Sport is niet altijd ‘tegenwicht’ voor agressieOver agressiviteit en sportWeblog Tegenwicht # 34, 8 oktober 2005 Tja, wat zelfreflectie op z’n tijd is goed. Wij hebben de waarheid immers niet in pacht. Ook komen onze stukken niet uit ‘de hemel’ vallen. We denken en lezen veel, overleggen met elkaar en broeden zo als het ware op een opiniestuk. Zo rijpen onze opiniestukken tot weloverwogen meningen van een schrijverscollectief. Dat collectief bestaat echter uit gewone burgers van onze samenleving, van academici tot monteurs, van gelovigen tot atheïsten en van jong tot oud. De weblogs worden door individuen geschreven. Het zijn meer de snelle (en soms ook felle) reacties op hot items in het nieuws. Prikkelende meningen met misschien een aanknopingspunt voor een diepergaande studie, wat dan zou kunnen resulteren in een opiniestuk. In opiniestuk "voetbalvandalisme – hoort het er nu eenmaal bij?" schreven we dat in ieder mens agressie zit. Agressie is een diepliggend oergevoel. Een sterke emotie, een drang, een drift die geuit moet worden. Letterlijk betekent agressie: uitgaan naar. Deze neutrale betekenis werd de basis voor de rode draad in dit artikel. Voetbalvandalisme is een vorm van agressie, voortkomend uit zinloosheid en verveling. Ik ben nu even kort door de bocht. Een oplossing - voor zo’n complex probleem is niet één oplossing - was sport. Want sport geeft richting en inhoud aan de agressie. ‘De natuurlijke drift kan ik de sport uitgaan naar (lett. betekenis van agressie) een vastgesteld doel’. Dit klinkt allemaal heel goed en logisch, maar nu moet ik er toch een kanttekening bij plaatsen. Ik las namelijk in de krant dat uit gedegen wetenschappelijk onderzoek blijkt dat jongens juist agressief worden van vecht- en krachtsport. (Trouw 28 september 2005; 0-25, oktober 2005)
In het artikel over voetbalvandalisme wordt sport ingezet als middel om agressiviteit te beteugelen. Gelukkig leggen ze de nadruk op groepsspelen (zoals voetbal zelf). Hier leer je sportief sporten, want je leert
Ik mis alleen deze kanttekening, dat dit niet voor elke sport opgaat. Met name voor de vechtsporten gaat het dus niet op. Veel jongens bezoeken graag de sportschool en beoefenen graag vechtsporten. Minder onschuldig dan je denkt! Overigens: niet alle sporten zijn vechtsporten. Een tweede kanttekening wordt de volgende dag in Trouw gemaakt in enkele reacties. Al deze reacties wijzen op het belang van de coach: „Een goede coach voedt jongeren op." Ook de boksers en de trainers die op die dag in De Volkskrant aan het woord komen maken die kanttekening. Men leert vechten en men leert zich beheersen. Als inderdaad de machosfeer van zo groot belang is, kan een goede trainer die sfeer omleiden in de richting van sportief sporten. Dat dit mogelijk is, is te lezen in een inspirerend artikel over een beroemde coach, Joe Ehrmann, voormalig beroepsvoetballer, met zo zijn eigen ideeën over mannelijkheid:
Niet minder inspirerend is het werk van Sammy Monsels die atletiek sport met de kinderen van de Bijlmer:
Zie voorts: Deugt sport? Door Frank Jacobs; hoofdstuk 16 van René Diekstra, Max van den Berg & Jakop Rigter (Red.), Waardenvolle of waardenloze samenleving? Karakter, 2004. Daarin staat een pleidooi voor het bevorderen (door de coaches) van fair play - wat wij hierboven "sportief sporten" hebben genoemd. En ja, dan gaan we erg ons best doen en Johan-Cruyff-veldjes aanleggenom de jeugd onder goede coaches te laten voetballen. Mooi, maar wat gebeurde er in Enschede? Al voor de officiële opening van het veldje was er camerabewaking en extra politietoezicht nodig om "de vernielzucht van de spuitende, blowende en drinkende [en, verderop: vernielende] jeugd in te perken" (AD 12 oktober 2005). Zo eenvoudig ligt het dus allemaal nog niet. Er is nog heel wat bezinning nodig.
|