende is, kiezen de EU en de Nederlandse regering ervoor om steeds grotere groepen uit te sluiten. Dat is gevaarlijk, want zo krijgen we geen zicht op de mogelijkheden die er zijn om escalatie te doen afnemen. Als antwoord op het confrontatiedenken zou ik drie alternatieve richtingen willen onderscheiden:
Deze alternatieve strategieën bieden zicht op de mogelijkheden voor toenadering. BegripHet eerste antwoord op de confrontatiepolitiek komt van de apologeten: zij die begrip willen wekken voor partijen als Hamas en Hezbollah, en zich verdiepen in de achtergronden. Onder hen academici die erop wijzen dat hoewel er in het westen, zeker na 9-11, een sterke focus is op de radicale, gewelddadige islamisten, er ook gematigde bewegingen zijn. Bewegingen die door jaren van sociaal grass roots werk, een brede politieke organisatie en een aura van oprechte, professionele, niet-corrupte vertegenwoordiging, een grote mate van legitimiteit genieten in het Midden-Oosten. [...] Deze focus op begrip, informatie en ‘de-demonisering’ van de meerderheid van de moslims, die geregeld wordt geďnterpreteerd als een apologie voor de gewelddadige terreur van een minderheid, verdient ondersteuning. Terroristische organisaties kunnen niet zomaar als gewone sociale bewegingen tegemoet getreden worden, maar door te informeren over de politieke islam en aandacht te vragen voor de sociale programma’s van de islamisten kan een deel van de spanning uit de huidige discussie gehaald worden. Juist daar kan in Nederland nog een wereld gewonnen worden. Na decennia multicultureel samengeleefd te hebben, na vijf jaar oorlog tegen radicale islam, en na allerlei pogingen van lokale overheden om de kloof tussen moslims en niet-moslims te dichten, weten we nog steeds bar weinig van de islam. Het informeren over de islam en de politieke islam moet niet langer exclusief bij islamitische Nederlanders gelegd worden, maar is een verantwoordelijkheid van ons allemaal, opiniemakers en politici voorop, maar daarachter al snel leraren, televisiemakers en journalisten. SpelregelsEen tweede alternatief voor de strategie van confrontatie ligt in wat ik een pragmatische of realpolitieke benadering noem. De aanhangers hiervan wijzen erop dat politiek en diplomatie in conflictgebieden betekent dat we contact onderhouden met belanghebbenden in het conflict. Tijdens de Koude Oorlog hielden we altijd contact met Moskou, tijdens de oorlog in Congo spraken we met rebellenleiders. Nu islamistische bewegingen zich opgewerkt hebben tot grote politieke bewegingen in het Midden-Oosten maakt dat hen tot gesprekspartner. De pragmatische benadering kiest in feite voor een terugkeer naar de basale spelregels van de internationale politiek. Daarbij kunnen we gebruik maken van een Nederlandse politieke traditie. Waar de Amerikanen een mislukking in Afghanistan en Irak nodig hadden om met alle islamitische partijen om de tafel gaan zitten, heeft uitgerekend Nederland zich in beide oorlogsgebieden bekwaam getoond om al in aanvang met allerhande partijen om de tafel te gaan zitten. In Afghanistan doen we zaken met machthebbers met een Taliban-verleden, in Irak heette ons eindeloos investeren in social capital – thee drinken met stamoudsten en het overleggen met lokale machthebbers – zelfs the Dutch Touch. Het is als een extensie van ons poldermodel: we inventariseren wie de belanghebbenden (en mogelijke frustrerende elementen) zijn en welke belangen deze partijen hebben. Vervolgens functioneren we als makelaar in het onderhandelingsproces en bij het sluiten van een serie voorwaardelijke afspraken. De Nederlandse overheid kan met de aanbevelingen van het WRR-rapport deze Dutch Touch verder vervolmaken in het gesprek met organisaties als Hamas. Tenslotte kiest een derde benadering voor een radicale kritiek op het vijanddenken. Deze radicale kritiek stelt de grondslag van het clash of cultures denken – de strijd van ideeën, waarin de verlichting, redelijkheid en moderniteit in de ring treden tegenover de traditie, familie en religie – ter discussie. Met als argument dat een dergelijke botte framing gevaarlijk is en voeding geeft aan polarisering, isolering en radicalisering. Het vijanddenken staat goed onderzoek, nieuwsgierigheid en gesprek in de weg. En het sjabloondenken ontneemt het zicht op de ideeënstrijd binnen de verschillende samenlevingen. Derde golfDe waarde van een radicale kritiek ligt erin dat zij zich sterk maakt voor een unfreeze: voor een discussie die in beweging blijft zodat bewegingen en partijen zich kunnen blijven ontwikkelen en veranderen. Een confrontatiepolitiek is namelijk per definitie slecht voor het creëren van een context waarin mensen van mening gaan veranderen, kunnen leren, en zichzelf openstellen voor andere ideeën. Waar pragmatici feitelijk om het vijandsbeeld heen werken, en daarmee het vijanddenken zelf niet kritiseren, gaat een radicale aanpak juist naar openingen in de verhalen waarin we opgesloten zitten, om zo een deconstructie van het vijanddenken aan beide zijden mogelijk te maken. Waar apologeten geregeld te makkelijk voorbij gaan aan terroristische activiteiten en in hun oproep tot begrip voorbij kunnen gaan aan de werkelijke haat die bestaat, legt een radicale kritiek de aandacht op de extremisten aan beide zijden in het conflict. Gegeven de groeiende crisis in het Midden-Oosten en de eenzijdige, confrontatiegerichte benadering vanuit het westen, biedt een deconstructie van de conflict narratives, geflankeerd door beter begrip van de politieke islam enerzijds en een pragmatische politiek anderzijds, het beste perspectief op een uitweg uit het patroon van escalatie. In zo’n herwaardering van ons Midden-Oostenbeleid zou de vraag centraal moeten staan welke plaats de islamistische activisten innemen binnen het huidige politieke systeem in het Midden-Oosten. In dit kader spreekt Rami Khouri, hoofdredacteur van de Libanese Daily Star, over de “third wave of political islam”. Khouri doelt hier op de islamistische activisten die via verkiezingen en een democratische agenda hun doel proberen te bereiken. Hij benadrukt dat deze derde golf, zoals ook betoogd door de WRR, bijzonder breed en politiek divers is. Voorbeelden zijn er te over. Via een blok van ‘onafhankelijke kandidaten’ vormt de Moslim Broederschap nu de tweede partij in het Egyptisch parlement; Jamaat-e Islami voert de meest invloedrijke oppositie in Pakistan; Hezbollah is nu de twee na grootste partij in het Libanese parlement; Hamas heeft de meerderheid van zetels in de Palestijnse Autoriteit; en ook in Irak zijn de islamitische partijen de grootste. Kortom, in het hele Midden-Oosten zijn de islamisten succesvol in de verkiezingen, en in de hele regio spelen islamitische bewegingen een belangrijke rol in het bieden van gezondheidszorg, onderwijs en werkgelegenheid. In Zuid-Libanon, Gaza en de West Bank zijn ze zelfs de belangrijkste dienstverleners. [...] Europese en Amerikaanse ambtenaren en politici, maar ook ontwikkelingswerkers en activisten houden vast aan de lijn van samenwerking met slechts seculieren. De salafisten in Irak, Pakistan, Palestina en Libanon richten zich op de sympathisanten van het democratisch project, en juist die groepen isoleren we naar radicalisering. UtopieWe moeten op zoek naar manieren om het democratisch proces in het Midden-Oosten in al zijn diversiteit te ondersteunen. De Nederlandse staat zou steun moeten geven op basis van heldere voorwaarden. [...] Een voorwaardelijke samenwerking zoeken, waarbij wordt aangedrongen op hervormingen en ruimte wordt gelaten aan de samenleving om daar zelf invulling aan te geven. Een samenwerking die begint bij het erkennen van bewegingen die langs democratische weg of via democratische principes oppositie bedrijven of politieke verantwoordelijkheid namen. En een voorwaardelijkheid die hen bindt aan die democratische spelregels. In die voorwaardelijke samenwerking kunnen ook Nederlandse ngo’s als ICCO, Pax Christi en IKV en hun partners in de regio een rol spelen. In die voorwaardelijke toenadering moeten we ons tenslotte rekenschap geven van de zoektocht naar identiteit, in Europa en in het Midden-Oosten. In het Midden-Oosten zien we onder de banier van de politieke islam een herintroductie van moraal, utopie en geloof in de politiek, het activisme en het denken over de samenleving. Dat is een omgekeerde ontwikkeling dan die we in het Westen doormaken, maar is die zo dreigend dat we niet anders kunnen dan de confrontatie zoeken? Wat maakt ons zo angstig-agressief? [...] Er is behoefte aan een eerlijke, open discussie over de grondslagen van de rechtvaardige samenleving en een eerlijke economie, over de rechtvaardige rechter en menselijke waardigheid, over normen & waarden en de rol van idealen in de politiek. In die discussies zouden Oost en West elkaar kunnen scherpen in de zoektocht naar het eigene en de andere identiteit. Zo moeten we gezamenlijk op zoek naar een reframing van de islam in het Westen, en van het Westen in het Midden-Oosten. We moeten op zoek naar een beleidskader dat ons niet opsluit in een militair discours, maar dat ruimte laat aan politiek en dialoog stimuleert. En we moeten op zoek naar nieuwe instrumenten en middelen om vanuit Nederland en Europa een constructieve rol in het Midden-Oosten te spelen. Die toenadering is spannend en confronterend maar biedt meer perspectief dan het voortzetten van de cultuur van confrontatie. |